Skip to main content

nr2 • 2021 • Maria, moet dat nu?

36e jaargang nr. 2 (november 2021)
thema: Maria: icoon van genade

Wim van Vlastuin
Maria, moet dat nu?

Arnold Huijgen heeft een mooi boek over Maria geschreven. Het boek toont een mooie beoefening van systematische theologie. Steeds begint Huijgen met een studie van de Bijbelse gegevens, vervolgens komen kerk en theologie aan bod, terwijl daarna een toespitsing naar de actualiteit volgt. Bij de exegese en de bijbels-theologische verkenningen heb ik eigenlijk geen vragen, maar mijn centrale vraag is of protestanten Mariaverering moeten hernemen.
Het is een genoegen om alle exegetische passages over Maria te lezen. Boeiend zijn ook de theologiehistorische verkenningen, zoals over Maria als ‘moeder Gods’. Het geheel loopt uit op het betoog dat Maria een geestelijke functie heeft in een ontzield Europa. Maria herinnert Europa eraan dat dit werelddeel gestempeld is door het evangelie. Als Joods meisje werpt ze een dam op tegen antisemitisme, haar nederigheid leert Europa een toontje lager te zingen en haar beeld bepaalt ons werelddeel bij de gehoorzaamheid aan het Woord. Naar aanleiding van Huijgens betoog bied ik vier overwegingen.

Een feestdag voor Abraham?
Ten eerste doet Huijgen een voorstel om een nieuwe kerkelijke feestdag in te voeren, namelijk de geboorteaankondiging van Jezus door de engel bij Maria. Nog afgezien van de vraag of een dergelijke feestdag passend is in de lijdenstijd, vraag ik mij af of we dit moeten doen. Eerlijk gezegd, voel ik er niet voor.
Waarom wel voor Maria en niet voor andere heiligen? Ik zou er nog wel een paar weten. Als we Maria de moeder van de gelovigen mogen noemen, denken we ook aan Abraham als vader van alle gelovigen. Moeten we voor hem dan ook een feestdag instellen? Hoeveel feestdagen krijgen we er dan bij? Zou er dan niets te zeggen zijn voor een feestdag voor Henoch die wandelde met God, die op zo’n bijzondere wijze werd weggenomen en die juist zo een machtig getuigenis nalaat van het leven na de dood in deze primitieve tijden? Waarom zouden we geen feestdag voor Mozes instellen rondom wie de oudtestamentische godsopenbaring tot een hoogtepunt kwam? Of voor Johannes de Doper die de wegbereider was voor Jezus en van wie wordt gezegd dat er nooit iemand geweest is die groter is dan hij (Mt. 11:11)? Hij is dus ook groter dan Maria. Huijgen merkte in een interview op dat we meer aandacht voor Paulus hebben dan voor Maria; is het dan niet veelzeggend dat we voor Paulus geen kerkelijke feestdag hebben? En als je een feestdag wilt voor een vrouw, waarom zouden we dan geen feestdag hebben voor Sara als toonbeeld van nederigheid?

