Skip to main content

nr6 • 2022 • Schaamte en boetedoening in oorlog

36e jaargang nr. 6 (juli 2022)
thema: Zomernummer

Jeroen Hagendijk
Schaamte en boetedoening in oorlog
Bewegen tussen pacifisme en de rechtvaardige oorlog

Op 18 juni 2022 sprak Mark Rutte de Dutchbat III-veteranen toe. Zevenentwintig jaar na de val van Srebrenica was het tijd voor erkenning en een vorm van eerherstel. Ik keek voor de gelegenheid een aantal fragmenten terug van de interviews met Dutchbatters die Coen Verbraak in 2020 maakte voor BNNVARA en zag weer hoe verschrikkelijk het allemaal is geweest. Ruim achtduizend mannen werden vermoord. Verkeerde keuzes en onhandige woorden van de Nederlandse strijdkrachten maakten de Nederlandse rol in Srebrenica verdacht. Behalve de ontkenning van schuld valt nu de afwezigheid van het spreken over schaamte op.

Als het over de val van Srebrenica gaat, dan gaat het al gauw over schuld en onschuld. Waren de Dutchbatters schuldig aan het logistiek faciliteren van genocide, of schuldig omdat ze zelfs geen poging tot verdediging hadden ondernomen? Of waren ze juist onschuldig en hadden ze slechts geprobeerd om — gezien de uitzichtloze situatie — de minst slechte weg te kiezen? Natuurlijk had er anders gehandeld moeten worden, maar het is achteraf makkelijk praten. De internationale gemeenschap had Dutchbat niet geholpen. Wat hadden de blauwhelmen eigenlijk kunnen doen? Ze waren te licht bewapend, hadden geen luchtsteun, en hadden zelfs een tekort aan elementaire levensmiddelen op hun compound. Maar nu is er dus eindelijk erkenning voor hun inzet gekomen. En toch blijft het wrang. Het is opvallend ingewikkeld om met termen als schuld en onschuld, goed en kwaad recht te doen aan de rol van de Nederlandse militairen in Srebrenica.

Schuld
Als het over oorlog gaat, is schuld al gauw een problematisch begrip. In de drie christelijke benaderingen van oorlog — de kruistocht, de rechtvaardige oorlog en het pacifisme — functioneert deze term in absolute zin. Ik bedoel daarmee dat het aan of uit staat. De kruistochten werden in de middeleeuwen door de kerk en het volk gezien als heilige oorlogsvoering. Wie meevocht in een kruistocht, maakte zich daarmee niet schuldig aan bloedvergieten. Sterker nog, de kruistochten functioneerden zelfs als louterende expedities. Door mee te vechten, kon je boete doen voor je zonden. Voor de kruistocht moest alles wijken. Het gevecht zelf was niet alleen een middel (tot de verovering van de heilige stad), maar ook een doel op zichzelf.
Het pacifisme aan de andere kant van het spectrum ziet iedere vorm van geweld als kwaadaardig. Participeren aan oorlog maakt je hoe dan ook schuldig. Er zijn principiële pacifisten die geloven dat (dodelijk) geweld in iedere omstandigheid verkeerd is. En er zijn pragmatische pacifisten die menen dat geweld altijd meer geweld oproept. Daarom is het volgens hen beter om geen geweld te gebruiken. Doe je dat toch, dan bouw je mee aan de geweldspiraal en ben je dus schuldig.
Het concept van de rechtvaardige oorlog zit middenin dit spectrum. Het beschouwt oorlog als kwaadaardig, maar noemt onder bepaalde omstandigheden oorlogsvoering rechtvaardig. De term justum bellum stamt al van Aristoteles. Ambrosius en Augustinus hebben de term voor het eerst systematisch uitgewerkt en theologisch onderbouwd. (Boer, 89) Er wordt in het concept van de rechtvaardige oorlog onderscheid gemaakt tussen criteria om een oorlog te beginnen (Jus ad bellum) en regels voor de oorlogsvoering zelf (Jus in bello). (Boer, 90-94) De eerste set criteria gaat bijvoorbeeld om het verdedigen van burgers of staten tegen onterechte aanvallen. De oorlog moet gevoerd worden door een juiste autoriteit en alleen als laatste redmiddel worden ingezet. De oorlog moet proportioneel zijn en alleen gevoerd worden met een redelijke kans op succes. Bij de tweede categorie criteria gaat het over gedragsregels in oorlogen. Burgers en burgerdoelen moeten bijvoorbeeld worden ontzien. Het creëren van honger mag niet als wapen worden ingezet. En krijgsgevangenen hebben bepaalde rechten. Theo Boer biedt van beide soorten criteria een helder overzicht.
Wat er in feite gebeurt in de theorie van de rechtvaardige oorlog, is dat er situaties worden benoemd waarin het gebruik van geweld zonder schuld plaatsvindt. Het doden van soldaten, het vernietigen van infrastructuur enzovoorts is binnen strikte criteria geaccepteerd. Sterker nog, binnen strikte criteria kan het soms zelfs voorkomen dat een militair zijn onschuld verliest als hij nalaat geweld te gebruiken.

