nr3 • 2021 • De volmaakte toekomst als onleefbare tragedie
35e jaargang nr. 3 (januari 2021)
thema: Strenger dan God?
Tjerk de Reus
De volmaakte toekomst als onleefbare tragedie
Over schuldbesef en tragiek in hedendaagse romans
Schuld en oordeel — klinken die noties nog in hedendaagse romans, als je met reformatorische oren luistert? Een hoofdzaak is het goddelijke oordeel allang niet meer. Dominanter is het tragische levensbesef, met accent op de onontkoombaarheid der dingen. Maar dit blijkt ook barsten en scheuren te vertonen.
Mooie en intrigerende voorbeelden te over, voor wie zich afvraagt of oordeel en schuldbesef een rol spelen in de hedendaagse literatuur. De hoofdpersoon uit Mrs. Degas, de dit jaar verschenen roman van Arthur Japin, is een oude schilder die alle reden heeft verbitterd te zijn over zijn levenslot. En daar is schuld mee gemoeid. De vrouw voor wie hij liefde opvatte, is hem ontnomen door zijn broer, die haar vervolgens keer op keer bedroog.
Maar laten we meteen preciezer kijken naar deze roman, die naast kunstzinnigheid en psychologie ook veel historie bevat. Het verhaal speelt afwisselend in Parijs en in het Amerikaanse New Orleans, waar de katoenhandel is ingestort na het einde van de slavernij. De verbittering en onvervuldheid van schilder Arthur Degas is een hoofdthema, en daaraan is zijn broer schuldig, op z’n minst voor een belangrijk deel. Toch koerst het verhaal niet lijnrecht naar oplossing van deze schuld of verzoening. Dat speelt wel een rol, maar daarop ligt niet de focus, zeker niet voor de schilder zelf. Die is bezig met een verhuizing, wat ook een reset in zijn innerlijk inhoudt: een verzoening met zijn bestaan, vrede met het levenslot. Pijnlijke aspecten van zijn leven neemt hij op in een nieuwe harmonie van esthetische aard: hij is op zijn oude dag weer opnieuw met kunstproductie bezig.
Esthetisch
Deze beweging naar het esthetische is karakteristiek voor het werk van Japin, waarin vaker het mens-zijn naar zijn essentie wordt gedreven in de kunst. Wat zich dan voltrekt, is een verzoening met het levenslot in de glans van schoonheid. Daarmee bevinden we ons in de sfeer van het tragische. Dat lijkt veel kenmerkender voor de hedendaagse cultuur dan het christelijke paradigma van daad-schuld-vergeving. Want wie zou er zijn, in het oneindige universum, voor wie we schuldig staan?
Nu kun je niettemin speuren naar echo’s van het aloude christelijke verhaal, en dan vind je ook best heel wat. In Zwarte schuur (2019), de meest recente roman van Oek de Jong, speelt het grote schilderwerk van de kruisiging van Christus door Matthias Grünewald een belangrijke rol. Het articuleert de schuld waaronder de hoofdpersoon gebukt gaat. Toch speelt uiteindelijk het transcendente geen rol voor deze hoofdpersoon, voor wie dealen met de schuld meer iets is in de sfeer van aanvaarding van het nu-eenmaal-zo-zijn der dingen. Leven met de krassen die onuitwisbaar zijn – dat is de uitkomst van Zwarte schuur. Dat is ook genezend en verzoenend, maar zonder vrijspraak of kwijtschelding – motieven die in het christelijk geloof juist van groot gewicht zijn.
Zo valt er wel meer te ontdekken in Nederlandse romans. Maar het is belangrijk om te onderkennen dat veel motieven die tot het christendom te herleiden zijn, nu hun plek hebben binnen een heel andere culturele context: die van het genoemde tragische levensbesef. Goed en kwaad spelen een rol van belang, maar niet tegen de achtergrond van een tastbaar goddelijk oordeel, laat staan een Laatste Gericht waarin alles aan het licht komt en recht wordt gedaan. Het ultieme dat geldt over de mens en zijn wereld laat zich samenvatten in deze trits: noodzakelijkheid, onverschilligheid en vergeefsheid. Hierbij beland je niet meteen, want de mens streeft naar het goede, zoekt betekenis en raakt graag bezield. Maar als de damp optrekt, geldt dat de dingen zijn zoals ze zijn, zonder uitzicht op het duurzaam goede of betekenisvolle.
