nr1 • 2019 • Onbeminde gelovigen en beminde ongelovigen
34e jaargang nr. 1 (sept.2019)
thema: Zin in werk
Wim Dekker
Laatst geboekt
Onbeminde gelovigen en beminde ongelovigen
Het woord secularisatie is sleets geworden. Er zijn intussen zoveel interpretaties, dat niemand meer precies weet waar het over gaat. Nu hebben we in zulke gevallen, dat woorden sleets geworden zijn, niet zoveel aan nieuwe definities. Veel meer hebben we aan een uiteenzetting, waarin op verschillende niveaus voelbaar gemaakt wordt waar het om gaat. Een betoog in de vorm van een narratief, waarbij we beurtelings opveren vanwege herkenning, ons hoofd schudden of beschaamd zwijgen, terwijl we intussen steeds meer in het verhaal getrokken worden waar het cleane woord, in dit geval ’secularisatie’ voor staat.
Zo’n boek schreef Guido Vanheeswijck, filosoof en hoogleraar in België en de VS. Hij schrijft in eerste instantie over het secularisatieproces in Vlaanderen en de implosie van de rooms-katholieke kerk aldaar. Tegelijk fungeert Vlaanderen in dit vertoog als pars pro toto, wanneer het gaat om West Europa, met name het noordelijke deel van West Europa. Vanheeswijck schrijft met grote kennis van zaken, bespreekt en passant belangrijke denkers als Charles Taylor, en toch leest zijn boek als een trein. Hij schrijft op hoog niveau, maar tegelijk smeuïg en telkens houdt hij ons een spiegel voor. Ik schrijf ‘ons’, omdat hij zijn boek inderdaad heeft vormgegeven als een brief aan de laatste gelovigen, die nog in Vlaanderen en de Nederlanden zijn overgebleven.
Onbeminde gelovigen
Variërend op de klassieke manier waarop de pastoor zijn parochianen aansprak tijdens de mis, spreekt hij ons aan als onbeminde gelovigen. Hij legt uit hoe dat zo gekomen is, maar wat mij vooral raakte: hij houdt ons ook de spiegel voor. Wie wil nu een onbeminde gelovige zijn? Wie wil nu niet voor vol aangezien worden? In reactie op het feit, dat het christelijk geloof in de vigerende cultuur als achterhaald wordt beschouwd, doen christenen vaak water bij de wijn, zegt Vanheeswijck. Ze moduleren hun geloof op zo’n manier, dat toch eigenlijk niemand er bezwaar tegen kan hebben. ‘De God van het christendom is een gezellige God geworden; aanwezig op moeilijke momenten, afwezig in het dagelijkse leven’ (p.14). Een ander punt is dat christenen de neiging hebben mee te gaan in het immanente frame van onze cultuur. Dan wordt het geloof vooral een verhaal van medemenselijkheid. Het betoog van Vanheeswijck loopt uit op een pleidooi ons vooral niet door het immanente frame (er is geen andere wereld dan deze wereld) te laten gijzelen. Hij wijst op signalen, dat de seculiere cultuur aan haar grenzen komt en nieuwe beseffen van transcendentie ontwaken. Het wordt tijd, dat de onbeminde gelovigen dan ‘hun gêne afschudden van een schaamte over de mogelijkheid van gelovige antwoorden’ (p.223).
