Skip to main content

nr5 • 2021 • Om het heil te ontvangen

35e jaargang nr. 5 (mei 2021)
thema: Waarom zou ik naar de kerk gaan?

C.C. den Hertog
Om het heil te ontvangen

Van de vele redenen om naar de kerk te gaan die Van Ruler in zijn boek opsomt, kom ik er verschillende ook ‘in het wild’ tegen. Ik hoor mensen inderdaad zeggen dat ze graag naar de kerk gaan om God te loven en om elkaar ontmoeten. Rust vinden hoor ik ook vaak. Maar dat ik naar de kerk ga ‘om het heil te ontvangen’ hoor ik beduidend minder, geloof ik. Ik vermoed dat er minstens twee redenen zijn waarom dit antwoord minder klinkt.

Het zal voor een deel te maken hebben met het feit dat protestanten sinds de Reformatie grote aarzeling hebben bij bemiddeling van het heil. In de confrontatie met Rome verwierp men de gedachte dat de priester en dat de kerk nodig is voor het heil en daardoor is de leer van de kerk (ecclesiologie) eigenlijk altijd een zwakke plek gebleven binnen de protestantse theologie. De zondaar is rechtstreeks voor Christus geplaats en kan in eigen gebeden tot Hem spreken. Maar met het badwater zijn minstens ook ledematen van het kind weggegooid: de kerk krijgt nog maar moeilijk een wezenlijke plek in de theologie en in het geloofsleven. Een deel van die geschiedenis van scheuren en dreigende scheuren moet daarmee te maken hebben. De vanzelfsprekendheid waarmee we in een nieuwe woonplaats gaan zoeken naar een gemeente ‘die bij ons past’ evenzeer. De kerk gaat voor velen niet meer aan mij en mijn geloof vooraf.

Maar er is nog iets meer aan de hand, vermoed ik. Het woord ‘ontvangen’ leidt binnen in een wereld van gedachten die ons vreemd is. Ontvangen kan namelijk alleen met geopende en lege handen. Ontvangen is: iets ondergaan, aan mij laten handelen en dus zelf niet langer de handelende zijn. En dat is ons in toenemende mate vreemd. In toenemende mate, schrijf ik bewust, want het is altijd en overal in de geschiedenis van de kerk vreemd geweest. En als het besef er is, zijn er altijd ook mensen bezig het weg te masseren: Pelagius, Erasmus. Eigenlijk hoor ik Van Ruler dat op een bepaalde manier ook doen als hij in het betreffende hoofdstuk (68-75) opmerkt (68) dat we ‘echt niet alleen’ naar de kerk gaan om het heil te ontvangen om dan verder te gaan: ‘Dat is zelfs niet de eerste en voornaamste reden. We gaan er ook heen voor de lofprijzing, de voorbede en de schuldbelijdenis.’ Het wordt me eerlijk gezegd te snel gezegd en met zo’n typische Van Ruleriaanse luchtigheid die me ergert en die het me zo vaak moeilijk maakt hem te lezen. Bij al die handelingen die hij noemt, zijn wij alweer handelende subjecten. Het lijkt me heilzaam en buitengewoon nodig dat we ons iets langer – nee: blijvend! – ophouden bij de vreemdheid, de ergernis, de storing van het feit dat wij niet naar de kerk komen om van alles te doen, maar om nu juist af te zien van ons handelen.

