Skip to main content

nr3 • 2021 • Hoe christelijk zijn we?

35e jaargang nr. 3 (januari 2021)
thema: Strenger dan God?

Gerard den Hertog
Kroniek
Hoe christelijk zijn we?

Hoewel ik dit schrijf op het moment dat de tweede COVID-19-golf aanzwelt, gloort er licht aan het eind van de tunnel in de vorm van vaccinatie begin volgend jaar. Dan kan ook de balans van wat dit jaar worden opgemaakt: de zorg, de jongeren die een tijdlang niet naar school konden, de ouderen in de verpleeghuizen, en ja, natuurlijk ook de economie. En de kerk dan? De indruk is dat een heel aantal regelmatige kerkgangers de diensten nauwelijks heeft gemist en inmiddels ontwend is. Sombere schattingen vermoeden dat de ‘uitstroom’ dit jaar tot wel tien keer zo groot als anders kan zijn.

Intussen gebeuren er onder het kopje ‘religie’ ook heel andere dingen. Moslimterroristen plegen aanslagen in Frankrijk en in Wenen, op willekeurige mensen, maar ook wel doelbewust gericht op kerken en op Joodse instellingen. In Frankrijk is een leraar onthoofd, en ook in ons land moet een docent middelbaar onderwijs met zijn gezin onderduiken vanwege bedreigingen. Hoe reageren we daarop? Meer toegespitst: wie zijn wij als christenen en wat stellen we er als christenen tegenover? Van de Franse politieke wetenschapper Olivier Roy, die zich met deze vragen bezighoudt, is kortgeleden een boeiend boek in vertaling uitgekomen, met de titel: Is Europa nog christelijk? (Utrecht 2020) Daarin nodigt hij zijn lezers uit in de spiegel te kijken. Hoe gaan we om met moslims, en met het christelijk geloof, en wat zegt dat over onszelf? Hoe verstandig is het om als kerk en christenheid mee te gaan in het spreken over christelijke waarden, of ook over een joods-christelijke cultuur? Met als kernvraag: Wat houdt ons christen-zijn nu werkelijk in?