Bijbelse theologie
Bij dit laatste wordt het natuurlijk wel spannend. Gelovige antwoorden geven in een seculiere cultuur. Vanheeswijck zegt niet hoe dat moet. Verschillende andere boeken die ik las, cirkelen feitelijk wel rond dit thema. Allereerst noem ik dan de mooie dissertatie van Gerrit van Zanden over een theologisch en kerkelijk fenomeen uit de vorige eeuw: Frans Breukelman (1916-1993). Wie nog nooit van hem gehoord heeft, moet zeker dit boek lezen. Maar ook voor wie hemzelf in levende lijve heeft meegemaakt, zoals schrijver dezes, bevat het boek veel om te overdenken. Breukelman was een kind van het geseculariseerde christendom, voordat de term in deze zin werd gebruikt. Maar hij merkte, dat hij als dominee, staande in deze traditie niets te vertellen zou hebben. Wat moest je nu nog aan met ‘medemenselijkheid’ in de verschrikkingen van de twintigste eeuw? Wanneer er niet werkelijk een God is, die zich over ons ontfermt, laten we dan stoppen met alles wat christelijk heet. Maar is die God er? Is er na Kant, Feuerbach, Marx, Nietzsche een houdbare linie, waar je het over God kunt hebben? Het was voor Breukelman niet minder dan een openbaring, dat deze God zichzelf verrassend present stelt, wanneer wij zonder vooringenomenheid, verwachtend en ontvankelijk en met grote nauwkeurigheid de teksten van de Heilige Schrift gaan spellen. Niet de God van de filosofen, niet de God van de christelijke levens- en wereldbeschouwing, maar de God van Abraham, Izaäk en Jacob ontmoeten we daar. Wie Breukelman in levende lijve heeft meegemaakt weet, dat de verrassing, dat deze God zich werkelijk laat kennen daar waar niemand dat meer verwacht of voor mogelijk houdt, aan alle kanten van hem afspatte. Wanneer er nu iemand was, die zijn geloof op een doorleefde wijze uitdroeg, dan was het Breukelman. Tegelijk ging het daar volgens hem helemaal niet om. Hij kon juist heel erg de spot drijven met allerlei piëtistische en andere vroomheid. Het gaat om niemand anders dan de levende God, de vrijmachtige God in zijn vrije welbehagen, waarin Hij naar een wereld vol chaos en schuld (het tohu wa bohu uit Genesis 1) omziet en licht schept in de duisternis.
Toegepast op de thematiek van Vanheeswijck, de seculiere wereld en het immanente frame, betekent de benadering van Breukelman: ga eenvoudig de Bijbel lezen. Je hoeft niet eerst uit je immanente frame los te komen, weer respect te krijgen voor transcendente ervaringen of iets dergelijks. Liever niet zelfs, want voordat je het weet beland je dan weer in het heidendom. Dat immanente frame wordt vanzelf wel doorbroken, wanneer de stem van de Levende tot je door gaat dringen. Horen en zien zullen je vergaan. Wie Breukelman zo bezig hoorde, kon op dat moment feitelijk geen kritiek bedenken, want wat Breukelman betoogde gebeurde voor je eigen ogen. Maar hoe kun je nu zo de Bijbel lezen, dat je enigszins mag verwachten, dat dit gebeuren zich ook in jouw kerkdienst of op jouw Bijbelkring gaat voltrekken?
Hoe lezen wij de Bijbel op de goede manier? Daarover schreef Arnold Huijgen een belangrijk boek. De naam van Breukelman komt in zijn boek niet voor, wel de namen van Luther, Bonhoeffer, Miskotte en Noordmans. In deze traditie wil Huijgen staan en dan sta je ook weer niet zo heel ver van Breukelman af. Het goede van het boek van Huijgen is dat het niet alleen wil helpen de Bijbel inhoudelijk op een vruchtbare manier te lezen: vanuit het centrum, kruis en opstanding van Christus. Dat is heel belangrijk. Maar ook gaat hij bijvoorbeeld aan de hand van Luther en Bonhoeffer in op de methodische kant: stil worden, mediteren, bidden. Ik wens het boek van Huijgen in veel handen en hoop dat het vandaag helpt onvruchtbare tegenstellingen tussen christenen rond levensbeschouwelijke en ethische kwesties te overstijgen. Wanneer het gaat om een gelovig antwoord in deze tijd, waartoe Vanheeswijck ons uitdaagt, dan zal het toch ook helpen wanneer we leren focussen op waar het in de kern van ons geloof over gaat.
Verwondering
Terug naar de Schrift en zo terug naar de levende God, die ons daarin tegemoet komt. Wanneer ik Ad Prosman goed begrepen heb, wil hij toch nog een ander accent leggen wanneer het gaat om de vraag naar een gelovig antwoord in onze seculiere wereld. God heeft zich niet alleen in de Schrift geopenbaard, maar ook in de schepping en dat laatste doet Hij nog steeds, alleen zijn wij moderne westerse mensen het verleerd om Hem daarin op te merken. ‘De overtuiging dat God, mens en natuur samen onze werkelijkheid vormen heeft het lang volgehouden. Vanaf Plato (en daarvoor al) tot aan de Renaissance was dat de werkelijkheidsopvatting. De moderne wetenschap hanteert inmiddels een ander werkelijkheidsbegrip. God speelt er geen rol meer in’ (p.165). Volgens Prosman moeten gelovigen samen met seculiere mensen zich weer gaan oefenen in de verwondering over al wat is, om zo bij de Schepper uit te komen. Dat kan ook, want de Schepper openbaart zich aan alle mensen, niet alleen aan de gelovigen.
