nr4 • 2005 • De Heilige Geest en ons lijkt het goed
april 2005 (19e jaargang nr. 4)
De Heilige Geest en ons lijkt het goed...
Enkele bijbelstheologische opmerkingen bij Handelingen 15:28
Dr. R. de Reuver
Lucas bezigt in Handelingen 15:28 een gewaagde nevenschikking. Wie beweert dat hij ‘in overeenstemming met de heilige Geest heeft besloten’ (NBV) wordt al snel teruggefloten: hoe weet jij zo zeker dat jouw visie in overeenstemming is met die van de Heilige Geest? Waar haalt Lucas de pretentie vandaan om dit hier zo pregnant te stellen? Wat staat er voor hem op het spel? De uidrukking ‘de Heilige Geest en ons’ komt overigens slechts één keer in de bijbel voor. Het is daarom van groot belang na te gaan wat Lucas wil onderstrepen. Wat lijkt ‘de Heilige Geest en ons’ nu eigenlijk goed?
Handelingen 15 toont ons een kerk-in-crisis. De gevolgen van de uitstorting van de Heilige Geest zijn niet gering. Vele joden komen tot geloof in Jezus als de Messias en laten zich dopen in zijn naam. In Jeruzalem leidt dit tot een lynchpraktijk: Stefanus, één van de nieuwe discipelen van Jezus, ‘een man vol van geloof en heilige Geest’ (6:5) wordt onder aanvoering van de hogepriester (7:1) door vrome joden gestenigd (7:58). Joden die Jezus erkennen zijn hun leven niet meer veilig in Jeruzalem zodat sommigen vluchten naar Judea en Samaria (8:1) en anderen zelfs naar Antiochië in Syrië (11:19). Maar dit uitgestrooide zaad op de wereldakker ontkiemt en draagt veel vrucht. Het evangelie gaat voort zodat er ook buiten Jeruzalem en Palestina nieuwe gemeenten ontstaan. Na zijn bekering gaat Paulus vanuit Antiochië op reis om het evangelie nog verder te brengen in het Romeinse rijk, het huidige Turkije (13:2-14:27).
Conflict
De groei van de christelijke gemeente geeft echter ook veel spanning. In hellenistische gemeenten in Klein-Azië blijken veel dingen net even anders te gaan dan in het joodse Jeruzalem. Niet alleen joden maar ook niet-joden treden tot de gemeente toe: de naam van Jezus verenigt hen. Alleen: deze niet-joodse gelovigen zijn onbesneden en houden de joodse (spijs)wetten niet. Paulus heeft hun geleerd dat dit niet tot de identiteit van de christelijke gemeente behoort.
Hoewel Barnabas met gloedvolle verhalen terugkeert van een visitatiebezoek aan Antiochië (11:22-26), is men in Jeruzalem bezorgd vanwege de verhalen over de nieuwste ontwikkelingen in de jonge dochtergemeenten in Klein-Azië. Opnieuw reist een delegatie naar Antiochië om er orde op zaken te stellen. Zonder besnijdenis is er immers geen behoud mogelijk (15:1). God heeft aan Abraham geboden zich te besnijden, als teken van zijn verbond met hem (Gen. 17:10-14). Ook Jezus heeft zich laten besnijden (Luc. 2:21) en Hij heeft nooit gezegd dat zijn volgelingen dit niet meer behoeven te doen.
In Antiochië stuiten de broeders uit Judea echter op fel verzet. Hun visie op wat ‘heilsnoodzakelijk’ is wordt niet gedeeld en men besluit dit conflict aan de moedergemeente van Jeruzalem voor te leggen. Paulus en Barnabas worden uitgekozen als woordvoerders van de gemeente van Antiochië (15:2). De scherpte van het conflict maakt de toon van het debat fel (15:7). Niet minder dan de identiteit van de christelijke kerk is in het geding. Het is de vraag wat absoluut noodzakelijk is om christen te zijn. De visies hierover staan diametraal tegenover elkaar en er is nog maar weinig nodig of de kerk van Christus scheurt en verdeelt zich in joodse en niet-joodse gemeenten. De eenheid van de kerk dreigt verloren te gaan.
Lucas de evangelist
Lucas beschrijft het bovenstaande met passie; niet als neutrale historicus, maar als evangelist (Luc.1:1-4). Staat in zijn evangelie Jezus centraal, in de Handelingen is Paulus de hoofdfiguur. Lucas doet dit om theologische redenen: evenals zijn evangelie dient de Handelingen de verkondiging van het evangelie van Jezus, van Jeruzalem via Samaria tot aan het uiterste der aarde (1:8), in concreto Rome. Paulus is het instrument van deze voortgang. Als hij dan ook ongehinderd het evangelie in Rome verkondigt (28:31), kan Lucas zijn ‘pen’ neerleggen.