Twee vormen van secularisering
Roy maakt in zijn boek onderscheid tussen twee vormen van secularisering. De eerste is dat de terreinen van kerk en overheid uit elkaar gehaald worden. Dat begint bij de Reformatie, als de overheid een eigen terrein voor het aangezicht van God wordt, zonder dat de geestelijkheid erboven of ertussen staat. Maar de overheid staat wel voor Gods aangezicht, en is geroepen tot gehoorzaamheid aan Hem. Die overtuiging wordt in een proces van eeuwen echter steeds verder uitgehold. Het terrein van de politiek wordt gaandeweg meer en meer verzelfstandigd, van God en zijn geboden losgemaakt, autonoom. In de lutherse traditie van een eeuw geleden voorzag men dit proces zelfs van een theologische legitimatie, in de vorm van de fatale tweerijkenleer die Hitler vrij spel bleek te geven. Maar zo’n theologische rechtvaardiging is nu wel verleden tijd. In de volstrekte scheiding van kerk en overheid zoals die in Frankrijk geldt, de laïcité, is iedere grensoverschrijding vanuit de kerk naar het publieke domein contrabande.
Er valt ook een ander proces van secularisering waar te nemen: de gestaag voortgaande ontkerkelijking. Toegegeven, religie krabbelt vandaag weer wat op, maar de beleving van geloof of religie wordt minder helder christelijk en speelt zich meer en meer buiten de kerkelijke kaders af. Dominion van Tom Holland mag deze of gene misschien de hoop geven dat er toch nog altijd meer christelijk karakter in Europa zit dan de pleitbezorgers van de seculariteit voor waar willen hebben, maar het is per saldo een christelijkheid die geen geloofsbeleving en ook geen Bijbel nodig heeft.
Er heeft zich — zo schetst Roy — stilaan een ingrijpende wijziging voorgedaan. Tot het midden van de twintigste eeuw ‘was het vanzelfsprekend dat de dominante cultuur een geseculariseerde vorm van het christelijk geloof was.’ (44) Dat laat zich aardig illustreren met de volgende anekdote over Karl Barth, toen hij begin jaren vijftig een bezoek bracht aan de DDR. Hij werd officieel begroet door een hoge — uiteraard communistische — partijfunctionaris, die hem daarbij toevoegde dat ‘onze tijd de Tien Geboden nodig heeft’. Vandaag zou dat compleet ondenkbaar zijn, maar toen spoorde, zelfs in een communistisch geregeerd land als de DDR, de visie op huwelijk, seksualiteit, abortus en euthanasie binnen en buiten de kerk. Een jaar of zeventig geleden is dat gaan veranderen, en het ging heel hard. Er kwam een autonome cultuur op. De kerk zag maar twee alternatieven: meebewegen of de hakken in het zand zetten en voor een aantal ‘christelijke waarden en normen’ opkomen. Het eerste deden de protestanten, zegt Roy, en daarmee laat hij zien dat hij in Frankrijk woont. Het tweede is de lijn van de rooms-katholieke kerk: Europa is niet christelijk meer, en daarom moeten we nu getuigen, evangeliseren.
Tot zover is de tekening van Roy niet heel nieuw. Maar interessant is dat hij laat zien hoe het vandaag verder gaat. Hij geeft er een aantal voorbeelden van hoe christelijkheid als wapen tegen de islam wordt ingezet, en overigens seculiere politici ineens het christelijk karakter van Europa naar voren halen. Maar door het ‘christelijke’ te vereenzelvigen met bepaalde culturele kenmerken roept men de ontkerkelijking niet een halt toe, men verbloemt die alleen maar — en ook nog eens op een contraproductieve manier. Door er ‘cultuur’ van te maken, wordt het ‘identiteit’ of ‘DNA’, maar niet langer wat het is: geleefd geloof. Zo zijn in Beieren in de klaslokalen kruisbeelden opgehangen, niet als uitnodiging en oproep de toevlucht te nemen tot de Gekruisigde, maar precies als kenmerk van de Beierse cultuur. Daarmee is het een secularisering, veruitwendiging en reductie van wat in het christelijk geloof primair een belijden van het hart is. Roy acht het zelf ‘uiterst merkwaardig om te zien hoe christelijke gelovige intellectuelen zich vastklampen aan een identitair christendom dat de spiritualiteit, die ze diep vanbinnen pretenderen te hebben teruggevonden, van haar inhoud ontdoet.’ (138) Het opkomen voor de christelijkheid van de cultuur zal de kerk lelijk opbreken, denkt hij.

Piketpaaltjes
Tot nu toe hadden we het over Europa, maar hoe verlopen de ontwikkelingen in de Verenigde Staten? Ik stel die vraag niet alleen omdat we toch met elkaar de ‘westerse cultuur’ vormen, maar ook en vooral om de situatie daar er toch zo anders uitziet dan bij ons dat een kijkje daar ons hier kan helpen om bepaalde vanzelfsprekendheden bij onszelf beter te onderkennen. Ook in de Verenigde Staten loopt de kerkelijke betrokkenheid terug en gaat de tendens in de samenleving richting een moraal die zich niet meer fundamenteel op het Bijbels getuigenis oriënteert. Donald Trump is voor een belangrijk deel door christelijke kiezers in het zadel geholpen, omdat hij pal staat voor een aantal ‘christelijke basiswaarden’, als daar zijn: beperking van abortus en homohuwelijk, maar wel vrij wapenbezit. Vele christenen zijn bereid hem zijn geringe kerkelijke betrokkenheid en morele uitglijders te vergeven, omdat hij op de voor hun besef cruciale thema’s een politiek voert die zij goed en Bijbels vinden. We kunnen ook daar waarnemen hoe het christen-zijn verregaand geseculariseerd raakt en aan uiterlijkheden wordt vastgemaakt.