Ademen
Toch is het tragische geen granieten werkelijkheid. Paradoxaal genoeg kan het tragische een ander gezicht tonen: als ruimte waarin tenminste nog valt te ademen. Anders dan een oord van doem kan het tragische ook een toevluchtsoord zijn, tegen de kilte van volmaaktheid. Deze verrassende ommekeer valt te zien in diverse hedendaagse romans, zoals in De uitbraak (2020) van Henk van der Waal en De onvolmaakten (2020) van Ewoud Kieft. Ook de roman Klont (2017) van Maxim Februari schept een vergelijkbare denkwereld. Kritische vragen klinken hier bij een door dataïsme en technologie bepaalde toekomst, en de blik wordt gewend naar betekenis en identiteit.
De genoemde roman van Henk van der Waal, De uitbraak, schetst een toekomst waarin mensen, binnen een soort reservaat, het eeuwige leven hebben. Ze zijn van alle gemakken voorzien en zijn alle gebrek te boven. Maar het blijft allemaal kleurloos. Gedreven door de honger naar meer echtheid gaat de ik-verteller op reis, en belandt uiteindelijk in sfeer waar gewerkt wordt aan de mens 2.0. Dat hele traject daar naartoe laat ik hier verder rusten, het gaat me om de eerste fase: waarin de perfectie níet blijkt te bevredigen. Eindigheid en besef van de dood horen kennelijk bij menselijkheid, zo wordt hier duidelijk; ook de vragen die daarbij relevant zijn. De perfectie die dankzij technologische vindingen tot stand komt, blijft iets lichamelijks, en miskent dus het ‘zelf’ of de ziel.
Outcasts
Anders dan Van der Waal, maar toch ook verwant, valt de debuutroman van Ewoud Kieft te begrijpen, die met De onvolmaakten een veelzeggende titel meekreeg. Hierin schetst Kieft het leven zoals zich dat over enkele tientallen jaren zou kunnen afspelen. Ook hier domineren de toegenomen digitale annex technologische mogelijkheden en toepassingen, met als hoogtepunt een soort persoonlijke buddy voor iedereen: een digitale creatie die zich als software in de geest van mensen bevindt. Deze buddy probeert het leven van de mens te leiden in de gebaande wegen van een goed en vredig bestaan, volgens de maatstaven van een Big Brother-achtige overkoepelende entiteit.
Kernmotief in deze roman is de drang van sommige mensen aan deze kunstmatigheid te ontsnappen, met als doel terug te keren tot het onvolmaakte leven, zoals vroegere generaties dat moeten hebben gekend. De mensen die deze keuze maken, zijn de ‘onvolmaakten’; het zijn de outcasts van de maatschappij der toekomst. Deze ‘onvolmaakten’ kiezen voor de tragedie, als het eigenlijke leven; ze verwoorden dit op een manier die aan Nietzsche herinnert, als onontkoombaar, esthetisch, afgrondelijk – maar in elk geval waarachtig. Je zou zeggen dat deze ‘onvolmaakten’ toch een veel leukere keuze kunnen maken, de tragiek voorbij, als ze zich maar conformeren aan het systeem. Maar de tragische conditie ervaren de ‘onvolmaakten’ als de eigenlijke – en dus zingevende – modus van menselijkheid. Het is een situatie waarin de roep om verlossing niet gesmoord wordt met technisch-digitale oplossingen, maar juist in zijn rauwheid moet blijven klinken. Waar de klacht sterft, sterft de mens. En daarmee blijkt dit bestaan der ‘onvolmaakten’ te mikken op zin en perspectief, naar menselijke maat. De staat van digitaal-technische perfectie is kennelijk een ondraaglijke tragedie voor de mens, vastgelegd als die dan zal zijn in algoritmes, passend in een gedatificeerde lotsbedeling.