Of zouden we een uitzondering willen maken voor Maria en alleen voor haar een moment in het kerkelijk jaar inlassen? Dan vraag je er wel om dat er heel bijzondere schijnwerpers op haar worden gericht en dat ze direct naast Jezus wordt geplaatst. Daarom, alleen een feestdag voor Maria is geen optie, en het alternatief van feestdagen voor talloze bijbelheiligen leidt af van de kern van het evangelie.
We eren de heiligen, we gaan bij hun levens te rade om te zien hoe daarin Gods genade manifest is geworden, we houden exemplarische preken over de wolk van getuigen rondom ons (Hebr. 11-12.1) en we kunnen een leerzame biografie uit de grotere of kleinere kerkgeschiedenis lezen, maar we hebben in het protestantse leven geen feestdagen voor bepaalde heiligen. Dat lijkt mij geheel in overeenstemming met de heilsgeschiedenis waarin we ons richten op de Heiland en Zijn werk.
Het is ook in lijn met het Nieuwe Testament waarin het moederschap van Maria geen bijzondere plaats krijgt in verband met de verlossing. Nadat Jezus gedoopt is om zijn ambt uit te richten, zegt Hij tegen zijn moeder: ‘Wat heb ik met u te doen?’ Tijdens zijn omwandeling maakt Jezus duidelijk dat de bloedband van Maria geen bijzondere plaats heeft in het heil (Mc. 3:31-35). In het derde kruiswoord blijkt ook dat de bijzondere band met Maria wordt verbroken en dat zij een plaats krijgt onder de gelovigen in de kerk. Ze ontvangt evenmin een verschijning van de levende Christus omdat zij zijn moeder is. Na Pinksteren lezen we niet meer over haar. Kortom, na de geboorte van Jezus zien we een constante lijn van relativering van Maria’s moederschap. We horen Paulus met grote klem zeggen: Ik heb niet voorgenomen iets te weten dan Jezus Christus en die gekruisigd (1 Kor. 2:2).
En de Hervormingsdag dan? Ik zou zeggen dat de Hervormingsdag juist viert dat we van alle zelfstandige aandacht voor Maria zijn verlost en dat het volle licht weer op het evangelie van Jezus Christus is komen te liggen.

Mariadevotie
Het tweede thema dat mij bezighoudt, is de ‘Mariafobie’ in het protestantisme. Al zou het waar zijn dat het protestantisme een bepaalde Mariafobie heeft, vraagt de huidige Mariadevotie in het zuiden van ons land en in het geheel van Europa dan niet veel meer kritische distantie? Het zal waar zijn dat je in Apeldoorn of in Kampen niet veel hoort over Maria, maar hoe representatief is dat?
Het is mijn indruk dat in de rooms-katholieke wereld de aandacht voor Maria allerminst op zijn retour is. Vooral paus Johannes Paulus II was een vurig bevorderaar van Mariadevotie en hij wijdde in 1984 de Rooms-Katholieke Kerk en het geheel van de wereld aan Maria.
Door deze studie ben ik zelf ook wat op onderzoek uitgegaan en ik ben geschrokken van officiële roomse uitspraken over Maria als medeverlosseres, als centrum van spiritualiteit en eredienst, als eerstgeborene van alle schepselen, als degene die ons het beste Jezus laat kennen, als degene van wie en in wie we zijn, de vrouw van wie het moederschap ons redt, aan wie we ons kinderlijk moeten overgeven, van wie het oppermachtige gebed ons de Geest geeft en als de Eva die Christus op Golgotha heeft opgedragen aan de Vader. Heel veel van deze uitspraken zijn te duiden vanuit Maria als de ‘moeder Gods’ als we haar moederschap op het geheel van de persoon van Jezus Christus toepassen. Zo is zij vita vivificatus (beginsel bovennatuurlijk leven) en parakleet, zo brengt zij de zaligheid in de wereld, verplettert de kop van het wreedste serpent en is zij de machtige middelares bij haar eniggeboren Zoon en de verzoenster van de ganse wereld.
Dan is het ook duidelijk dat Mariaverering niet facultatief is, maar tot de kern van de christelijke religie behoort en een rode draad is in het geloofsleven. Maria is een essentiële schakel in de heilsgeschiedenis. Uiteindelijk is de zaligheid uit Maria als de moeder van de Zaligmaker afkomstig.
Naar mijn besef komt dit op het ‘Theotokos’ (‘zij die God baart’). Als wij denken vanuit de eenheid van de persoon van Christus, kunnen wij geen Nestoriaanse scheiding aanbrengen tussen ‘Theotokos’ en ‘Christotokos’. Er is hier nogal wat in het geding. Als wij niet meer vrijmoedig kunnen spreken over ‘Theotokos’, ontmoeten we dan wel de levende God in Jezus Christus? Zien we dan wel de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus?
Wat voor mij wel een verbijsterende onthulling was dat juist deze titel van Maria een aanjager is geweest voor de Mariadevotie. Dan zie je dat de titel ‘Theotokos’ iets absoluuts krijgt, een eigen dynamiek. Het luistert hier nauw. Als we ‘Theotokos’ verdedigen gaat het om de eenheid van de persoon van Jezus Christus. We bedoelen dat Maria Gods Zoon als mens heeft gebaard. De scheiding van het menselijke en het goddelijke die we in de persoon van Jezus niet moeten maken, moet juist wel worden gemaakt ten aanzien van de personen van Maria en Jezus. En dat gebeurt niet, zodat het goddelijke afstraalt op Maria en zij de bron wordt van Gods Zoon, de moeder van de verlossing en de oorsprong van het heil. Biologische categorieën worden ingebracht in de soteriologie. Of zoals de theoloog Suarez het in de zeventiende eeuw zei: ‘De waardigheid van de moeder Gods is van hogere orde, zij behoort enigszins tot de orde van de hypostatische vereniging.’
Alsof Jezus Zijn goddelijke natuur ontving van Maria. Alsof Gods Zoon zijn menselijke natuur niet heeft aangenomen uit het vlees en bloed van de maagd Maria. De geboorte uit Maria is primair de activiteit van de Zoon. Maria wordt in deze geboorte betrokken, maar deze geboorte komt alleen uit God op. Het gaat hier niet aan om te zeggen dat Jezus’ geboorte afhankelijk was van Maria’s ‘ja’. De kracht van de Heilige Geest op Maria impliceerde haar ‘ja’.

