nr1 • 2018 • Een geur van bederf
33e jaargang nr. 1 (sept. 2018)
thema: Nazomerdialogen
H.S. Mosterd
Een geur van bederf
Samen met een aantal collega’s heb ik me onlangs ondergedompeld in de wondere wereld van De broers Karamazov. Terwijl ik in deze klassieker herlas werd ik gevraagd mee te werken aan een liber amicorum ter gelegenheid van het emeritaat van Andries Zoutendijk. Wetend van de interesse van Andries voor Dostojevski besloot ik het één aan het ander te verbinden.
Ik schreef een bijdrage over een geur van bederf die opstijgt in kapel waar het evangelie wordt gelezen voor de ontslapen priestermonnik vader Zosima. Dit artikel is een bewerking ervan. Je zou het een exegese kunnen noemen waarin duidelijk wordt hoe de verschillende delen van de roman nauw aan elkaar verbonden zijn en samen een zorgvuldig samengesteld geheel vormen.
Een vingerwijzing
Vader Zosima, ook wel starets werd genoemd, wordt in de roman aan de lezer gepresenteerd als iemand die om meerdere redenen in hoog aanzien staat bij het volk. Zo vertelt men bijvoorbeeld over hem dat hij zoveel jaren lang ontboezemingen, verdriet en bekentenissen in zich had opgenomen, ‘dat hij ten slotte zo’n diep inzicht in de ziel had gekregen dat hij al bij de eerste blik op het gezicht van een onbekende die bij hem kwam, kon aflezen waarom deze kwam, wat hij nodig had en zelfs door welke kwellingen zijn geweten werd verscheurd’ (p. 38). Omdat er bijzondere krachten aan hem worden toegeschreven brengt men zieke kinderen en volwassenen naar hem toe om de handen opgelegd te krijgen. Er zijn er die op grond van zijn heiligheid na zijn overlijden wonderen verwachten die het klooster waar hij woonde onsterfelijke roem zullen bezorgen (p. 39). Als de starets daadwerkelijk overlijdt melden er zich dan ook mensen uit de stad die hopen op een wonder, maar in plaats daarvan stijgt er een geur van bederf op uit de kist die voor grote opwinding zorgt, omdat zij in tegenspraak zou zijn met de heiligheid van de overledene (p. 403).
In de consternatie die ontstaat zijn er monniken die stellen dat deze doodsgeur een vingerwijzing Gods is. De geur van bederf zou zich bij andere zondaren niet zo snel manifesteren als bij deze man, terwijl hij toch niet veel vlees meer op de botten had (p. 406). Het gewone volk mag deze man voor een heilige houden, in het klooster blijken er broeders te zijn die grote bedenkingen hadden bij de starets. Zijn geloof zou modieus zijn, zijn onderricht misleidend, zijn vasten niet consequent en in zijn omgang met het volk zou hij de regels rond de biecht schenden. De geur van bederf zou een goddelijke bevestiging zijn van deze bedenkingen bij het doen en laten van de starets (p. 407). Het is duidelijk dat de schrijver zelf de duiding van de vingerwijzing door de broeders uit het klooster niet deelt. De verwachtingen die leven bij het volk noemt hij overspannen en de sfeer in het klooster wijt hij mede aan afgunst op de heiligheid van de ontslapene (p. 404). Met het verwerpen van de duiding van de kloosterlingen is echter nog niet duidelijk wat de geur van bederf voor de schrijver zelf betekent. Wat is de betekenis van deze scene in het grotere geheel van het verhaal wat hij vertelt? Wat is de vingerwijzing die de schrijver ons als lezers met deze scene wil geven?
