nr6 • 2021 • Klimaatactivisme als Gebot der Stunde?
35e jaargang nr. 6 (juli 2021)
thema: De klimaatcrisis in de kerk gemist?
Steven van den Heuvel
Klimaatactivisme als Gebot der Stunde?
Een perspectief vanuit de theologie van Dietrich Bonhoeffer
Als het gaat om het publieke spreken van de kerk in actuele situaties, wordt er vaak een beroep gedaan op Dietrich Bonhoeffer. Zijn actieve betrokkenheid in het verzet tegen het Naziregime in de Tweede Wereldoorlog, waarvoor hij terugging naar Duitsland vanuit het veilige Amerika waarheen hij was ontkomen, en dat hij uiteindelijk met zijn leven heeft moeten bekopen, hebben hem een profetische status verleend.
Zijn leven en werk vormen een blijvende inspiratie voor christenen, met name voor hen die met nood en lijden worden geconfronteerd. Zo is de theologie van Bonhoeffer een belangrijke inspiratiebron geweest voor de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologen. Gustavo Gutiérrez, bijvoorbeeld, liet zich inspireren door Bonhoeffer; ook in de strijd tegen Apartheid, in Zuid-Afrika, lieten activisten zich door hem inspireren.
Tegenwoordig wordt Bonhoeffer in toenemende mate gezien als een bron van profetische inspiratie in het licht van een ander groot probleem, namelijk de milieucrisis. Bonhoeffer-interpreten – waaronder ikzelf – buigen zich over de vraag welke concepten in het denken van Bonhoeffer vruchtbaar kunnen zijn, in het licht van deze crisis. In dit artikel wil ik die lijn doorzetten. Daarbij richt ik mij ten eerste op de vraag of we, in lijn met Bonhoeffer, in de huidige klimaatcrisis een ‘Gebot der Stunde’ kunnen lezen. Vervolgens introduceer ik het onderscheidt dat hij maakt tussen ‘laatste’ en ‘voorlaatste’ en leg ik de verbinding met klimaatactivisme; ik geef aan hoe deze Bonhoefferiaanse concepten kunnen helpen in het motiveren van christenen in de strijd tegen de opwarming van de aarde; terzelfdertijd kunnen ze ons helpen een nieuw ‘klimaatmoralisme’ te voorkomen.
Gebot der Stunde
Toen Bonhoeffer betrokken raakte bij het actieve verzet tegen het Naziregime was hij één van de weinige christenen die dat deed – er is na de Tweede Wereldoorlog internationaal vaak met verbazing gereflecteerd op de opvallende passiviteit van de Duitse christenen, gedurende deze periode. Bonhoeffer was zich goed van deze passiviteit bewust en reflecteert erover in het essay ‘Nach Zehn Jahren’, dat hij schreef rond kerst 1942 als een geheim memorandum voor zijn mede-verzetslieden. Daarin beschrijft hij dit ethisch falen van de stille meerderheid als een direct gevolg van de ontoereikendheid van de bestaande ethische systemen in Duitsland, gericht als die waren op gehoorzaamheid aan het gebod, op Pflicht. In het licht hiervan benadrukt Bonhoeffer, in zijn essay, de noodzaak van het ontwikkelen van een nieuwe ethische benadering, door hem een ethiek van verantwoordelijkheid genoemd, die beter kan omgaan met het systemische kwaad dat in het Naziregime aan de oppervlakte kwam. Centraal in deze ethiek is een focus op de concrete situatie, waarin verantwoordelijkheid moet worden uitgeoefend.
Daarmee keert Bonhoeffer terug naar een thema dat voor hem van blijvend belang is geweest, doorheen zijn leven, namelijk de vraag: hoe kan de theologische ethiek concreet worden? Als christocentrisch theoloog formuleert hij de vraag als volgt, in één van zijn brieven uit de gevangenis: ‘Was mich unablässig bewegt, ist die Frage, wer Christus heute für uns eigentlich ist’ (Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung, Gütersloh 1998, p. 402). De nadruk in deze vraag ligt op het ‘heute’, het heden ten dage, de concrete situatie zoals die zich voordoet – het gaat erom in dié context de betekenis van Christus te ontdekken.
