nr3 • 2021 • Schapen en bokken
35e jaargang nr. 3 (januari 2021)
thema: Strenger dan God?
Wessel ten Boom
Schapen en bokken
In zijn De kellner en de levenden (1949) bouwt Simon Vestdijk (1898-1971) een spannende intrige op rondom het laatste oordeel. Twaalf mensen worden vroeg in de ochtend uit hun flat gehaald en met een touringcar naar een station vervoerd, waar zij in de stationsrestauratie moeten wachten op hun laatste trein. Er ontstaan allerlei levendige gesprekken over God en geloof en de vraag hoe letterlijk we het laatste oordeel moeten nemen.
Ieder heeft zijn eigen overtuiging in een mix van geloof en twijfel, en oordeelt zo zichzelf. Ook de duivel spreekt een woordje mee, in de gestalte van chefkelner Leenderts, en zegt dat hij op aarde al lang de macht heeft overgenomen. Totdat hij wordt weggeroepen voor een of ander feestje. De stille kelner komt naar voren en spreekt het verlossende woord:
U zult er veel van vergeten, zei ik reeds. Het laatste oordeel is er altijd, het wordt iedere seconde gehouden, ononderbroken, zelfs in de onbewerktuigde stof, en veel zielen oordelen zichzelf. Maar soms wordt er iets zichtbaar van, in een beeld voor allen, en verhevigt zich tot wat u heeft meegemaakt. Ik kan niet alles uitleggen, maar éen ding verzeker ik u: deze nacht bent u geoordeeld. U bent geoordeeld en begenadigd om verder te leven.
Ik zal doorgaan de mens te oordelen, van seconde tot seconde, zoals ik tot nu toe deed, zonder te straffen of te belonen, – alleen maar zien en weten. Maar er zullen er altijd twaalf zijn, die ik met een ander oog bezie dan de ontelbaren. Ook daarom zult u moeten vergeten wat u heeft doorstaan en wat ik hier tot u heb gezegd.[1]
De geniale Vestdijk pikt hier vlak na de oorlog de gedachte van de ‘presentische eschatologie’ op, die lange tijd populair zal zijn in met name de meer vooruitstrevende kerkelijke kringen: het laatste oordeel van God over de mens is in feite gelijk aan zijn eerste oordeel over hem, namelijk dat hij mag leven, uit genade. Dit is een eeuwig oordeel dat in Jezus Christus over de mens is voltrokken, en dat in alle anonimiteit reeds voor hem geldt. Had de mens gekregen wat hij verdient, hij zou te gronde zijn gegaan, maar nu in Christus is hij gered tot het eeuwige leven. Of er daarnaast dan nog een soort laatste oordeel daadwerkelijk aan hem wordt voltrokken, omdat de schapen van de bokken worden gescheiden? Bij Vestdijk is dat helemaal niet nodig, omdat deze scheiding elk moment in het verborgene plaatsvindt. Bij hem maakt de mensenzoon-kelner overuren, en soms wordt even in een beeld duidelijk hoe belabberd de wereld ervoor staat. Maar bovenal houdt God van ons mensen, dus vergeet het maar weer gauw en geniet van de dagen die de Heer je geeft. Wie vasthoudt aan ‘het einde der tijden’ heeft het wat moeilijker met deze presentische eschatologie, en begint enigszins te stotteren. Is er nog een tweede, laatste oordeel in tijd of eeuwigheid? Nee, of nou ja; of in elk geval zo, dat het een scheiding zal moeten zijn waaraan niemand ontkomt, maar waarbij uiteindelijk misschien toch iedereen door de almacht van Christus wordt vrijgesproken. Met ongeveer dat optimisme ben ik denk ik in 1988 de pastorie ingetrokken. Het is het optimisme van ‘eind goed, al goed’ waarmee Sesamstraat jaar in jaar uit de Nederlandse jeugd heeft opgevoed, zodat onze ministers inmiddels daar ook in geloven. Als het even kan, wordt zelfs de duivel nog gehumaniseerd. Want alles eindigt in één feest waar iedereen welkom is.