Zeker, er zullen christenen in de Verenigde Staten zijn die ernst maken met leven in geloof, met kerkgang en Bijbelstudie, maar de sterke vereenzelviging van het ‘christelijke’ met een aantal ‘piketpaaltjes’ is hoe dan ook een ontwikkeling richting een wat Roy ‘identitair christendom’ noemt. Als de strijd rond deze thema’s gestreden wordt en in kerken deze ‘piketpaaltjes’ als ‘identity markers’ worden aangewezen, is er weinig of geen ruimte om te vragen wat het leven uit Gods genade inhoudt, en al helemaal niet wat de vernieuwende kracht daarvan voor de samenleving is. En vervolgens nodigt het ook niet uit om enige nuance te betrachten en empathisch-pastoraal om te gaan met vrouwen die ongewenst zwanger zijn geraakt, en met mannen en vrouwen die een seksuele gerichtheid op hetzelfde geslacht hebben of zich een vreemde voelen in hun lichaam. Er zijn telkens weer evangelicale voormannen die seksueel uit de bocht gevlogen zijn, maar de verkiezingsuitslag laat zien dat dit de hardcore protestanten niet aan het twijfelen heeft gebracht. Het wantrouwen en de haat jegens degenen die ten aanzien van abortus, seksualiteit in alle variaties — LGBTQ —, genderproblematiek, etc. een meer liberale lijn bepleiten is zo groot dat er geen ruimte voor herbezinning lijkt te zijn. Maar vroeg of laat leidt een uitwendigheid waarin verlangens worden genegeerd en onderdrukt, maar niet gereinigd en geheeld, tot hypocrisie en onwaarachtigheid. Een recent voorbeeld in onze contreien is Jozsef Szajer, de ideologische architect van de politiek van inperking van homorechten in Hongarije, die betrapt werd toen hij naakt van een mannenfeest in Brussel probeerde weg te vluchten.

…In het gezicht ontploft…
Bij ons is het politieke klimaat anders dan in de Verenigde Staten. De seculiere partijen van links tot (populistisch) rechts zijn het over één ding eens: tolerantie op het punt van seksualiteit en zelfbeschikking is het eerste gebod. We belijden geen religie, o nee, maar waag het niet om seksuele vrijheid, recht op abortus en nog zowat ‘kroonjuwelen’ van de huidige autonomie alleen maar van vraagtekens te voorzien, of er wordt meteen ‘leertucht’ in gang gezet. En niet eerst stil, en dan langzaam breder bekend maken, zoals Christus het ons heeft geleerd, nee, meteen vol op het orgel: een volksgericht. Ik wil maar zeggen: wat voor vrijheid van ‘dogmatisme’ uitgegeven wordt, is misschien alleen maar een andere vorm van dogmatisme.
Minister Slob heeft het aan den lijve ondervonden. Hij reageerde op een vraag over het beleid van reformatorische scholen inzake homoseksualiteit, erkende dat die scholen met beroep op artikel 23, de vrijheid van onderwijs, het recht hebben om daar hun verhaal over te hebben en beleid in te voeren, maar dat bleek een vergissing. Binnen het kabinet moet het gestormd hebben, en minister en D66-leider Sigrid Kaag zou stevig van leer zijn getrokken. NRC kopte dat ‘de homo-uitspraken in het gezicht van minister Slob ontploffen’ (10 november 2020). De storm van verontwaardiging is naar mijn indruk echter vrij snel weer gaan liggen, en met de deuken en blutsen die de minister hierdoor zou hebben opgelopen valt het ook wel een beetje mee. Er klonken ook al gauw stemmen van mensen die zonder het met de beleidslijn op sommige refoscholen eens te zijn voor enige terughoudendheid in het oordelen pleitten. Marcel ten Hooven schreef in NRC van 21/22 november een nuchtere analyse, die hij inzette met de volgende fraaie anekdote. Ooit brieste CPN-er Marcus Bakker over het ontslag van een leraar op een christelijke middelbare school in Zwolle, omdat hij lid was van de CPN. ‘Je reinste broodroof!’ De medewerker van de CDA-fractie die hij hierover bij de revers greep, de latere staatsecretaris Joop van Rijswijk, reageerde met een vraag: ‘Stel dat ik het CPN-kader zou onderwijzen, niet volgens de leer van Marx en Lenin, maar volgens Bijbelse noties. Hoe lang zou me dat worden toegestaan?’ Bakker: ‘Nog geen vijf minuten!’. Van Rijswijk: ‘Precies!’ Bakker zweeg, wendde zijn blik naar buiten en zei: ‘Kijk, het regent.’ Ten Hooven karakteriseert de vrijheid van onderwijs als ‘een van de rechten die mensen bescherming bieden tegen inmenging van de staat in sferen waarin zij hun maatschappelijke identiteit vormen.’ Altijd — maar zeker in ons nog altijd neoliberale klimaat — moeten we ervoor waken dat het ‘lege midden’ niet toch een eigen inhoudelijke vulling krijgt, en die ook nog eens gaat opleggen. Dat moet onder geen voorwaarde. Maar daar is niet alles mee gezegd.