Deze vraag naar de concreetheid van het gebod van Christus in het heden had Bonhoeffer zich vele jaren eerder ook al gesteld. In 1932 gaf hij een lezing over het theologische fundament van het oecumenische werk van de voorloper van de Wereldraad van Kerken, in het Slowaakse Ciernohorské Kúpele. In die lezing stelt hij de vraag hoe de kerk het gebod van God voor de huidige situatie kan leren kennen. Hij stelt dat het niet genoeg is om te verwijzen naar de Bijbel, of naar een veronderstelde scheppingsorde; beide strategieën zijn vormen van legalisme, volgens hem. In plaats daarvan moeten we ons oriënteren op Christus; van hem is het verlossende woord te verwachten. Refererend aan de gespannen internationale situatie, die in die tijd gekenmerkt werd door herbewapening en oplevend nationalisme, stelt Bonhoeffer dat de kerk moet kiezen voor het pacifisme; in de roep daartoe herkent zij het gebod van God. Dat is het ‘Gebot der Stunde’, daartoe moet de kerk in die specifieke historische situatie toe oproepen, volgens hem.
Met deze nadruk op het ‘Gebot der Stunde’ kiest Bonhoeffer voor eenzelfde ethische benadering als Karl Barth. Deze combineerde in zijn theologische ethiek een nadruk op het inbrekende Woord van God met een sterke afwijzing van elke natuurlijke theologie; de ethische taak wordt het dan, in allerlei wisselende situaties te gehoorzamen aan het gebod van God, dat zich kenbaar maakt; het ‘breekt in’, in de wereld en moet telkens opnieuw moet worden ontdekt.
Op het eerste gezicht lijkt deze benadering op de situatie-ethiek, die in jaren ’60 is ontwikkeld door Joseph Fletcher en waarbij een grote handelingsvrijheid wordt gepropageerd, teneinde het ene leidende principe (‘love’) te verwezenlijken. Er zijn echter grote verschillen tussen de beide benaderingen: Barth en Bonhoeffer delen niet in het subjectivisme en het individualisme dat de benadering van Fletcher kenmerkt. In tegenstelling: het gaat hen juist om het collectieve spreken van de kerk, hetgeen vraagt om een gezamenlijk onderscheidingsproces.
Hoe gaat dat onderscheidingsproces in z’n werk? Wanneer kan je spreken van een ‘Gebot der Stunde’? Aan welke voorwaarden moet daarvoor worden voldaan? In de aantekeningen die Bonhoeffer maakte ter voorbereiding van zijn lezing in 1932 zegt hij daar niets over. Op basis van zijn latere werk kunnen we wel een aantal elementen destilleren die voor dit proces belangrijk zijn, waaronder Bijbelstudie, meditatie (individueel en gezamenlijk), en gesprek. Echter, dat leidt niet altijd tot overeenstemming – en daar had Bonhoeffer ook ervaring mee. Toen hij directeur van het seminarie van Finkenwalde was, waar toekomstige voorgangers in de Bekennende Kirche werden opgeleid, was een belangrijk onderwerp van gesprek onder de studenten de vraag hoe er gereageerd moest worden als er oorlog zou uitbreken en de dienstplichtigen – waaronder zijzelf – zouden worden opgeroepen. Moesten ze dan de bevelen van de nazistaat gehoorzamen, of kiezen voor dienstweigering? Alhoewel er zich een consensus vormde rond een keuze voor pacifisme waren sommige studenten het daar niet mee eens; zij verlieten het seminarie, boos en gefrustreerd. Welk van de twee groepen beluisterde het ‘Gebot der Stunde’ nu juist? Dat is, nu we met historische distantie terugblikken, misschien makkelijk vast te stellen, maar in die tijd was dat een stuk moeilijker.