Het is voor Lucas van groot belang dat Paulus een goed getuigenis krijgt. Hij mag niet te boek staan als oproerkraaier of als man die de relatie met Jeruzalem heeft verbroken. Handelingen 15 speelt hierbij een cruciale rol. Lucas heeft in de compositie van de Handelingen dit hoofdstuk in het midden geplaatst. Hier vallen definitieve beslissingen die van groot belang zijn voor het geheel en de voortgang van de kerk.
Lucas introduceert Paulus zorgvuldig. De bekering van Paulus (9:1-19) plaatst Lucas tussen de doop van de minister van financiën uit Ethiopië (8:4-25) en de bekering van de Romeinse centurion Cornelius (10). Twee mensen die niet tot het volk van God behoren, ontvangen de Heilige Geest en worden gedoopt in de naam van Jezus (8:26,39; 10:44,47-48). Bij Saulus-de-christenvervolger gebeurt hetzelfde: Jezus zelf openbaart zich aan hem, hij ontvangt de Heilige Geest en wordt gedoopt (9:17-18). Als rode draad weeft Lucas door de Handelingen dat God zelf de bakens verzet. Hij maakt in het schenken van zijn Geest geen onderscheid tussen jood en heiden. De handelingen van de apostelen zijn te typeren als handelingen van de Geest. God zelf draagt er door zijn Geest zorg voor dat het evangelie van zijn Koninkrijk het einde der wereld bereikt.
Apostelconvent
In de gemeente van Jeruzalem komt ‘de kerk’ in vergadering bijeen. Geen dochtergemeente kan om haar oorspronkelijke moedergemeente heen. Zonder Israël geen kerk. Lucas benadrukt dat Jeruzalem het startpunt van het evangelie is en blijft.
Lucas beschrijft de vergadering via drie woordvoerders. In de mond van twee of drie getuigen staat in Israël immers elke zaak vast. Eerst komt Petrus aan het woord. Zijn redenering is helder: God heeft hem van oude tijden aan geroepen aan heidenen het evangelie te verkondigen (15:7) en God heeft ook aan hen zijn Heilige Geest gegeven (15:8). Hieruit blijkt dat God geen onderscheid maakt tussen joden en niet-joden (15:9) zodat allen op dezelfde wijze behouden worden, namelijk door de genade van de Here Jezus (15:11).
Vervolgens vertellen Barnabas en Paulus welke wonderen en tekenen God door hen onder de heidenen heeft gedaan (15:11).
Als derde geeft Lucas Jakobus het woord. Als broer van Jezus genoot hij groot gezag in de gemeente van Jeruzalem. Zijn betoog sluit naadloos aan op dat van Petrus. Met citaten uit de profeten toont hij aan dat God van meet af aan er op gericht is ook heidenen tot zijn volk te brengen. Het gebeuren waar Paulus en Barnabas over vertellen, moet gezien worden als vervulling van oude profetenwoorden (15:13-18). Zijn conclusie is duidelijk: God heeft de bakens verzet, oude profetieën worden vervuld. Het is daarom ongepast niet-joodse christenen andere verplichtingen op te leggen dan vier bepalingen: zich onthouden van vlees dat aan afgoden gewijd is, van hoererij, van vlees waar het bloed nog inzit en van bloed (15:20).
In dit voorstel blijkt ieder zich te kunnen vinden. Aan een delegatie die bestaat uit Judas en Silas als afgevaardigden uit Jeruzalem en Paulus en Barnabas als vertegenwoordigers van de hellenistische gemeenten, wordt opgedragen dit besluit per brief aan de gemeente van Antiochië te melden. In de brief wordt benadrukt dat het besluit ‘in overeenstemming met de heilige Geest’ (15:28) door allen is genomen. In Antiochië wordt dit besluit met blijdschap ontvangen (15:31). De eenheid van de kerk is hersteld en gered.
Regels zijn nodig
Wie het verslag van Lucas leest, wordt meegenomen door zijn enthousiasme. De gloed van de Geest is voelbaar in het verhaal. Wanneer men echter het gedeelte en het genomen besluit analyseert, komen er vele vragen op. De kwestie van de besnijdenis lijkt zomaar van tafel door de vier bepalingen die Jakobus introduceert. Het besluit impliceert dat alle christenen zich voortaan aan de door Jakobus gestelde bepalingen moeten houden, terwijl heidenchristenen zich niet hoeven te besnijden. Het is opvallend dat in de Handelingen de vier noodzakelijke bepalingen verder nauwelijks een rol spelen. Als Paulus na zijn derde zendingsreis weer in Jeruzalem is en met deze regels wordt geconfronteerd, lijkt het welhaast of hij deze regels niet kent (21:25-26). Waarom onderstreept Lucas deze vier bepalingen als oplossing van het conflict?