Nu zeg ik: dat is ook zo. Iedereen is welkom. Alleen zullen de bokken ontbreken. Zij zijn namelijk van het ‘alles’ en ‘iedereen’ van God voorgoed verstoten. Als ik eerlijk ben, heb ik dat altijd wel gevonden. Ik heb me met behulp van Karl Barth – terecht of niet – graag in de stroom van de presentische eschatologie begeven, vanuit een afkeer van alle zielenknijperij om nu of later over een ander te kunnen oordelen. En hoe zou je trouwens ook ooit iets aan de almacht van Christus’ verzoening kunnen afdoen? Toch heeft – misschien moet ik zeggen: op een ander niveau – altijd voor mij vastgestaan dat deze wereld haar oordeel tegemoet gaat en dat er voor ‘de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars, en ieder die de leugen liefheeft en doet’ (Opb. 22:15) geen plaats is in het nieuwe Jeruzalem. Heel goed. Terwijl dat verlangen naar alverzoening toch ook iets vreselijk burgerlijks heeft: je gaat uit van je eigen heil en is dat eenmaal binnen, ben je grootmoedig genoeg om het ook alle anderen te gunnen…
Burgerlijkheid en het kwaad
Zou God Hitler kunnen vergeven? Of Stalin? Ik vraag me dat weleens af. Natuurlijk kán Hij dat, maar of Hij dat ook doet is de vraag. Wat zou de hogere noodzaak daarvan moeten zijn? Vergeven is niet een afwegen van argumenten pro en contra, optellen en aftrekken, en dan kijken of iemand boven of onder de streep eindigt. Vergeven is zeggen: Kom in mijn armen, jij bent Mijn. We zouden raar staan te kijken: deze is mijn zoon, Pol Pot. Misschien is het nodig, omwille van Israël en allen die vermoord zijn, om zes miljoen seconden te worden geoordeeld, keer op keer. Om twaalf miljoen doodsangsten uit te staan, zonder er één te vergeten. Opdat alles onder ogen wordt gezien wat er is vergeven. Zoiets zou meer dan een wedergeboorte moeten zijn, maar haast een compleet nieuwe schepping. God mag het en God kan het. Vanwege zijn genade en liefde voor de zijnen. Maar Hij hoeft het niet. Het is ook de vraag of Hitler het zou willen overigens. Lang niet iedereen wil vergeven worden, en zeker niet door de God van Israël. Dus het is aan Hem. Wat mij betreft mag Hitler bungelen aan een boom buiten de poort, ver uit het zicht. Om eeuwig te worden vergeten.
Schleiermacher, romanticus pur sang die van geen grens wil weten, zegt in zijn Glaubenslehre (par. 179) dat, ook al moeten we bedenken dat Gods verwerping (‘Verdamniss’) rechtvaardig is, het medelijden van alle gelovigen met de verworpenen daardoor niet kan worden ‘aufgehoben’. Dat klinkt nobel. Maar is het niet net wat nobeler dan God zelf? Dat God meelij krijgt met hen die Hij heeft verworpen past eerder in de theologie van Vestdijk dan in het evangelie. Rechtsfilosoof Andreas Kinneging heeft denk ik helemaal gelijk dat wij allemaal door Romantiek en Verlichting zijn aangestoken: de grenzeloosheid van de romantiek die wil dat hoe dan ook ieder mens een goed schepsel is en gered zal zijn; en de grenzeloosheid van de verlichting voor God geen halt te willen houden, maar Hem tot in zijn binnenste te begrijpen, als een redelijke, transparante, verklaarbare (dus menslievende) God. Wij willen van geen grens meer weten. Het is dezelfde mateloosheid van de markt om ‘alles in allen’ te zijn. Alsof we ook maar iets van het raadsel van het Kwaad begrijpen en Gods bemoeienis daarmee. Waarom heeft er überhaupt tot 1945 een Hitler bestaan?