Dat maakt het ingewikkeld om uit Bonhoeffers nadruk op het ‘Gebot der Stunde’ een concreet ethisch stappenplan te destilleren. Dat wilde hij ook nadrukkelijk niet, omdat daarmee het gevaar van een nieuw ethisch programma (en dus een nieuw legalisme) zou ontstaat. Het concrete gebod van God laat zich niet vangen, op die manier. Wat betekent dit, in de context van de huidige klimaatcrisis? Het procedé dat Bonhoeffer voorstaat (een inductief, contextueel proces, waarin christenen zich openstellen om Gods woord te beluisteren) maakt het lastig om vooraf al aan te kondigen dat de klimaatcrisis nu de eerste prioriteit voor de kerk moet zijn (of juist niet). Een dergelijke uitspraak kan de uitkomst van een gezamenlijk, inductief proces zijn, maar kan niet vooraf worden gesteld (bijvoorbeeld door mij, in dit artikel).
Het zou zeker goed zijn zo’n gesprek (verder) te voeren (het is immers al opgestart, in een flink aantal kerkelijke gemeenten). Toch is het twijfelachtig of de hele kerk dan tot een eensluidende opvatting zal komen omtrent de urgentie van de klimaatcrisis; de meningen over het lijstje ethische prioriteiten zullen waarschijnlijk verdeeld blijven. Bovendien: wat bedoelen we met ‘de kerk’? Is dat de PKN? Zijn dat alle kerkverbanden in Nederland, of moeten we internationaler kijken? Dat betekent niet dat zo’n onderscheidingsproces geen nut heeft – integendeel. Het betekent echter wel dat we ook andere, aanvullende ethische perspectieven nodig hebben om de taak van de kerk in relatie tot de klimaatcrisis nader te duiden. Ook daar kan Bonhoeffer ons gelukkig bij helpen.
Het bereiden van de weg
In Bonhoeffers latere ethische denken blijft de nadruk op het gebod belangrijk, maar ontwikkelt hij een duidelijkere structuur in het onderscheiden daarvan. Dit doet hij in zijn magnum opus, de onvoltooid gebleven Ethik (in het Nederlands bezorgd door Gerard den Hertog en Wilken Veen, onder de titel Aanzetten voor een ethiek, Zoetermeer 2019). De inzet in dat boek is nog steeds voluit christocentrisch en blijft tevens gericht op het inbrekende woord van God; in het eerste manuscript (‘Christus, de werkelijkheid en het goede’) benadrukt Bonhoeffer nog eens dat ethiek niet begint met de vraag naar ‘het goede’, maar met een heel andere vraag, namelijk de vraag wat de wil van God is.
Die wil is aan ons geopenbaard in Christus, die de werkelijkheid is ingegaan en deze tot Christuswirklichkeit heeft gemaakt, waarmee de christen wordt vrijgezet om ook in die werkelijkheid te participeren. Deze beweging is – mijns inziens terecht – wel vergeleken met Abraham Kuypers nadruk op de kosmische reikwijdte van de regering van Christus. In een volgend manuscript (‘Ethiek als vormgeving’ getiteld) specificeert Bonhoeffer zijn stelling nader, door te verduidelijken dat christelijk ethisch handelen vormgeving inhoudt: de christen moet gevormd worden in de drievoudige gestalte van Christus als de mensgewordene, de gekruisigde en de verrezene. Dat biedt een grammatica voor christelijke betrokkenheid in de wereld.
Met name van belang in de context van de klimaatcrisis zijn Bonhoeffers gedachten over ‘het laatste’ (das Letzte) en ‘het voorlaatste’ (das Vorletzte), die hij formuleert in het manuscript ‘De laatste en voorlaatste dingen’. In dat manuscript gaat hij in op de vraag naar het theologische karakter van ‘wegbereidend handelen’; hoe moet diaconaal werk worden verstaan, in relatie tot het heil dat Christus brengt? Bonhoeffer benadrukt ook hier de externaliteit: het heil van God komt van boven en rechtvaardigt een mens. Het is genade van buitenaf; daar is geen menselijke ondersteuning bij nodig. Dat snijdt de weg naar een sociaal evangelie radicaal af – er is een kwalitatief verschil tussen het voeden van de hongerenden en het verkondigen van het evangelie. Dat betekent echter niet dat diaconaal werk geen waarde heeft; de weg van het evangelie moet namelijk wel bereid worden.
