Skip to main content

nr2 • 2020 • Geloven vanuit huis

35e jaargang nr. 2 (november 2020)
thema: Huisgodsdienst in tijden van corona

Theo Pleizier
Geloven vanuit huis
Over het belang van de ouderling

Blijf zoveel mogelijk thuis. De aanwijzingen van de overheid vanwege de coronacrisis waren duidelijk. Niet alleen voor iedereen met een baan, maar ook voor iedereen met een geloof. Of moet je zeggen: voor ieder die zich tot een religie rekent? In het Westen vallen geloof en religie immers niet meer zo samen. De georganiseerde religie heeft plaatsgemaakt voor persoonlijke spiritualiteit; geloof kun je ook beleven zonder gebouwen, collectieve rituelen en godsdienstige autoriteit. En de coronacrisis lijkt dit te versterken.

Aan de ene kant herkennen we de toon van de Reformatie: u staat zelf voor Gods aangezicht, het geloof is iets persoonlijks. Tegelijk, wat stelt het geloof voor als het in de samenleving niet ‘uitgeleefd’ kan worden? En hoe zit het dan met de gemeente? Het Woord van God en het leven met God worden toch gevonden in het lichaam van Christus? Persoonlijke spiritualiteit en gemeenschappelijk geloven moeten niet tegen elkaar worden uitgespeeld. En toen was er de coronacrisis. Een liberale premier met aan zijn zijde een christendemocratische minister van volksgezondheid: blijf zoveel mogelijk thuis. Ook als u gelovig bent. Hugo de Jonge sprak de gevleugelde woorden ‘verspreid het woord, niet het virus’. Het geloof achter de voordeur, de gelovige(n) achter het beeldscherm. Daar heeft een protestant niet gelijk een passende reactie op. Het christendom laat zich immers niet opdringen in de publieke ruimte; enige distantie tussen het persoonlijke geloof en de samenleving als geheel is geboden. En is het gezin in de samenleving niet een ‘kerngemeenschap’? Een wat minder massief beeld dan ‘hoeksteen’, dat laatste is in de Schrift voorbehouden aan Christus. Is het gezin als kerngemeenschap niet geroepen om ‘kerkje in de kerk’ te zijn?
Voeg daarbij de (christelijke) stemmen die vooral nieuwe kansen zien: de crisis laat zien dat een kerk zonder gebouwen moet kunnen. Grote samenkomsten, horen die eigenlijk wel tot de kern van het geloof? Moet de kerk niet kleinschaliger, in kleine groepen? En is dat niet zoals de kerk oorspronkelijk bedoeld is?

Ook daar wordt een protestants hart een beetje onrustig van. Ja, de Reformatie heeft afstand genomen van een sterk instituut en heeft het gezocht in de kwetsbaarheid van de gemeente. Toch schieten we ons doel voorbij als we daarmee dan ook maar afscheid nemen van onze wortels – als dat al zou kunnen. Om dat gelijk maar even concreet te maken voor mijn eigen situatie in Groningen: de Martinikerk – en bepaald niet minder de naar protestantse architectuur ontworpen Nieuwe Kerk – plaatst het eenentwintigste-eeuwse, postmoderne individu in de ruimte van de kerk die eeuwen omspant. Een besef dat een protestant niet zomaar inwisselt voor ‘het kan toch allemaal in de huiskamer’. Toch moet het deze maanden wel vooral in de huiskamer.
De kerk trekt zich dus noodgedwongen terug tot het privéterrein van de eigen woning. Maar zonder de waarde van kerk als ‘instituut’ te relativeren, kan in die beweging misschien ook iets goeds oplichten. Daarover nadenkend kwam de figuur – of liever gezegd: het ambt – van de ouderling meer op de voorgrond. Daarom begint deze bijdrage met een observatie over de plaats van de ouderling in de christelijke gemeente.