In de drie christelijke benaderingen van oorlog functioneert schuld als een absoluut begrip. Je bent schuldig of niet. Voor internationale wetgeving is dat noodzakelijk, maar theologisch gezien vind ik het te beperkt om zo over oorlog te denken. Dat zal ik aan het slot van dit artikel toelichten. Ook voor de Dutchbatters is het denken in termen van schuld en onschuld te beperkt. Zelfs na de erkenning van de regering blijft hun rol wrang en pijnlijk. Dat voelen de Dutchbat-veteranen zelf ook wel.

Schaamte
Wat de Dutchbatters voelen is niet schuld, maar schaamte. Hoewel dat woord niet of nauwelijks wordt gebruikt in deze context. Ik vermoed dat dit komt doordat het woord schaamte ten onrechte al gauw gekoppeld wordt aan schuld: iemand hoeft zich niet te schamen, want hij kon er niets aan doen. In dat geval zijn schuld en schaamte twee zijden van dezelfde medaille. Schuld is het uitwendige tekort en schaamte het inwendige gevoel van tekortschieten. Maar het verschil tussen schuld en schaamte is niet dat het eerste uitwendig is, en het tweede inwendig. Het verschil tussen schuld en schaamte ligt in een verschillend geïnternaliseerde norm. Schuld gaat het over het overtreden van grenzen die door het geweten zijn gesteld. Schaamte gaat over het niet bereiken van een geïdealiseerd doel. (Verkamp, 235) Natuurlijk kunnen schuld en schaamte elkaar overlappen, maar voor nu is het belangrijk dat we zien dat iemand ook schaamte kan ervaren, zonder schuldig te zijn. Je kunt je schamen voor iets waar je zelf niets aan kunt doen.

De term schaamte doet meer recht aan de situatie van de Dutchbat III-veteranen. Het doet recht aan het feit dat zij, hoewel onschuldig, niet bereikt hebben wat zij wilden. De term ‘machteloosheid’ die in deze context wel veel gebruikt wordt, komt het meest in de buurt van de term schaamte, maar bedoelt iets anders te zeggen. Ook Rutte nam het woord ‘machteloosheid’ in de mond. Dit woord zegt iets over de beperkte handelingsmogelijkheden, terwijl schaamte iets zegt over jezelf, over wie je bent. Opvallend is dat het over dat laatste niet of nauwelijks gaat, terwijl ik vermoed dat daar juist de meeste pijn zit. In de documentaire van Verbraak vertelt één van de veteranen dat hij in Nederland op de fiets als Dutchbatter wordt herkend en uitgescholden als lafbek. ‘Wat deed u’, vraagt Verbraak. ‘Ik fietste door’ zegt de veteraan met tranen in zijn ogen. Het emotioneert hem, want hij is geen lafbek. Wat had hij anders kunnen doen in ‘95? Dan gaat het dus over machteloosheid. Maar toch drukt de val van Srebrenica zo sterk op hem, dat zo’n scheldwoord hem diep raakt. Ben ik inderdaad geen lafbek? Als pastor herken ik daar schaamte. Het doel — het geïdealiseerde zelfbeeld — is niet bereikt en dat doet pijn. Ook zonder daaraan schuldig te zijn.