Geur in het geheel van de roman
Vader Ferapont, de meest verklaarde tegenstander van vader Zosima binnen de muren van het klooster, stelt de geur van verderf gelijk aan het demonische (p. 410 ). Eerder in de roman is al gebleken dat het demonische voor vader Ferapont een fysieke gestalte heeft. Hij ziet duivels onder de pij van zijn broeders, ze hebben hoorntjes en schichtige oogjes. Eén duivel wist hij op handige wijze te vangen. ‘Nu zal ie wel ergens leggen rotten in een hoekie, te stinken, maar hun zien het niet, hun ruiken het niet.’ (p. 206) Als iedereen een geur van bederf ruikt bij het lichaam van vader Zosima dan is dat voor vader Ferapont een gewichtige vingerwijzing Gods. Iedereen ruikt nu wat hij al die tijd al rook.[1]
Op andere plaatsen in de roman heeft de schrijver echter al duidelijk gemaakt dat stank niet zomaar gelijk gesteld kan worden aan het demonische. Te denken valt bijvoorbeeld aan de figuur van Lizaveta Smerdjasjsjaja, die ook wel ‘stinkende Liza’ wordt genoemd. Zij staat ondanks of misschien wel mede dankzij de onaangename geur die zij verspreidt bekend als een heilige dwaas (p. 120) en wordt door de huisknecht van Fjodor Pavlovitsj een zalige vrouw genoemd (p. 123). Stank en heiligheid sluiten elkaar dus niet per definitie uit. Een tweede voorbeeld hiervan is de zwakzinnige vrouw van de stafkapitein Snegirjov. Zij vertelt dat haar geadviseerd is een bovenraampje open te zetten omdat haar lucht niet fris zou zijn. Ze zegt daar zelf over: ‘Wat moeten ze eigenlijk met mijn lucht? Een lijk stinkt veel erger.’ (p. 246) In deze twee voorbeelden wordt stank ter sprake gebracht in een context van zwakzinnigheid en armoede.
In het verhaal over het laatstgenoemde huishouden wordt ook de afwezigheid van geur ter sprake gebracht als het zoontje van de zwakzinnige vrouw komt te overlijden. ‘In een blauwe kist versierd met witte ruches lag Iljoesja, zijn handjes gevouwen en zijn oogjes gesloten. De trekken van zijn vermagerde gezichtje waren bijna helemaal niet veranderd en vreemd genoeg was zijn lichaam bijna reukloos.’ (p. 932) Iljoesja wordt door zijn vader in het laatste hoofdstuk van de roman meerdere keren ‘vadertje’ genoemd (p. 933, 937). De titel ‘vadertje’ in combinatie met de aandacht die wordt gevraagd voor het bijna reukloze lichaam doet vermoeden dat de schrijver een sfeer van heiligheid wil suggereren. Bij de starets hoeft hij dat niet te suggereren, want die wordt door het volk toch al op handen gedragen. Door in zijn geval wel over een geur van bederf te spreken, lijkt hij te benadrukken dat vader Zosima mens is onder de mensen. Maar in het geval van dit onaanzienlijke jongetje zou reukloosheid weleens een subtiele hint kunnen zijn naar heiligheid. Iljoesja is belangrijk voor de schrijver omdat hij het heeft opgenomen voor zijn vader toen deze werd beledigd (p. 248, 250, 939). Dit in scherpe tegenstelling tot de respectloze manier waarop twee van de broers Karamazov spreken over en omgaan met hun vader (vgl. p. 901-908). In een boek over patricide geeft dit kind een teken van hoop voor de toekomst. Van kinderen in het algemeen wordt overigens gezegd dat ze zonder zonden zijn, gelijk de engelen. ‘Ze leven voor onze vervoering, ter zuivering van onze harten en als een vingerwijzing aan ons.’ (p. 389)
Consequentie van de liefde
Na het spoor van de geur gevolgd te hebben in het geheel van de roman, plaatsen we de geur van het verderf nu in haar directe narratieve context. Dat is om te beginnen de beschrijving van het leven van vader Zosima in boek zes. Zijn levensbeschrijving begint met het verhaal van het sterfbed van zijn acht jaar oudere broer Markel. In een moment van vervoering zegt deze tegen zijn moeder ‘dat waarlijk iedereen jegens allen schuldig is voor alles en iedereen’. (p. 351) Deze zin zal gaande de roman meerdere keren terugkeren en speelt een belangrijke rol. De broer van vader Zosima is niet bij machte het in deze zin verwoorde inzicht aan zijn omgeving uit te leggen. Hij krijgt door zijn vroegtijdige dood ook niet de gelegenheid dit verheven inzicht in het leven gestalte te geven. Dat vertrouwt hij toe aan zijn jongere broertje als hij zegt: ‘Ga nu maar, zei hij, speel, leef voor mij!’ (p. 352)