Wat is er met de ouderling gebeurd?
In het Genève van Calvijn was de taak van de ouderling vooral het opzicht over het leven.[1] Die associatie met tucht heeft het lang uitgehouden, en keert met enige regelmaat haast agressief terug in de moderne Nederlandse literatuur. De avond is ongemak, het onlangs met de Booker Prize bekroonde boek van Marieke Lucas Rijneveld, toont een clichématige, Jan Wolkers-achtige ouderling op bezoek bij een boerenfamilie die door het noodlot is getroffen en ten ondergaat in hun verdriet.
Tel daarbij de moeite op die veel gemeenten hebben om het ambt van ouderling vervuld te krijgen, en je zou gaan denken dat de ouderling toch vooral een wat moeilijke figuur is. Een bijzondere opdracht of ‘specialisering’ helpt soms: seniorenwerk, jeugd, missionair ouderling of ouderling communicatie. De hervormde theologen Van Ruler en Noordmans spraken hoog van de ouderling; minder als drager van tucht, meer als vertegenwoordiger van het de voortgang van het evangelie, de ‘eigenlijke ambtsdrager’ (Van Ruler) bisschoppelijk, apostolisch en oecumenisch. Ondanks deze hoge woorden concludeert Margriet Gosker dat zij weliswaar fantastische ouderlingen heeft gekend, maar dat ‘dit ambt momenteel niet populair is.’[2]
Toch komt het mij voor dat juist de coronacrisis nieuwe kansen biedt voor het ambt van ouderling. En dat heeft alles te maken met onze huizen, nu thuis geloven de norm is geworden. De anderhalve metersamenleving, de noodzaak tot aanmelden en de angst voor toenemende besmetting, zeker onder kwetsbare groepen – en die zijn er nogal wat in de kerk – maken het er niet gemakkelijker op. Nu de tweede golf een feit is, gaat het nog wel even duren, dat ‘geloven vanuit huis’. Kansen voor een vernieuwde pastorale rol van de ouderling?

Geloven vanuit huis
Maar eerst nog iets anders. Is nu juist het protestantse christendom niet één groot pleidooi voor wat wel ‘huisgodsdienst’ genoemd wordt?
Daar kun je vanuit twee perspectieven naar kijken. Het ene is een meer godsdienstpedagogische invalshoek, waarbij het vaak gaat over geloofsopvoeding; een thema dat voortdurend aandacht heeft van jongerenorganisaties in de kerk. Bij het Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur, gevestigd aan de PThU [3] houden godsdienstpedagogen zich onder meer bezig met de plaats van geloof in de opvoeding van (jonge) kinderen en tieners. In de opvoeding van kinderen spelen voor gelovige ouders religieuze idealen en praktijken een rol vanaf het prille begin, zoals bidden, zingen, Bijbelverhalen lezen of vertellen, het geloofsgesprek en het vieren van de zondag.[4] Dat is één perspectief, van groot belang, zeker ook voor de voortgang van het geloven door de generaties heen.
Een andere invalshoek is die van de spiritualiteit of de devotie. Het perspectief van de spiritualiteit valt niet samen met geloofsoverdracht aan volgende generaties. Al was het maar omdat ‘thuis’ niet altijd betekent ‘gezin’. In het huis kunnen singles wonen, of studenten of alleengaanden; maar ook ouderen en gepensioneerden van wie de kinderen op eigen benen staan. Juist deze groepen mensen zijn de afgelopen maanden geregeld genoemd in verband met de coronacrisis: in het voorjaar de ouderen, toen er geen bezoek was toegestaan in de verpleeghuizen; na de zomervakantie jongeren en studenten, toen bleek dat niet alleen de meeste besmettingen met het virus onder deze groep plaatsvond, maar ook dat jongeren een prijs betalen voor de anderhalve metersamenleving: onderlinge contacten worden gefrustreerd, onderwijs is veelal nog online en eenzaamheid onder jongeren is groot. Hoe geloven zij achter de voordeur? En hoe geloven hun vrienden? Hoe vergaat het de single die wekelijks een avond met vrienden had, maar nu toch op zichzelf is aangewezen? Vanuit aandacht voor het geestelijk leven, staan opvoeding, overdracht en vorming minder voorop en gaat het meer over de vraag hoe het geleefde geloof achter de voordeur eruitziet en gestalte krijgt. Bij jongeren en ouderen, bij gezinnen en alleengaanden.

