Skip to main content

nr2 • 2020 • De Vroege Kerk was open

35e jaargang nr. 2 (november 2020)
thema: Huisgodsdienst in tijden van corona

Marten van Willigen
De Vroege Kerk was open

De afgelopen maanden hebben de meeste gemeenteleden de diensten vanuit huis beleefd. Dat lijkt toch — hoe dan ook — op een nieuwe ontwikkeling die we op deze manier nog niet eerder hebben meegemaakt. Ook duurt deze situatie langer dan eerst voorzien was. Nog steeds kunnen niet alle gemeenteleden naar de kerk, vanwege een te kleine capaciteit. Dat doet een beroep op de persoonlijke toewijding en discipline van gelovigen. Maar het doet eveneens een beroep op de leidinggevenden van een kerk.

Hoe kunnen zij de gemeente van Christus het beste dienen, nu de gemeente niet eens in zijn geheel kan worden uitgenodigd om het Woord van God te horen? Hoe kan een pastor voor zijn schapen zorgen als de schaapskooi voor de schapen afgegrendeld is? Waar moeten de schapen naartoe die in de schaapskooi van Christus niet welkom zijn, vanwege te weinig ruimte? Graag neem ik u mee naar de Vroege Kerk, aan de hand waarvan we bovenstaande problematiek inhoudelijk willen belichten. Wat kunnen wij leren van de Vroege Kerk wat betreft huisgodsdienst, persoonlijke toewijding, het gezin of 'extended family' of als kleine lokale gemeenschap, als kerngemeente zogezegd? Hoe ging de Vroege Kerk om met de voorschriften van de overheid?

Wat mag de overheid bepalen?
Om met de laatste vraag te beginnen: hoe ging de Vroege Kerk om met de voorschriften van de overheid? In haar prilste fase hield ze daar wel en geen rekening mee. Op zich was het niet verboden om met elkaar contacten te onderhouden, en dus ook religieuze samenkomsten te houden. De overheid verbood wel allerlei sektarische genootschappen. Het christendom beschouwde zichzelf niet als een sektarisch genootschap en zag daarom in die zin geen directe aanleiding om dan maar niet bij elkaar te komen. Dit was voor de overheid echter juist beangstigend. In haar perceptie was de sekte van de christenen niet uit te roeien. Ook als je ze op een gruwelijke manier terecht stelde, bleven ze maar volharden ‘in hun hardnekkig bijgeloof’, zo moest stadhouder Plinius tot zijn ontsteltenis in de tweede eeuw constateren.
Het vroege christendom was dus wel open, maar schroomde niet om zijn eigen weg te gaan. Deze eigen weg botste met de voorschriften van de overheid. Concreet en niet optioneel was onder meer het voorschrift dat er voor de keizer individueel moest worden geofferd. En dit deden de christenen niet. Concreet was ook het voorschrift dat ze andere goden moesten vereren. En dat deden ze evenmin. Zo haalden ze zich het verwijt op de hals dat ze niet loyaal naar de overheid waren en sektarische trekken vertoonden. Beide waren ongewenst en voor de overheid ontoelaatbaar.

Huisgodsdienst
Ik ga nu dieper in op de hierboven gestelde vragen. Allereerst is het belangrijk om historisch af te grenzen wanneer er huisgodsdiensten waren. We nemen aan dat dit in de eerste eeuw een begin nam en rond 300 — en mogelijk eerder — overging in gezamenlijke bijeenkomsten in een apart gebouw of op een bepaalde locatie. In Cappadocië werden in de derde en vierde eeuw in de rotsen grotten en woningen uitgehakt, maar ook kerken kregen in deze rotsen hun plek. Een beroemd voorbeeld hiervan is de Petrus-kerk in Antiochië.

Belangrijk is het om de sociale en religieuze ontwikkeling van het christendom voor ogen te houden. Kleinere groepen ontwikkelden tot grotere geloofsgemeenschappen die behoefte hadden aan grotere ruimtes dan een kleine huiskerk. De huiskerk in Dura-Europos bood plaats aan zo’n veertig gelovigen. We spreken dan over 232 na Chr. In de kerkgebouwen van eind derde eeuw, begin vierde eeuw ligt dit aantal hoger. De gelovigen passen dan niet meer in een huiskamer.