Je zou het leven van vader Zosima dat daarna beschreven wordt kunnen lezen als een verhaal waarin de woorden van zijn broer gaandeweg meer incarneren. Die incarnatie is hard nodig want liefde tot alles en allen is niets waard als ze niet blijkt in concrete daden aan concrete mensen (vgl. p. 71, 287-288). Rowan Williams schrijft over boek zes waarin het leven van de starets wordt beschreven: ‘Zosima’s narrative is not a simple series of vignettes illustrating a single point; it builds gradually to a recognition that Markel’s paradisal vision is attainable only by a willingness to embrace actions that carry serious risk, and that will not by any means guarantee a “paradisal” outcome in any obvious sense.’[2]
Het zich schuldig weten voor alles en allen gaat vader Zosima gaande zijn leven inderdaad meer kosten. Hij moet om te beginnen zijn eigen eergevoel overwinnen door zijn knecht om vergeving te vragen en af te zien van een duel waarin zijn eer op het spel staat. Door zich in te laten met het concrete leven van anderen maakt hij vuile handen en het aanzien dat hij had in de wereld raakt hij kwijt. Hij komt in het klooster terecht maar ook daar stuit de manier waarop hij verantwoordelijkheid neemt voor alles en allen op weerstand. Hoe ver die weerstand gaat wordt openbaar als de geur van bederf opstijgt uit de kist. Deze lijn van liefde die niet goedkoop is past goed bij het motto van het boek: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft draagt ze geen vrucht (vgl. p. 346, 376).
Keerpunt voor Aljosja
De duiding van de geur van bederf die misschien wel het meest voor de hand ligt wordt gegeven door de auteur als hij zegt enkel en alleen over de geur te schrijven ‘omdat zij op een zeer sterke en bepaalde wijze van invloed is geweest op de ziel en het hart van de belangrijkste, hoewel toekomstige held van het verhaal, Aljosja’ (p. 402). De starets ging met hem om als met een zoon en de liefde van Aljosja tot de heilige man was dan ook groot. Die liefde wordt gekwetst door de ophef die ontstaat vanwege de geur van bederf en de duiding die daaraan wordt gegeven door de kloosterlingen. Daar komt bij dat Aljosja niet ongevoelig was voor de verwachting dat de starets het klooster roem zal brengen na zijn dood (p. 40). Het schandaal daarentegen ontstaat na diens verscheiden betekent voor Aljosja een geloofscrisis. Eerder bood hij zijn broer Ivan weerwerk toen deze zijn twijfel aan de rechtvaardigheid van de orde der dingen deelde (p. 299, 317-322). Nu blijkt Aljosja zelf daar nu ook aan te kunnen twijfelen. Hij maakt een van de stellingen van Ivan tot de zijne: ‘Ik kom niet in opstand tegen mijn God, alleen “aanvaard ik zijn wereld niet”’. (p. 417; vgl. p. 286)
Later bekent Aljosja dat hij wel degelijk tegen zijn God in opstand is gekomen. Hij keert het klooster de rug toe, hij breekt de vastentijd door worst te eten en wodka te drinken en zoekt contact met Groesjenka die bekend staat als een vrouw van lichte zeden. Groesjenka heeft zo haar eigen redenen om hem te verleiden en zit al bij hem op schoot als ze hoort van de dood van de starets. Zodra ze dit nieuws hoort springt ze op om plaats te nemen op de divan. Ze ziet af van haar voornemen Aljosja te verleiden. Deze daad raakt Aljosja diep: ‘Ik werd zelf hierheen getrokken omdat ik laag en boosaardig was, maar ik vond een werkelijke zuster, ik vond een schat, een liefhebbende ziel… Ze heeft me daarnet ontzien… (…) Dankzij u is mijn ziel herrezen.’ (p. 429) Omgekeerd wordt Groesjenka geraakt door het feit dat Aljosja haar zijn zuster noemt en door het feit dat hij haar een goede daad toeschrijft. ‘Mijn hele leven heb ik gewacht op iemand als jij, ik wist dat er zo iemand zou komen om mij te vergeven. Ik geloofde dat ook van mij iemand zou houden, een gevallen vrouw, en niet alleen vanwege de schande!’ (p. 436)