Het onvergelijkbare
Ook in Klont van Maxim Februari staat de schijnwerper vol op de zelfvervreemding van de mens. De ontwikkeling die in deze roman in beeld komt, wordt steevast datificering genoemd: de omzetting van alles in data. Daarmee raakt het unieke en eigene van de afzonderlijke mens uit beeld. Uiteenlopende personages in de roman filosoferen over het onheil daarvan, vaak met treffende observaties. Maar als het de ándere kant op moet, weg van datificering en vervreemding - wat komt er dan in zicht? Het antwoord wijst interessant genoeg naar het fenomeen ‘roman’.
De roman, zo wordt in Klont betoogd, benadert de mens in zijn uniciteit: in het persoonlijke en concrete, in datgene wat de ene mens onderscheidt van de andere. Er wordt verwezen naar de Duits-joodse filosoof Walter Benjamin, die stelde dat de oorsprong van de roman het eenzame individu is. ‘Die Geburtskammer des Romans ist das Individuum in seiner Einsamkeit’: ‘Een roman schrijven, zegt Benjamin, houdt in dat je in je schets van het menselijk bestaan het unieke op de spits drijft’, valt ergens in Klont te lezen. Dat is het ‘onderling onvergelijkbare, het incommensurabele.’ Probleem van de oprukkende datificering is dat dit een hermeneutiek schept waarin niets meer ‘incommensurabel’ is, want: ‘Alles is onderling vergelijkbaar geworden.’
De tegenbeweging die in Klont zichtbaar wordt, mikt op herontdekking van het unieke en specifiek menselijke, op zin en samenhang en betekenis. Hierbij vallen op zeker moment woorden in de sfeer van genade en mededogen, naast het feit dat nogal eens de Bijbel wordt geciteerd. Typerend is deze observatie: ‘Als beslissingen niet meer door een god worden genomen? Maar door autonome systemen? Dan kan de mens niet op veel genade rekenen, ben ik bang.’ De mens is dus beter af met genade en goddelijk geduld, dan in de ketenen van een gedatificeerd bestaan. Dit beseft ook de hoofdpersoon, Bodo Klein, een man die veel van de Bijbel afweet. Hij is een eenzame, wanhopige ziel; tevens kinderloos. Op zeker moment valt hem de gedachte in dat deplorabele types als hij kunnen worden ‘opgemonterd door God hoogstpersoonlijk’. Veel kan hij er dat moment niet mee, wel herinnert hij zich het Bijbelboek Jesaja, waarin God deze troost biedt: ‘een eeuwige naam, “die niet uitgeroeid zal worden”.’ Dit is, hoe ambivalent ook, toch eventjes een verrassend maximum aan zingeving, betekenis en aan erkende uniciteit.
Ongerijmd
Tegen het slot van het boek gebeurt er iets dat even ‘gewoon’ als beloftevol is. Zijn vrouw, die hij van zich vervreemd heeft en stuurs afwijst, nodigt hem uit in de kring van het gezin, als een nieuw begin. Zij opent de gemeenschap, om gezamenlijk de maaltijd te houden. Zij, ‘de volwassene, de wijze, de wonderdokter’ reikt de genade uit: ‘‘Kom nou, lieverd’, zegt ze. Dat zegt ze, ‘lieverd’, en ze zegt ook nog ‘de soep wordt koud’.’
Tot slot. Wie aanknopingspunten in de letteren zoekt voor kerk en christendom, zal niet meteen bij de noties van schuld en oordeel uitkomen als begrippen die het menselijk bestaan verhelderen. Ons culturele besef draagt het stempel van de tragedie, waarin een krachtig schuldbegrip niet goed past. Maar het tragische levensbesef is geen eindpunt, zeker niet nu we de tragiek voorbij kunnen met digi-technologische mogelijkheden. Romanschrijvers die de nabije toekomst verkennen, ervaren die als een ondraaglijke tragedie, waarin alle speelruimte voor de mens verdwenen is. Nee, dan liever terug naar de vragen, de gebrokenheid en de onvolkomenheid! Die maken verlangen wakker naar zin, gemeenschap en betekenis. En hoezeer hier ook een diep gemis wordt ervaren, deze ongerijmdheid is meer in overeenstemming met ons mens-zijn dan perfectie op basis van granieten algoritmes.
Dr. Tj. de Reus is literatuurwetenschapper, literair recensent en religie-journalist, voor o.a. Friesch Dagblad, De Nieuwe Koers en Katholiek Nieuwsblad.
- Raadplegingen: 1456