Waarom? Om maar eens te beginnen: met dat handelen van ons hebben we er al met al een behoorlijke zooi van gemaakt. Om een voorbeeld te noemen: dit nummer is ontstaan omdat we al lange tijd niet naar de kerk kunnen, vanwege dat virus dat de wereld heeft platgelegd. We weten allemaal dat de pijlsnelle verspreiding van dat virus niet los gezien kan worden van de manier waarop wij omgaan met deze wereld. Maar er zijn veel meer voorbeelden te bedenken van de ellende die wij met onze daden veroorzaken. In ons handelen wordt zichtbaar wie wij zijn en wat ons hoog zit. De Reformatoren hebben ons geleerd hoe de verhouding ligt tussen persoon en werk: niet de werken maken de mens, maar de mens maakt de werken. Dus niet onze zonden maken ons zondaren, maar het feit dat wij zondaren zijn, stempelt ons handelen tot zonde. Dat is een ongemakkelijke en voor ons ook contraintuïtieve waarheid, want wij zijn zeer gehecht aan onze daden en wij achten ze constitutief voor wie we zijn. Niet voor niets is onze eerste vraag bij een kennismaking vaak wat voor werk iemand doet. Als we bij de beantwoording van de vraag waarom we naar de kerken zouden gaan vooral taal van het doen gebruiken, laten we het narratief van deze wereld ongebroken doorgaan in plaats van het op grond van het Evangelie te weerspreken.

En toch is het hard nodig dat het met kracht en bij voortduur weersproken wordt. We komen in de kerk om gekend te wórden, dieper dan we onszelf kennen. We komen in de kerk om gevonden te wórden. Om vergeving, heil, nieuw leven te ontvángen. Om wedergeboren te wórden tot een levende hoop. De kerk is de plek waar het heil ons wordt verkondigd en wij het mogen ontvangen. Noordmans heeft over die verkondiging gezegd: ‘De Heilige Geest houdt in de prediking geen algemene beschouwingen, maar Hij doet zaken. Zaken, zoals God die verstaat, die de wereld alzo lief heeft gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ (VW 6, 25v.). Hij is het dus die handelt. Die onze harten opent (de DL noemen zijn werk ‘zeer teder’!), die ons verstand verlicht – die ons herschept. En bij de herschepping schept Hij uit niets. ‘Tenzij men’, opnieuw met Noordmans (VW 2, 301), ‘de zonde en de dood “iets” zou willen noemen.’

Wordt dit niet een verhaal vol lijdelijkheid en passiviteit, waarbij we naar kerk komen en maar moeten afwachten ‘of het ons mocht komen staan te gebeuren’? De vraag is begrijpelijk, maar hij gaat mank vanwege een heel aantal vooronderstellingen. De belangrijkste vooronderstelling lijkt me dat ikzelf (of enkele ‘doorgeleiden’ in mijn omgeving) in staat zou zijn vast te stellen of de Geest van Christus aan mij handelt. Dat is een misvatting waar veel geestelijke nood uit geboren is. Als mijn handelen het probleem is, dan toch zeker ook mijn handelen wanneer ik oordeel over mijzelf en mijn geestelijke wederwaardigheden. Want hoe dan ook: waar ik in de kerk ben, waar het Evangelie van de Levende klinkt, daar wordt mijn naam genoemd, daar wordt aan mij betuigd en verzegeld dat de Goede Herder mij gevonden heeft en dat ik me aan zijn handelen mag toevertrouwen. Zijn handelen gaat over mijn hele leven en het echt goede van de boodschap is dat ik mag rusten van mijn werken en Christus door zijn Geest in mij mag laten werken. Ik mag wandelen in de goede werken die voor mij zijn klaargelegd. Ik mag me toevertrouwen aan zijn oordeel over mij en mijn leven. En dat is anders, bevrijdend anders dan wat ikzelf vind en vaststel.
Daarom mis ik de gemeente zo op de zondagen. Die zichtbare gestalte van het werk van de Geest heb ik nodig omdat in die gemeenschap er aan mij gehandeld wordt, omdat ik daar dingen hoor die ik nooit bedacht zou hebben en ik dingen ga doen die ik uit mezelf nooit gedaan zou hebben: God liefhebben en mijn naaste als mijzelf. En wat is dat nou anders dan ‘het heil ontvangen’?

Dr. Niels den Hertog is predikant van de samenwerkingsgemeente van de GKv en de CGK te Nijmegen, docent systematische theologie/dogmatiek aan de TUA en redacteur van dit blad.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..

 

  • Raadplegingen: 1253