De schrijver heeft er zelf al op gewezen dat in de roman tot nu toe ‘alle “liefde voor alles en allen” die in zijn jeugdige en reine hart school (…) geheel en al gericht leek te zijn op één wezen met uitsluiting van al het andere – namelijk op zijn geliefde starets’. (p. 414) In de ontmoeting met Groesjenka verbreedt de blik van de liefde zich tot een vrouw die buiten het klooster bekend staat als zondares. Dat past bij de liefde zoals beschreven door vader Zosima in het heiligenleven: ‘… houd ook van de mens in zijn zonde, want dit staat al bijna gelijk aan de goddelijke liefde en is hoger dan de liefde op aarde.’ (p. 388) De kwade genius Rakitin wijst erop dat de ommekeer die zich hiermee voltrekt in Aljosja en Groesjenka weleens een gevolg van de dood van de starets zou kunnen zijn. ‘Dus dat zijn ze, de wonderen die we daarnet verwachtten, die zijn nu geschied!’ (p. 438)
De bruiloft te Kana
Na de ontmoeting met Groesjenka keert Aljosja terug naar het klooster waar nog steeds het evangelie wordt gelezen bij de doodskist. In de cel waar de starets is opgebaard staan de ramen open omdat de geur nog sterker is geworden dan ze eerder al was, maar dit keer wekt de geur van bederf bij Aljosja geen verontwaardiging en verdriet meer op (p. 439). Hij begint zacht te bidden en valt in slaap. In zijn slaap droomt hij over het evangelieverhaal dat gelezen wordt: de bruiloft te Kana. Vader Zosima is een van de gasten die het feest van de liefde vieren en drinken van de nieuwe wijn. Ivan stelt aan het begin van de roman dat als er tot nu toe überhaupt liefde op aarde heeft bestaan, dat niet te danken is aan een natuurwet, maar uitsluitend hieraan dat mensen geloven in het eeuwige leven. ‘Er is geen deugd, als er geen onsterfelijkheid is.’ (p. 87) Niet het ontbreken van een geur van bederf, maar het visioen van het eeuwige leven moedigt Aljosja aan voort te gaan op de weg die hij is ingeslagen in de ontmoeting met Groesjenka (p. 442).
Als Aljosja wakker schrikt uit zijn droom gaat hij naar buiten. Hij gaat door de knieën en kust wenend en snikkend de aarde. Hij zweert haar lief te hebben. ‘Hij wilde alles en iedereen vergeven en vergiffenis vragen, o! niet voor zichzelf, maar voor alles en iedereen op de wereld, “en anderen vragen voor mij vergiffenis”’. (p. 443) Terwijl hij eerder weigerde Gods wereld te aanvaarden, omarmt hij haar nu. Zoals de starets het geloof van zijn stervende broer Markel handen en voeten heeft gegeven, zo incarneert Aljosja op zijn beurt het geloof van zijn geestelijke leidsman. Diens dood, inclusief de geur van bederf, is noodzakelijk om de blik van Aljosja te verbreden en hem de wereld in te laten trekken. Dat past bij een van de inzichten van de starets: ‘Pas na de dood van de redder wordt men gered.’ (p. 392)
Fjodor Dostojevski, De broers Karamazov, Amsterdam 2009 (vertaling Langeveld);
Joseph Frank, Dostoevsky. A writer in his time, Princeton 2010;
Rowan Williams, Dostoevsky. Language, faith and fiction, Londen 2009.
Ds. Hendrik Mosterd is predikant (PKN) in Amersfoort. Mailadres:
[1] Zie voor een boeiende analyse van het demonische bij Dostojevski Rowan Williams, Dostoevsky. Language, faith and fiction, Londen 2009. Het tweede hoofdstuk van dit boek gaat over Devils, being toward death.
[2] Rowan Williams, Dostoevsky. Language, faith and fiction, 163.
- Raadplegingen: 2420