Maar huisgodsdienst, wat hield dat in de Vroege Kerk nu eigenlijk in? Uit de archeologische opgraving in Dura-Europos wordt duidelijk dat in de huiskerk in ieder geval sacramenten werden bediend. Er is in Dura-Europos zelfs een klein baptisterium aanwezig. Werd er gebeden en ook uit de wet of uit andere geschriften voorgelezen? Werd er ook gezongen? Waarschijnlijk gebeurde dit allemaal. De beschrijving van de ochtendbijeenkomsten waarover Plinius spreekt in zijn brieven aan keizer Trajanus maakt duidelijk dat de meeste van de hier genoemde basiselementen in de huisgodsdienst allemaal aanwezig waren. Inderdaad noemt Plinius het gebed niet expliciet, maar we mogen aannemen dat het gebed vanaf het begin een belangrijke plaats heeft gehad. De vele afbeeldingen van gebedshoudingen in de catacomben laten zeker zien dat het gebed ook in de bijeenkomsten van de vroege christenen een belangrijke rol gespeeld heeft. In het Nieuwe Testament wordt ook voortdurend gesproken over het gebed dat voor medechristenen gedaan wordt. We mogen aannemen dat deze liturgische traditie steeds doorgegeven is en ook in de huiskerk van Dura-Europos in de praktijk werd beoefend. In het bekende geschrift Didache, ook uit de tweede eeuw, lezen we over een al duidelijk ontwikkelde avondmaalsliturgie. De conclusie die we hieraan kunnen verbinden, is dat het avondmaal toch ook zeker regelmatig in de huisgemeenten gevierd moet zijn.

Persoonlijke toewijding
In de studie Christianity at the Crossroads geeft Michael J. Kruger een indrukwekkend overzicht van de geloofspraktijk in de tweede eeuw. In het beantwoorden van de bovenstaande vragen put ik uit deze recente studie die in 2017 werd uitgegeven. In een huiskerk werden dertig tot veertig gelovigen ontvangen, dus gewoon bij je thuis. Daar moet je wel wat voor over hebben. Het vraagt om een grote inzet wanneer je gastheer bent, zelfs al zou je het verder heel eenvoudig houden. En het vraagt om discipline. Elke week ben je gastheer, je slaat geen week over. In het boek van Kruger wordt duidelijk dat dergelijke huishoudens niet zelden gelieerd waren aan een bedrijfje met een eenvoudige opzet, bijvoorbeeld een verkooppunt voor eten of kleding. Men woonde hierboven en had hier de ruimte om samen te komen. Zo heel groot was dit niet. In Rome is er ook zo’n bedrijfje te zien, een graanhandelaar, waarvan het huis archeologisch helemaal kon worden getraceerd. Deze woning, uit de tweede eeuw, is te bezichtigen onder de Santa Cecilia, aan de overzijde van de Tiber, in Trastevere. Een indrukwekkende opgraving, moet ik zeggen. Je begint hier iets te begrijpen van de persoonlijke toewijding en discipline van gelovigen uit de tweede eeuw. De overheid vond je maar wazig en bovendien een slappeling, je offerde immers niet aan de keizer en de goden. Een tempel om naar toe te gaan had je niet. Een kerkgebouw om bijeen te komen, was er niet. Wat had je eigenlijk wel? Jezus Christus, de Zoon van God, jouw persoonlijke Verlosser. Hem mocht je als je persoonlijke God beschouwen, als degene die jou van al je zonden had verlost. Niet meer en niet minder. Hij was gestorven, begraven, naar de hemel opgevaren en Hij zou eens daaruit terugkeren om te oordelen over de levenden en de doden. Samen met Hem door het leven gaan, daar had Paulus al over geschreven in Romeinen 6. Je hoefde niet meer alleen te zijn. Je mocht je verheugen in de Heer.