De posities van Prosman en Breukelman lijken mijlenver uit elkaar te liggen. Wie zich in het werk van Hendrik Vreekamp verdiept zou tot de conclusie kunnen komen, dat deze beurtelings de ene en de andere positie inneemt. Els van Swol heeft in een klein en toegankelijk boekje geprobeerd blijvende nieuwsgierigheid naar zijn werk te bevorderen. Mijn inziens terecht. Enerzijds is Vreekamp gegrepen door de bijzondere openbaring van de God van Israël en het anti-heidens getuigenis van het Oude Testament. Jarenlang was hij predikant voor Kerk en Israël. Tegelijk pleitte hij ervoor het ‘heidendom’, ons aller afkomst en oergrond, veelmeer serieus te nemen. In zijn bedreigende gestalte, maar ook in zijn schoonheid en als vindplaats van God, dezelfde God als die van Israël. Vreekamp geloofde niet zozeer in puur seculiere mensen zonder enig transcendentiebesef. Hij geloofde in een gesprek met seculiere mensen met als gemeenschappelijke grond de oerervaringen van het mens-zijn, zoals die in allerlei mythen van het heidendom hun uitdrukking vonden. Theologisch gaat het dan om het ernstig nemen van het feit, dat de bijzondere God van Israël tegelijk de Schepper is van alle mensen, die als zodanig zijn sporen in heel onze werkelijkheid heeft nagelaten.
Gelovige antwoorden
Zelf denk ik ook, dat dit laatste weer belangrijker is dan ooit. Daarin voel ik me met de zoektocht van Prosman verwant. Het risico is groot dat we vandaag (onbewust) allemaal meegaan in het seculiere frame, waarin geen plaats is voor het kennen van God vanuit de werkelijkheid. De grote nadruk op Jezus en de navolging van Jezus onder orthodoxe en evangelische christenen zou daar zomaar mee te maken kunnen hebben. Een relatie met Jezus is dan in de plaats gekomen van de grote eerbied voor de Schepper van de einden der aarde. Zo hoeft het niet, maar zo zien we het vandaag wel gebeuren. Een geïsoleerd geloof in Jezus als een exponent van interne secularisatie.
Intussen is een gesprek met seculieren over onze gemeenschappelijke grond in oerervaringen van het mens-zijn in de praktijk niet eenvoudig. Daarvoor zijn de vooroordelen tegen het christendom meestal veel te sterk aanwezig. Daar kun je achter komen als je geregeld moderne literatuur leest. De tijd van Jan Wolkers en Maarten ’t Hart ligt achter ons. Maar bij de jongere generatie is lang niet altijd meer openheid. Kenmerkend vond ik de opmerking in de roman Noodweer van Marijke Schermer: ‘Zij had zich bekeerd tot het geloof en volgens Bruch had dat alle dogmatische, oppervlakkige, veroordelende neigingen in haar karakter uitvergroot’ (p.84). Uitmuntende literatuur schrijft Marijke Schermer. Zeer diep, zeer fijnzinnig is ze in haar psychologische waarnemingen. Maar wanneer het om God of religie gaat, komt ze niet verder dan af en toe zo’n insinuatie.
Beminde gelovigen, laten we nochtans onze schaamte over de mogelijkheid van gelovige antwoorden afleggen (vrij naar Vanheeswijck).
Guido Vanheeswijck, Onbeminde gelovigen. Waarom we religieus blijven, Kalmthout 2019;
Arnold Huijgen, Lezen en laten lezen. Gelovig omgaan met de Bijbel, Utrecht 2019;
Ad Prosman, Gedoofd licht. Christenen tussen schepping en secularisatie, Soesterberg 2019;
Marijke Schermer, Noodweer, Amsterdam 2016;
Els van Swol, Mythe, mysterie, mystiek. Dr. Hendrik Vreekamp (1943-2016). Inclusief: De glans van de hemel, laatste preek van Hendrik Vreekamp, Utrecht 2019;
Dr. G. van Zanden, Bij het begin beginnen. Het Bijbels-theologische project van Frans Breukelman, Utrecht 2019.
Dr. W. Dekker is emeritus predikant (PKN) te Oosterwolde (Gld.) en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 1996