Die wegbereiding is zelf geen onderdeel van Gods genade, maar is nochtans belangrijk. Bonhoeffer legt uit waarom, aan de hand van een voorbeeld: ‘een slaaf die zozeer de beschikking over zijn tijd verloren heeft dat hij de verkondiging van het Woord van God niet meer horen kan, kan in ieder geval niet door dit Woord van God tot het rechtvaardigend geloof gebracht worden’ (Aanzetten, p. 125). Dat noodzaakt zorg voor het voorlaatste: slaven moeten tijd krijgen en hongerenden moeten worden gevoed, want: ‘voor het Woord moet een weg bereid worden. Dat verlangt het Woord zelf’ (Aanzetten, p. 125). Bonhoeffer presenteert zijn onderscheidt tussen ‘laatste’ en ‘voorlaatste’ als een wijze om de tegenstelling tussen radicalisme (waarin het alleen om het inbrekende evangelie draait) en compromis (waar de nadruk ligt op de continuïteit van het bestaande) te overwinnen.
Wat is nu de waarde van dit onderscheidt voor de klimaatcrisis? In mijn optiek pleit er veel voor om klimaatverantwoordelijkheid te zien als onderdeel van de zorg voor het voorlaatste. Het lijkt op het eerste gezicht wellicht overdreven om klimaatverandering in dezelfde categorie te plaatsen als honger en slavernij, maar er zijn in feite allerlei verbindingen tussen de opwarming van de aarde en de toename van extreem sociaal onrecht; het gaat hier om communicerende vaten. Om maar één zo’n correlatie te noemen: de opwarming van de aarde maakt gebieden rond de evenaar onleefbaar, hetgeen zal leiden tot klimaatvluchtelingen die hun toevlucht zullen zoeken tot mensensmokkelaars, met al het misbruik en gevaar dat dat met zich mee zal brengen. Zo zijn er meer correlaties te noemen, die het mijns inziens rechtvaardigen om de strijd tegen de antropogene opwarming van de aarde te duiden als een belangrijke dimensie van zorgen voor het voorlaatste.
Een belangrijk voordeel van het duiden van klimaatactivisme als zorg voor het voorlaatste, in plaats van als zorg voor het laatste, is dat er hierdoor wat ontspanning komt; en die is broodnodig, in het gesprek over de opwarming van de aarde. Er is een groeiende polariteit tussen christenen, aangaande dit onderwerp. Enerzijds is er een groep die het strijden tegen de opwarming van de aarde als de hoogste ethische prioriteit ziet, anderzijds zijn er christenen die de prioriteit geven aan andere onderwerpen. Er zijn tevens christenen die zich afvragen of er überhaupt wel sprake is van ‘global warming’. Ook is er onenigheid over de inschatting van het vermogen van mensen om daarin in te grijpen. Het kan in deze polariserende context helpen om klimaatactivisme als werken aan het voorlaatste te beschouwen; dat vermindert de spanning die op de discussie staat. De verschillen zijn daarmee uiteraard niet overwonnen, maar ze worden er wel door gerelativeerd.
Conclusie
In dit artikel heb ik een poging gedaan de theologie van Bonhoeffer vruchtbaar te maken voor de klimaatcrisis. Ik verkende Bonhoeffers ethische nadruk op het ‘Gebot der Stunde’; deze hermeneutische weg is veelbelovend, maar wordt wel gekenmerkt door uitdagingen – hij is misschien té open om praktisch toepasbaar te zijn. In aanvulling hierop bracht ik daarom Bonhoeffers belangrijke onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste in. Deze grammatica helpt enerzijds om klimaatactivisme theologisch positief te duiden, als het voorbereiden van de weg. Anderzijds helpt het de lokalisering van dit onderwerp in het voorlaatste ook om overspanning te voorkomen; het is geen kwestie waarmee alles staat of valt. Hopelijk helpen deze gedachten in het begeleiden van de discussie over klimaatverandering in de kerk.
Dr. Steven C. van den Heuvel is universitair hoofddocent systematische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit, Leuven (België).
Mailadres:
- Raadplegingen: 1282