Zalig is hij die hardop voorleest
‘Zalig is hij die hardop voorleest (ana-ginoskôn) en zalig zijn zij die de woorden van de profetie horen en wat daarin geschreven staat bewaren, want het beslissende ogenblik is vlakbij.’ Dit vers (Openbaring 1:3) laat op een heel mooie manier de prilste liturgische praktijk van de huisgemeente zien. Er is iemand, wellicht een oudere (later ‘ouderling’ genoemd), die voorleest uit de Heilige Schriften. Uit de apocriefe Acta van Petrus, waar soms belangrijke historische praktijken uit kunnen worden gedestilleerd, weten we dat in huisgemeenten (veel) werd gelezen uit de evangeliën. Dit wordt overigens ook door de handschriftelijke traditie bevestigd. We hebben de evangeliën in veel manuscripten over, het alleroudste papyrusfragment (uit 125) komt ook uit deze veelgelezen evangeliën. De evangeliën vertelden immers over Jezus en Hij was het die de verlossing teweeggebracht had.

Hoe ging het nu in de praktijk? In de huiskamer zit één van de oudsten rustig te wachten tot iedereen er is. Dan staat hij op, dankt de eigenaar van het huis voor de gastvrijheid en bidt hij tot God. Daarna leest hij een gedeelte uit de evangeliën. Zo zou het gegaan kunnen zijn, waarbij we dan denken aan het begin van de samenkomst. Terecht merkt Kruger op dat er een grote diversiteit is geweest in de liturgische gebruiken in de eerste en tweede eeuw. Daarna, in de derde eeuw, als de geloofsgemeenschappen groeien en uiteindelijk in een grotere ruimte bijeenkomen, lijkt de liturgie inmiddels meer uniform, waarbij het uitspreken van de geloofsbelijdenis ook een vast liturgisch element gaat vormen. Desalniettemin blijven er toch zeker nog allerlei verschillen.

Kleine lokale gemeenschap
Vanzelfsprekend kunnen we de bovengenoemde huisgemeente, die als een kleine lokale gemeenschap in een grotere stad voor de gelovigen als het ware een oase was, aanduiden als ‘kerngemeente’. Tegelijk moeten we dan ook spreken van andere ‘kerngemeenten’, die zich eveneens in dezelfde stad bevonden. Laat ik Rome als voorbeeld nemen. Een relevante vraag is hoe die kerngemeenten zich tot elkaar verhielden. Uit wat de bronnen ons laten zien krijgen we de indruk dat de kerngemeenten tamelijk zelfstandig waren. Ze lieten elkaar ook behoorlijk vrij. En soms waren ze het ook niet eens met elkaar, dat krijgen we ook uit de bronnen mee.

Lessen
Allereerst lijken mij de wekelijkse ontmoetingen en — naar we aannemen — toch ook de wekelijkse agape, de liefdesmaaltijd, en het wekelijks herdenken van de dood van de Heer, essentieel. Vervolgens ook de broederlijke en zusterlijke gemeenschapsband. De christenen kwamen bij elkaar in huis, het was een persoonlijke ervaring en ontmoeting. Christus Jezus, de Zoon van God, stond hierbij centraal. Kruger laat dat in zijn studie heel mooi zien: ‘It was on coming together as one body to offer praise to one God, Jesus Christ.’ (107) Wat kunnen wij doen? Elkaar zoveel mogelijk opzoeken, elkaar in de kerk of bij elkaar ontmoeten en vooral de dood des Heeren gedenken, totdat Hij komt. Dat is echte gemeenschap der heiligen. Mijns inziens is het daarbij van belang om na te denken hoe Christus het meest door ons geëerd wordt. Dat kan trouwens ook gewoon door de week zijn, door samen met elkaar te spreken over wat God voor je betekent. Het lezen van Zijn Woord doet altijd iets. Ik denk zomaar aan de meditaties die op woensdag gehouden worden in de kerk, als zondag het avondmaal wordt gevierd. We zouden deze meditatie of lofprijzing ook wekelijks in de kerk kunnen houden, waardoor zij die zondag niet terecht kunnen zomaar midden in de week kunnen worden bemoedigd. In de kerk, of bij elkaar. Daarin is de Vroegchristelijke huis- of kerngemeente ons lichtende voorbeeld. Laten we daarom Christus voor ogen houden en elkaar niet vergeten.

Prof. dr. M.A. van Willigen is patristicus en verbonden aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

  • Raadplegingen: 1294