Vaak wordt het antwoord op deze vraag gezocht in de Noachitische geboden. Als het leven na de zondvloed weer mogelijk is geworden, stelt God dat alle vlees gegeten mag worden, behalve dat waar nog bloed in is. Tevens wordt het vergieten van mensenbloed streng verboden (Gen. 9:4-6). Hieruit kunnen de derde en vierde bepaling van Jakobus worden verklaard maar niet de eerste twee. Deze verklaring is dus niet toereikend. De vier bepalingen kunnen voor een deel ook worden verklaard uit Leviticus 17 en 18. Drie van de vier bepalingen komen daar voor in een scala aan geboden die gelden voor joden en voor ‘de vreemdelingen die in hun midden vertoeven’ (Lev. 17:10). Afgoderij, vergieten van bloed en incest gelden binnen het jodendom als hoofdzonden. Het voorstel van Jakobus kan daarom ook - deels - gezien worden als actualisering van deze zonden. Wie deze zonden bedrijft, maakt iedere gemeenschap met joden onmogelijk.
Wat de precieze achtergrond van de vier bepalingen ook is, ze gelden voor joden en niet-joden en zijn noodzakelijk om het samenleven mogelijk te maken. Ook binnen de gemeente van Christus moeten allen zich hieraan houden. Doet men dit niet, dan zet men de eenheid van joden en niet-joden binnen de gemeente op het spel. Het voorstel stelt de noodzakelijke spelregels voor tafelgemeenschap van joden en niet-joden. De regels zijn onmisbaar om de geestelijke eenheid concreet gestalte te geven.
Lucas corrigeert zo op subtiele wijze Paulus, die alle nadruk legt op de vrijheid waar mensen die in Christus geloven in worden gesteld. Lucas laat deze vrijheid onverlet, maar onderstreept de noodzaak van regels waar iedereen zich aan moet houden om samen als joden en niet-joden kerk te kunnen zijn. Ook de gemeente van Christus kan niet zonder regels.
Eenheid in verscheidenheid
Het is nu ook duidelijk waarom Lucas er zoveel aan gelegen is het voorstel van Jakobus en van de kerk van Jeruzalem het gezag van de Geest te verlenen. Het is nodig vanwege de concrete eenheid en verscheidenheid van de leden van de gemeente van Christus. Hun identiteit ligt niet in hun etnische achtergrond of traditie, maar in Christus. In Hem zijn joden en heidenen één. De Heilige Geest verbindt verschillende mensen in Hem. Joden en niet-joden ontvangen Gods Geest waardoor zij zich laten dopen in Jezus’ Naam.
Deze verscheidenheid is noodzakelijk vanwege het bereik van het evangelie. Het evangelie van het Koninkrijk is de goede boodschap voor de hele wereld. Tot in Rome moet men weten dat Jezus Heer is; Gods koninkrijk is onbegrensd. De Geest stuwt het evangelie voort van Jeruzalem naar Rome. Niet de besnijdenis of het onderhouden van (spijs)wetten, beide essentieel voor de joodse identiteit, bepalen het christen-zijn, maar het ontvangen van de Heilige Geest en de doop in de naam van Jezus. Daarom mag van niet-joden niet worden gevraagd de besnijdenis en de wet van Mozes te onderhouden.
Deze oudtestamentische bepalingen worden evenmin afgeschaft of verboden. Voor joodse christenen blijven zij waardevol. Zij behoren tot hun joodse traditie. Maar dit geldt niet voor niet-joodse christenen. Zij behoeven zich niet aan deze wetten te houden omdat ze niet tot hun identiteit behoren. De verscheidenheid van joden en niet-joden laat zien dat Jezus Heer is over alle mensen. Zijn koninkrijk is niet beperkt tot één volk. Vanuit Israël als volk en Jeruzalem als stad worden alle volkeren gezegend.
De verscheidenheid van gelovigen is echter geen doel in zichzelf, maar illustreert Gods heil in deze wereld. Alle volkeren zijn bij Hem in tel. In Antiochië verheugen allen zich door de Geest in de grote daden van God in Christus. De persoonlijke eenheid met Christus is de reden om de gemeenschap met elkaar in de gemeente niet te verbreken maar te zoeken. Immers wie bij Christus hoort, hoort ook bij elkaar. Om deze eenheid mogelijk te maken zijn er wel regels nodig, zodat de onderlinge verscheidenheid niet verdeelt, maar de eenheid in Christus dient.
Lucas onderstreept in Handelingen 15:28 dat de Heilige Geest en de christenen van toen overtuigd zijn van de noodzaak van verscheidenheid van gelovigen én van hun eenheid in Christus waarbij regels onontkoombaar zijn. Nu wij nog…