Kaars of koffie?
Hoewel M. van Campen in zijn pastorale boekje Aangaande mij en mijn huis…[5] zijn insteek neemt bij het gezin, gaat het hem minder om opvoeding en meer om vormgeving van het geestelijk leven in de kleinste kring, de huisgenoten. Terecht plaatst hij de dienst aan God thuis in een lange protestantse traditie: hoe Luther de dienst aan God in huis opnam in zijn nieuwe doordenking van de mis; de grote nadruk die de Nadere Reformatie en het Piëtisme legden op de binnenste kring waarin het geloof wordt beoefend; tot aan de anekdote van Kohlbrugge die bij Kuyper thuis voorgaat in de gezinsdienst. Die spirituele traditie, met aandacht voor het gezamenlijk geleefde geloof, is voor een deel vooral een ideaal. Dat de werkelijkheid weerbarstiger is, blijkt wel uit de inleidingen en voorredes van deze literatuur die steevast benadrukken dat het wat tegenvalt met de huisgodsdienst en dat daarom een boek (of een artikel) nodig is.
Ook in tijden van corona valt geloven achter de voordeur niet mee. Zeker nu de structuur van de zondagse kerkgang onder druk staat. Daar is de afgelopen maanden veel over geschreven. Sommigen vinden de kerk te volgzaam: laten kerkgangers maar wat assertiever, wat trouwer en wat meer betrokken zijn. Anderen wijzen erop dat juist kerkelijke gemeenschappen soms zwaar getroffen zijn door het virus en dat terughoudendheid op zijn plaats is; bovendien moet de kerk goed burgerschap tonen.
We moeten dus het geloof vooral thuis vormgeven. Dat vraagt om een sterker bewustzijn bij het deelnemen aan de kerkdienst: sommigen steken een kaars aan, terwijl ze inloggen bij Kerkomroep.nl. Voor anderen lijkt het surfen naar Kerkdienstgemist.nl of YouTube te veel op de handeling die zij verrichten als ze Netflixen; dat gaat tenslotte in dezelfde browser. En dus pakken ze er maar een kop koffie bij, of kijken de dienst mee vanuit hun bed. Met de smartphone in de hand. Het komt aan op innerlijke discipline, op geestelijk leven – maar wat als juist de kerkdienst bedoeld is om ons dat een beetje bij te brengen? Toewijding mag je veronderstellen en toch ook weer niet. Waarom hebben we anders praktijken nodig die ons leren om toegewijd te leven en die ons helpen in ons geestelijk leven? De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
Om in leven te blijven, om vol te houden, om de moed niet te verliezen en Christus niet kwijt te raken, kunnen we niet zonder vaste patronen. Het geloof heeft – hoe vervelend wellicht – vastheid nodig. Zoals het volk Israël de tempel had.

Dat wij uit onszelf wel blijven geloven, is een zelfoverschatting waar zelfs Pelagius met zijn nadruk op de vrije menselijke wil voor zou terugdeinzen. Dat patronen ons helpen, hebben veel predikanten in de coronacrisis begrepen: dagelijkse gebeden, uitgezonden via Facebook, op de middag of in de avond; wekelijkse meditatieve momenten, vlogs of pastorale brieven. Achter de voordeur zijn de geestelijke schouders niet altijd even stevig; het blijkt dat we de stem en de structuur van buiten nodig hebben. Het moet de apostel Paulus hebben gemotiveerd toen hij zijn brief stuurde naar de huizen van de gemeenteleden van Korinthe: achter de voordeur is het moeilijk om lichaam van Christus te zijn, want voor je het weet wordt het huis inderdaad een eigen kerkje in de kerk - en dat leidt niet altijd tot een gezond geestelijk leven.