Boetedoening
Ik zal nu proberen om het concept schaamte te gebruiken om tot een scherpere christelijke benadering van oorlog te komen.[1] In ‘Moral Treatment of Returning Warriors in the Early Middel Ages’ schrijft Bernard Verkamp over boetepraktijken in de vroege kerk en tijdens de vroege middeleeuwen. Strijders die terugkeerden van het front moesten periodes van boetedoening door voordat zij opnieuw mochten terugkeren in de gemeenschap van de kerk. Al in de vierde eeuw schreef Basilius van Caesarea dat diegenen die in oorlog hadden gedood, na terugkeer drie jaar lang niet mochten participeren in de eucharistieviering. (Verkamp, 224) De boeteboeken die in de volgende zes eeuwen werden gepubliceerd door Ieren, Angelsaksen, Romeinen, en Fransen bevolen bijna allemaal boetedoeningen voor wie in de oorlog had gedood. Verkamp noemt ter illustratie de afgekondigde boetedoening voor diegenen die in de slag bij Hastings in 1066 hadden meegevochten aan de kant van de Normandische koning Willem de Veroveraar. Ik neem er hieronder een paar van over.

  • Iemand die wist dat hij iemand gedood had, moest boete doen. Eén jaar voor iedere man die hij gedood had;
  • Iemand die niet wist hoeveel mannen hij gewond of gedood had, moest, per decreet van zijn bisschop, de rest van zijn leven elke week één dag boete doen, of als dat in zijn vermogen lag onophoudelijk aalmoezen geven, of een kerk bouwen of financieren;
  • Diegenen die in de oorlog uit persoonlijk voordeel hadden gedood, moesten boete doen voor moord (dat is zeven jaar);
  • Boogschutters die iemand hadden gedood en anderen verwond, maar logischerwijs niet konden weten hoeveel, moesten drie vastentijden boete doen. (Verkamp, 225)

Verkamp onderzoekt in zijn artikel wat de achterliggende gedachte is bij deze behandeling van terugkerende strijders. Het is goed mogelijk dat in de eerste jaren van de kerk dit soort boetedoeningen plaatsvonden vanuit een cultisch idee van reinheid, zoals volgens het Oude Testament het aanraken van bloed of een dode je onrein maakte. Maar toen dit gebruik van boetedoening in de kerk bestendigde, was dat volgens Verkamp toch omdat men over het vergieten van bloed in morele termen was gaan denken. (Verkamp, 230) Vervolgens doet Verkamp iets interessants. Hij legt uit dat voor middeleeuwse christenen moraliteit niet alleen te maken had met het navolgen van een set rechtvaardige principes, maar dat het hen ook ging om het verwerven van een deugdelijk karakter. Maar juist in een oorlog bleek het moeilijk om deugdzaam te blijven handelen. Het was moeilijk om de motieven zuiver te houden. Christelijke strijders worstelden met hun eigen karakter of met het gebrek aan karakter. Het slagveld was een voedingsbodem voor zonden als lafheid, woede, trots, gierigheid, luiheid, of andere ondeugden die de middeleeuwers bezighielden.
Zelfs in een rechtvaardige oorlog kon de christelijke soldaat zonder regels te overtreden twijfelen over de moraliteit van zijn handelen. Via Augustinus’ ideeën over de begeerte legt Verkamp uit hoe dit werkt. (Verkamp, 233 e.v.) Begeerte is een vleselijk verlangen dat door de erfzonde in ieder mens woont. Het is een lust die zelfs binnen het huwelijk iets zondigs kan zijn. Seks is binnen het huwelijk legitiem, maar zelfs dan kan er volgens Augustinus iets zondigs in meekomen als men zich niet beheerst en zichzelf volledig verliest aan de begeerte. Volgens Verkamp associeert Augustinus de begeerte in dit verband meer met een gevoel van schaamte dan met een gevoel van schuld, omdat de begeerte moeilijker te onderwerpen is aan de wil van de mens. De menselijke natuur krijgt iets dierlijks en daarmee iets schaamtevols. Ook bij andere vormen van begeerte die te maken hebben met woede, wraak, geld of macht speelt die menselijke natuur sterk op. Volgens Augustinus kan zo binnen de perken van het rechtvaardige beschamend gehandeld worden. (Verkamp, 235)
Verkamps hypothese is dat voor de middeleeuwse boetepraktijken de notie van schaamte ook een rol heeft gespeeld. Sommige terugkerende soldaten zullen schaamte hebben ervaren voor wandaden waaraan zij zich schuldig hadden gemaakt. Maar anderen zouden zonder schuld ook schaamte hebben kunnen ervaren. (Verkamp, 236) Voor al die soldaten waren er boetepraktijken om berouw te tonen en zichzelf opnieuw toe te leggen op een deugdzaam leven. Deze boetepraktijken hielpen strijders om op een juiste manier om te gaan met hun schaamtevolle herinneringen aan het slagveld en om opnieuw in het reine te komen met God.