Misschien biedt het laatste oordeel wel veel minder een redelijke oplossing dan we zouden willen. Zit God eeuwig met alle verworpenen in zijn maag. Zit Hij met ons in zijn maag, als Jona in de vis. Is het niet onze zonde ook nu weer net als God te willen zijn, door van het laatste oordeel óns probleem te maken? Alsof we überhaupt in staat zouden zijn om een oordeel te spreken, hetzij over een ander, hetzij over onszelf. Alsof het kennen van een mens überhaupt buiten Gods liefde en vergeving om zou gaan. Alsof al niet bij de schepping alle wijsheid nodig was om dit in goede banen te leiden. Een almacht die onze redelijkheid te boven gaat. ‘Luister, Israël! De HEER, onze God, de HEER is één.’ Dat is een rots die splijt, waar honing uit wegloopt. We zien het, maar doorgronden het niet. Maar zou de stem die zo tot ons spreekt echt onbetrouwbaar zijn, als Hij zijn laatste oordeel velt?
De stem van de Goede Herder, die 99 schapen in de steek laat om er één te winnen. Misschien wordt Stalin wel in een brullende veewagen naar Auschwitz gereden dat hijzelf net heeft bevrijd. En mag hij kiezen. Terwijl er natuurlijk al lang voor hem gekozen is, zodat hij het verkeerde kiest.
Het is niet te snappen dat God ooit tot iemand van ons zegt: Jij bent Mijn. God heeft het niet nodig, en voor ons is het haast te veel. Maar het zijn deze drie woorden, die vanaf het begin hebben geklonken, waarin onze wereld tot een einde komt. Zodra we dat loslaten, dus zodra we niet meer omwille van het Koninkrijk het einde der tijden belijden; zodra een laatste ‘kairos’ verdwijnt achter de ‘chronos’ zonder einde, treedt vriend burgerlijkheid in. En het is gemakkelijker met hem aan te pappen dan je van hem te ‘ontvrienden’. Vier weken moet het kraken en kreunen en barsten, voordat we überhaupt de geboorte van de mensenzoon kunnen vieren, zo leren we elk jaar weer. Hoe zal dan wel niet zijn wederkomst zijn? Toch wel iets anders dan een stille kelner met een verlegen oogopslag, die peilloos ziet en weet ‘wat in de mens is’ (vgl. Joh. 2:25), en ons vervolgens weer naar huis stuurt.
Burgerlijkheid heeft vele kanten. Maar wat er echt niet aan kan, is dat zalvende toontje dat ‘we niet moeten overdrijven’ en dat ‘het’ ook wel weer meevalt met de wereld. Alsof je opperkelner Leenderts ontmoet, voor wie het glas altijd vol is. Of die medewerker van het NBG die mijn woede om de Nieuwe Bijbelvertaling in 2004 (ringcollega’s kijken je glazig aan…) na afloop buiten probeerde te sussen met de opgewekte mededeling ‘dat het maar om een vertaling gaat’.
Er gloeiend bij zijn
Het oordeel van God heeft niet alleen te maken met de notie van een tijd die wordt opgerold, omdat al die scheppingsdingen zullen ‘verslijten als een kleed’ (Ps. 102:27). Het heeft ook te maken met de volwassenheid waarmee wij God onder ogen komen. Een volwassene kent berouw, kent schaamte, weet van schuld en eigen fouten. Anders dan een kind kan hij zich innerlijk buigen voor het aangezicht van de Heer, en Hem het oordeel laten over zichzelf en zijn naasten. Wat is er met onze kerk gebeurd, dat wij zo gemakkelijk het horen van de Tien Geboden hebben ingeruild voor het zingen van het Kyrie eleison voor de wereld? Een kyrie bovendien dat alleen weet lijkt te hebben van slachtoffers en niet van zondaren? Laat ik direct zeggen dat ik er zelf aan mee doe, omdat ik als gastpredikant de ‘heersende’ liturgie wil volgen, en dan ergens elders in preek en gebeden de notie ‘schuld’ en ‘vergeving’ nog inbreng. Maar lekker zit het me niet. Het kyrie zingt heerlijk weg. Het geeft een groot gevoel van verbondenheid om samen te rouwen om de wereld en haar hemeltergend onrecht. Maar het heeft ook iets heel kinderlijks, om waar het maar gaat in de modus van ‘het slachtoffer’ te kruipen. Wil je bij God meetellen, dan moet je een slachtoffer zijn, krijgt de argeloze bezoeker van een gemiddelde kerkdienst tegenwoordig de indruk, denk ik. Als dader, als misdadiger kun je echt niet meer bij Hem aankomen. Onze voorouders wisten: de kerk is een kerk van zondaren. De zondaar mag in het midden staan. Je bent er vanaf vers 1 gloeiend bij. Dat God ons zo aanspreekt kweekt meer moed, meer verantwoordelijkheidsgevoel, meer volwassenheid (inderdaad: meer mannelijkheid), maar ook meer omkeer en gehoorzaamheid, dan een God die alleen maar slachtoffers ziet en voor hen opkomt, maar zijn schepsels in feite ook een beetje zielig vindt. Waar blijft de HEER, als Hij zijn toorn niet meer mag laten zieden over ons mensen? Als Hij ons voor onze daden niet meer ter verantwoording roept? Bidden voor de slachtoffers maar je eigen misdaden niet onder ogen willen komen, heeft toch iets, hoe zal ik het zeggen… onschriftuurlijks.