Een rol voor de ouderling?
Wie verbindt de huizen, de gezinnen, maar ook de enkelingen die het zonder huisgenoten doen? Zou hier de ouderling niet opnieuw van betekenis kunnen zijn? Niet als waker over de publieke moraal, zoals in Calvijns Genève; ook niet als degene die de feedback tussen gemeente en kerkenraad stroomlijnt; evenmin als representant van het apostolische, het oecumenische. De ouderling is vooral pastor. Waarbij pastor niet betekent: diepe wijsheden delen vanuit een schat aan levenservaring en Bijbelkennis, of beschikken over een groot communicatief vermogen en vaardigheden in het voeren van geloofsgesprekken. Maar waarbij pastor vooral betekent: het verbindingsstreepje zijn tussen de huizen. Of met een Bijbelser beeld: het lichaam van Christus bijeenhouden (Efeziërs 4:16). Het samenbinden van de gelovigen die nu toch min of meer leven in een soort gezamenlijk aanvaarde ballingschap.

In tijden van corona ligt het niet voor de hand om bij iedereen over de vloer de komen. Misschien geen huisbezoek, dat ook vanwege allerlei andere redenen aan erosie onderhevig is. Maar gewoon een email, een Whatsapp-berichtje, een telefoongesprek. Waarbij maar gewoon de vraag gesteld wordt: hoe maken jullie het, redden jullie het, hoe staat het met jullie gezondheid, werk en school? Om dan misschien toch ook iets dieper door te vragen: lukt in het gezin, spreek je anderen als je alleen woont, waar lopen jullie tegenaan? Om dan ook gewoon maar uit te komen bij: hoe ervaren jullie de diensten, wat hebben jullie nodig om samen te blijven geloven en mens voor het aangezicht van God te zijn, hoe is het met je toewijding, je leven als volgeling van Christus?
Als de christelijke gemeente een netwerk is in de samenleving, zoals zoveel andere netwerken als scholen, muziek- en sportverenigingen, dan is het unieke van dit netwerk dat er een stilzwijgende toestemming is om te vragen hoe het gaat achter de voordeur. Waar het een jaar geleden wellicht vreemd gevonden werd, opdringerig wellicht, als de ouderling ’s avonds belde om eens te informeren hoe het gaat, zal de ervaring in deze tijd heel anders zijn: een stilte wordt doorbroken, een afstand overbrugd, een verbinding gelegd. Nu voorzien sociale media daar tot op zekere hoogte ook in. Maar de ambtsdrager die initiatief neemt, geeft ook een stil signaal af dat het niet allemaal uit jezelf hoeft te komen. Waar de trouw aan de gemeente onder grote druk staat, kan de ouderling degene zijn die helpt om trouw te blijven: wij horen in de naam van Christus bij elkaar.
In zijn hooggestemde boekje Leven met elkander wijst Dietrich Bonhoeffer op het belang van de dagelijkse gemeenschap van christenen. Christelijke gemeenschap, zo schrijft hij, bestaat door en in Christus. Niet op een apart moment, zoals op zondag in de kerkdienst waar je elkaar kunt zien en in de naam van Christus samenkomt, maar in de dagelijkse omgang met de medemens.[6] Je hebt soms iemand nodig die je daaraan herinnert. Die een appèl doet op de christelijke gemeenschap, omdat dat niet in elk gezin vanzelf gaat. Die in de naam van Christus belt, appt of Zoomt.

Dr. T.T.J. Pleizier is universitair docent praktische theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit te Groningen.
Mailadres:
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Scott M. Manetsch, Calvin’s Company of Pastors. Pastoral Care and the Emerging Reformed Church, 1536-1609. OUP USA 2013, p. 29.
[2] Margriet Gosker, ‘Het ecclesiologische karretje van Van Ruler. Niet de kerk of het ambt, maar Christus, het Woord Gods, het Evangelie van het Koninkrijk’, Kerk en Theologie 70, nr. 1 (2019), pp. 47–58, p. 56.
[3] https://www.ojkc.nl/
[4] Danielle van de Koot-Dees, Prille geloofsopvoeding. Een kwalitatief onderzoek naar de rol van geloven in jonge protestants-christelijke gezinnen in Amsterdam. Zoetermeer 2013.
[5] M. van Campen, Aangaande mij en mijn huis… Over het dienen van God in het gezin, Zoetermeer 1991.
[6] Dietrich Bonhoeffer, Leven met elkander, Zoetermeer 1987, p. 14.

 

 

  • Raadplegingen: 1509