Hier wringt voor mij de schoen. Het gaat hier niet om een beetje meer of minder aandacht voor Maria, maar om het kader waarin Maria staat. Als Maria op een bepaalde manier meedoet in de soteriologie en als de soteriologie rust in Maria, ontstaan er grote kortsluitingen. Daarom zal gezegd moeten worden dat Mariadevotie facultatief is. Als zo elk soteriologisch frame wegvalt, is er ruimte om Maria te eren.
Het ‘Herderlijk schrijven’ van de Nederlandse Hervormde Kerk analyseerde in 1950 dat Maria centraal staat in de rooms-katholieke kerk, maar dat ze in de Schrift een nevenfiguur is (p. 12). Verder analyseerde dit rapport dat het in de Marialeer scharniert om de mensleer (p. 13-14, 21-23, 55-56). Uiteindelijk is Maria een exponent van de mens en is de Mariaverering een exponent van de verzelfstandiging van de mens in de leer van de verlossing.
Ik zou zeggen dat een Mariastudie in de context van Europa hier de vinger bij zou moeten leggen en een kritische analyse van deze gang van zaken geeft, maar dat doet Huijgen niet.

Kent hij zijn klassiekers?
Dat brengt mij ook in derde plaats tot een methodologische overweging. Als je Maria bestudeert, moet je dan niet veel dieper de gereformeerde traditie bevragen op haar ‘Mariafobie’? Artikel 26 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis legt de vinger op de gevoelige plaats als de heiligenverering wordt besproken. Hier wordt geanalyseerd dat het om een geweldig misverstand gaat alsof de heiligen beter toegang hebben tot Jezus dan zondaren. Jezus is mens geworden, omdat Hij zoveel van de mens hield. Hij zweeft niet boven ons, maar Hij is onzer een geworden. Alle aandacht voor de heiligen hangt samen met een miskenning van de nabijheid van Jezus: ‘Er is niemand die ons liever heeft dan Jezus Christus.’
Over de traditie gesproken, ik heb grote vragen bij het beroep op Luther. Huijgen beroept zich wel veertigmaal op Luther in het Magnificat. Daar gaat het om de vroege Luther, maar Luther is in de loop van zijn leven steeds kritischer geworden over de Mariaverering. In 1522 verklaart Luther dat hij het feest van Maria’s geboorte wil afschaffen. In hetzelfde jaar maakt hij duidelijk dat het gebed van Maria niet meer waard is dan het gebed van ieder ander christen. Hij zegt ook: ‘Want je wordt echt niet verdoemd, wanneer je de moeder Gods nooit één enkele eer aandoet, ja wanneer je zelfs nooit aan haar denkt.’ In 1526 zegt hij dat Maria niet meer van Christus heeft dan Maria Magdalena. In zijn Grote en Kleine Catechismus van 1529 komt Maria naast het apostolicum niet meer voor.
In verband met ‘de verdienste van de zalige Maria-altijd-maagd (…) en de last van de devotie’ spreekt hij in 1531 over ‘de onbeschrijfelijke en onuitsprekelijke gruwel van het pauselijk rijk’. Hij analyseert:

U hoort hier weliswaar van de verdienste van Christus, maar als u die woorden zorgvuldig overweegt, wordt het u duidelijk dat Christus van geen enkel belang is, dat Hem de naam en de roem van Rechtvaardigmaker en Heiland ontnomen en aan de godsdienstige werken gegeven wordt. Is dat niet Gods naam ijdel gebruiken?
Treffend is zijn uitspraak uit 1532: ‘Daarom moeten wij ons losmaken van de moeder en aan het Kindje vastbinden.’
Treffend vind ik ook zijn commentaar bij het derde kruiswoord over Maria en Johannes dat in de roomse traditie zo belangrijk is: ‘Het is alsof Hij wilde zeggen: Adieu, Ik ga heen; tot nu toe bent u Mijn moeder geweest en Ik uw Zoon; voortaan zult u niet meer mijn moeder zijn. Ik sta in het ambt dat Ik de wil van Mijn Vader in de hemel doe. Ik ga naar een ander Rijk waarin moederschap en zoonschap voorbij is.’ Als we dit leggen naast een uitspraak in de encycliek ‘Redemptoris Mater’ is het verschil veelzeggend:
De mariale dimensie van het leven van een leerling van Christus drukt zich op speciale wijze uit juist door zo’n kinderlijke overgave aan de Moeder van God, welke zijn oorsprong heeft in het testament van de Verlosser op Golgota. Als de christen zich kinderlijk aan Maria toevertrouwt, ”neemt” hij de Moeder van Christus ”op in het zijne”, zoals de apostel Johannes gedaan heeft, en leidt hij haar binnen in heel de ruimte van zijn eigen innerlijke leven, d.w.z. in zijn menselijke en christelijke “ik” (no. 45)

Loopplank naar buiten?
Dit is ten vierde ook verbonden met een theologische kwestie. Als ik het goed begrijp, wil Huijgen Maria gebruiken om een brug te slaan naar het christelijk geloof in Europa. Hij zoekt iets tussen het geloof en het seculiere. Ik snap en waardeer de intentie om bij de religiositeit en het onbehagen over de neoliberale mantra in onze cultuur aan te knopen. Toch vraag ik mij af of deze insteek vanuit de universele pneumatologie een alternatief is voor de neoliberale cultuur.
We kennen het kritische artikel van Noordmans over de algemene genade bij Kuyper en Bavinck. Zij bedoelden dit als een loopplank uit de wereld naar de kerk, maar Noordmans meent dat het wel eens andersom zou kunnen functioneren, zodat kerkmensen over de loopplank van de algemene genade de kerk verlaten en zich bij de wereld voegen. Ik meen dat de geschiedenis toont dat Noordmans dit trefzeker heeft gezien. Is de tijd van het neocalvinistisch cultuurchristendom niet voorbij en vraagt onze tijd niet om een radicaal Christocentrische benadering?
Ik zou meer voelen voor de radicaliteit van Paulus: Wij preken Christus. Hij voegde er nadrukkelijk aan toe ‘de gekruisigde’. Dit was bewust provocerend, omdat het in die context ergerniswekkend en belachelijk was. Ook in onze culturele context is Gods wijsheid dwaasheid. Alleen de armen, de verachten, het uitschot en de dwazen zullen het aanvaarden.
Ik meen dat de radicaliteit van Paulus ook de radicaliteit van Maria was: ‘Mijn ziel maakt groot de Heer’. Daarom heb ik haar innig lief als mijn zuster, als een moeder in het geloof, omdat wij het van dezelfde Heiland moeten hebben en nergens anders enig heil vinden.

Dr. W. van Vlastuin is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, rector van het Hersteld Hervormd seminarium en predikant.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  • Raadplegingen: 1018