De impasse van het pacifisme
Door de oorlog in Oekraïne is het kerkelijke gesprek over oorlog weer actueel. In een open brief keerde de vereniging Kerk en Vrede zich vorige maand tegen wapenleveranties aan Oekraïne. Ook de Theoloog des Vaderlands Thomas Quartier ondertekende de brief. Principiële pacifisten zoals hij hebben natuurlijk gelijk als zij zeggen dat iedere vorm van geweld niet past bij het evangelie. Voor pacifisten is dit een zeer evident uitgangspunt. En toch heeft het pacifisme in de geschiedenis van de kerk geen evidente positie ingenomen. Dat komt omdat in realiteit het pacifistisch ideaal niet zo evident ís. Soms is het genadiger om wel geweld te gebruiken, dan om dit niet te doen. Er worden ook in de Bijbel oorlogen gevoerd en doden gestorven in het kader van bevrijding of gerechtigheid. En toch hebben pacifisten gelijk als ze het gebruik van geweld strijdig vinden met de weg van Jezus Christus.

Hier is de notie van schaamte van betekenis. Met deze notie denken we voorbij aan de impasse van het pacifisme. We kunnen eerlijk toegeven dat iedere vorm van geweld in strijd is met de weg die Christus ging, maar tegelijk kunnen we het concept van de rechtvaardige oorlog hanteren en geweld in sommige gevallen legitiem noemen. Het kan voorkomen dat christelijke soldaten geweld gebruiken en in het heetst van de strijd in hevigheid moeten doden; zelfs binnen de kaders van het recht. Oorlogen zijn lelijk, ook rechtvaardige oorlogen. En wie zichzelf aan het front begeeft, is ver weg van het leven van de heiligen die leven in liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en zo verder (Galaten 5). Zélfs als zij volledig onschuldig zijn, kunnen zij zich tegenover de heilige God en de gemeenschap van de kerk schamen voor wie zij door het slagveld zijn geworden.

Dat de kerk nu geen boetepraktijk voor militairen kent, komt, vermoed ik, doordat onze hedendaagse moraal zich beperkt tot ons handelen en niet meer doorvraagt naar ons karakter en onze deugdzaamheid. In dit morele milieu vlakt de theorie van de rechtvaardige oorlog de notie van schaamte snel uit. ‘Ik ben onschuldig en dus heb ik niets om me voor te schamen.’ Dat is theologisch gezien beperkt, want de notie van schaamte past bij onze menselijke onvolkomenheid tegenover God. Ook in de optelsom van alle rechtvaardigheid blijft de mens voor God onaanzienlijk (Job 40 vers 4). Als we dat erkennen, doen we daarmee recht aan de diffuse werkelijkheid waarin we zelfs binnen de kaders van het recht beschamend kunnen optreden. Wij leven niet altijd in heilige gemeenschap met God, bijvoorbeeld als we volkomen rechtvaardig doden in rechtvaardige oorlogen. De notie van schaamte helpt ons om dit te zien. Het zou militairen kunnen helpen als de kerk hen praktijken aanreikt om uit de schaamte geleid te worden. En voor theologen kan de notie van schaamte behulpzaam zijn om recht te doen aan zowel het pacifistische ideaal, als aan de bittere realiteit van het kwaad op aarde.

Boer, Th. A., ‘De rechtvaardige oorlog: zoeken naar de zin van een eeuwenoud concept’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift, 67/2 (2003), 89-107.
Verkamp, B. J., ‘Moral Treatment of Returning Warriors in the Early Middle Ages’ in: Journal of Religious Ethics, 16/2 (1988), 223-249.

J.J. Hagendijk is predikant van de Hervormde Gemeente Willige Langerak en eindredacteur van Kontekstueel. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Ik ben een leek in dit veld, dus misschien dat iemand anders dit al eens gedaan heeft. Ik baseer me in ieder geval voor een deel op het genoemde artikel van Bernard J. Verkamp.

  • Raadplegingen: 666