De liturgische veranderingen sinds de Tweede Wereldoorlog passen uiteraard binnen een algehele hermeneutische verschuiving van de mens als dader naar de mens als slachtoffer. Van de mens als man naar de mens als vrouw en kind. Het kind mag in het midden staan! Inmiddels zijn er nauwelijks kinderen meer in de kerken waar ik voorga. Wordt het tijd de Tien Geboden weer van stal te halen? Ik vermoed dat de kerk veel meer dan ze zelf beseft leidend is geweest in deze algemene culturele omslag sinds de jaren zestig. Met Kaïn weten we ons niet goed raad meer. Met Abel des te meer. Maar Abel leeft niet meer.
Jezus Christus
‘Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaatsnemen op de troon van zijn heerlijkheid.’ (Mat. 25:31) Het is adembenemend hoe de apocalyptische waarschuwingen van Jezus een einde vinden in de stilte van het laatste oordeel. Alle volken zullen verzameld worden voor de troon en Jezus zal ze scheiden, ‘zoals de herder de schapen scheidt van de bokken’. (vs. 32) Jammer dat het rooster het niet aandurft deze laatste helderheid op eeuwigheidszondag te lezen, maar voor die dag teruggrijpt naar ‘het aardse verwarrende strijdgewoel’ (Calvijn).
Het behoort tot de afrekencultuur te wijzen naar de slechteriken (Poetin, Orban, Trump) en je daarmee vanzelf tot de goeden, en dat zijn vandaag de dag vooral de redelijken, te rekenen. Maar Jezus wijst niet naar de slechten, maar haalt de goeden bij hen weg. Niet hoe fout wij zijn geweest, maar hoe goed wij hebben gedaan is uiteindelijk het criterium: hebben wij Jezus gevoed, gekleed, bezocht? Ook dat lijkt tot zijn kruisdood te horen: Hij wordt niet meer dan de naaste die onze hulp zelf nodig heeft.
Dat niet zozeer de slechteriken worden verdoemd, als wel de goeden worden gered, betekent voor de ethiek een draai van 180 graden. De bokken blijven als bokken achter. Houd er toch mee op hen dagelijks te verdoemen, dat is kinderspel. Hun oordeel komt wel, en schrik er dan ook niet voor terug. Dat is de kracht van de presentische eschatologie: nu leven wij nog in genadetijd, en groeit het onkruid tussen het koren. Wie echter volwassen is, weet dat aan ons leven een einde komt als schapen. Die vertrouwt erop dat onze redding niet in ons eigen bestaan ligt, maar in de Zoon des mensen, Jezus Christus, onze Heer.
Dr. W.H. ten Boom (1959) is predikant in de Protestantse Kerk in Nederland Hij is oud-hoofdredacteur van het theologische tijdschrift Ophef en oud-redactiesecretaris van In de Waagschaal, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek.
Mailadres:
[1] S. Vestdijk, De kellner en de levenden, De Bezige Bij, Amsterdam 197918, 248 en 250.
- Raadplegingen: 1701