Hebben we een verhaal?
Het verweer van de kant van refoscholen was dat men zich wel degelijk inzette voor zelfaanvaarding van jongeren met een homoseksuele gerichtheid, maar ook het recht opeiste om het huwelijk als de door God gegeven levensvorm aan de leerlingen voor te houden. Maar hoe verhoudt zich het een tot het ander? Twee docenten in het voortgezet reformatorisch onderwijs, G. van Veldhuizen en A. Heemskerk, hebben in dagblad Trouw van 19 november 2020 geen blad voor de mond genomen. ‘Onze scholen zijn in het nieuws gekomen omdat homoseksualiteit daar afgewezen zou worden. Daar wordt veel omheen gedraaid, maar laten we maar even duidelijk zijn: dat klopt en dat wist iedereen allang.’ Dus niet aanvaarding, maar afwijzing? Ja, hun punt is: we zijn helemaal niet gefixeerd op homoseksualiteit, nee, we wijzen alles af wat tegen Gods Woord ingaat. En dan is het een niet een zwaarder zonde dan het andere. Lakse kerkgang is net zo erg als homoseksueel geslachtsverkeer. ‘Ten diepste is het de kern van het christen-zijn: de zonde zien en aanwijzen, de mens afwijzen en heenwijzen naar die ene God-mens.’
Er worden twee dingen gezegd in deze zin, waar we over moeten spreken. Het eerste is, dat het erom gaat de zonde te zien en aan te wijzen. Dat zou ook de boodschap zijn aan het adres van die jongere met zijn of haar homofiele gevoelens. Beseft men dat daarmee de weg naar zelfacceptatie dichtgaat? Misschien zijn de woorden ‘de mens afwijzen’ een vergissing. Maar het zou ook kunnen zijn dat de auteurs er inderdaad zo over denken: je bent een verdoemelijk zondaar, en daarmee uit. Zoals Aleid Schilder het ooit op formule bracht: we zijn ‘hulpeloos, maar schuldig’. De belijdenis van ons zondaar-zijn ligt dan als een verlammende deken over ons bestaan. Het ‘nochtans in Christus geheiligd’ van het klassieke gereformeerde doopformulier lijkt er geen betekenis voor te hebben. Ook hier geldt dat een leer zonder perspectief onwaarachtigheid oproept. Als alles zondig is, hebben we dus geen ‘verhaal’ dat hout snijdt, dat in onze samenleving uitnodigend wegen ten leven wijst, geen ‘vreugde der wet’!

Als we het echt menen dat jongeren hun homoseksuele, affectieve gevoelens niet hoeven te ontkennen en weg te stoppen, maar ze mogen aanvaarden als niet in zichzelf zondig, dan moeten de refoscholen een stap verder doen. Het alternatief is niet: je wijst homoseksualiteit op Bijbelse gronden af of je ‘doet niet moeilijk meer’. Met dat laatste wordt seksualiteit zomaar een terrein waar we zelf dienst uitmaken en de rechtvaardiging en heiliging door Christus niet nodig achten. En dat heeft het wel, vandaag niet minder dan ooit. Als de refozuil het met de zelfaanvaarding van homoseksuele jongeren echt en helemaal meent, dan durven ze de vragen aan, en gaan ze met de jongeren mee in het vertrouwen dat de Geest van Christus wegen wijst, waarop we sámen lichtvoetig verder kunnen gaan. Wat zou dat in Nederland, en ook zelfs in Europa, niet kunnen betekenen voor het zichtbaar worden van Christus en de vernieuwende kracht van het evangelie?

Dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

                                     

  • Raadplegingen: 1609