nr6 • 2022 • ‘Wat voor kerk willen we zijn?’
36e jaargang nr. 6 (juli 2022)
thema: Zomernummer
Gerard den Hertog
Kroniek
‘Wat voor kerk willen we zijn?’
Een kroniekschrijver moet enige afstand tot zijn onderwerp zien te houden. Dat is niet altijd eenvoudig. Je schrijft immers over ontwikkelingen die je het signaleren waard vindt, en dan zit je er zelf dus al in. Maar het kunnen ook ontwikkelingen zijn die jou als chroniqueur zelf direct aangaan en je zeer bezighouden. Dat is met deze Kroniek het geval, waarin ik inga op enkele besluiten die de generale synode van de Christelijke Gereformeerde kerken (CGK) in april dit jaar genomen heeft en waarvan de betekenis zich niet tot dit kerkverband beperkt.
Ik begin met de voorgeschiedenis. In 1998 sprak de generale synode van de CGK uit dat vrouwen op grond van de Bijbel niet kunnen dienen in de ‘bijzondere ambten’ van diaken, ouderling en predikant. Dat overtuigde niet iedereen, maar het bleef eerst rustig. Toen echter de Nederlands Gereformeerde kerken (NGk) in 2008 de ambten openstelden voor vrouwen werd de vraag in de samenwerkingsgemeenten acuut en kwam die via die gemeenten terug op de kerkelijke agenda. In diezelfde tijd kreeg de toenadering tot de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv) steeds meer vorm en ontstonden er ook samenwerkingsgemeenten van CGK en GKv. In 2008 waren de GKv nog stellig in de afwijzing van de vrouwelijke ambtsdrager, maar dat veranderde daarna even snel als radicaal. De vraag van vrouw en ambt kwam daarmee opnieuw en verhevigd op tafel, toen samenwerkingsgemeenten op de classis waaronder zij ressorteerden aankondigden over te gaan tot verkiezing en bevestiging van vrouwen tot ambtsdragers. Zo belandden de vragen op de agenda van de generale synode van de CGK die in 2019 werd geopend, en er diende hoe dan ook enige duidelijkheid te komen.
In de aanloop naar de synode liepen de spanningen al op. Voorjaar 2019 belegde het ambtsdragerscomité van de CGK met het oog daarop een conferentie in Apeldoorn. Daar werd betoogd dat gereformeerd kerkrecht inhoudt dat je samen afspraken maakt en je daar dan ook aan houdt. Dan moeten kerken die vrouwen toelaten tot het ambt niet vreemd opkijken als de classis straks hun geloofsbrieven weigert. In het kerkelijk orgaan De Wekker werden kerkenraden en classes opgeroepen om ‘rap’ terug te komen op hun besluit om vrouwen in het ambt te bevestigen respectievelijk dat als classis te aanvaarden. Het wekte de verwachting dat met de kerkorde in de hand orde op zaken gesteld kon worden, waarna vrede en aangename rust zouden weerkeren. Men hoeft echter weinig van crisisbeheersing te weten om te beseffen dat dit eerder averechts zou werken. Het was niet de goede toon, en het gaf er geen blijk van dat gepeild was wat er leefde en speelde.
Juni 2019 werd de generale synode geopend, maar toen het voorjaar 2020 zo ver was dat rapporten met voorstellen om te besluiten ter tafel zouden komen, werden we als samenleving geconfronteerd met de coronapandemie, en kon de synode niet vergaderen. Men heeft gevoelige kwesties – terecht – niet digitaal willen afhandelen, en evenmin willen doorschuiven naar een volgende synode. Uitstel dus. Zou de wereldwijde coronacrisis ook als een wake-upcall werken? Zou de synode de gedwongen vergaderpauze benutten als een haar van Godswege gegeven ruimte voor bezinning en vernieuwing van het denken (Ef. 5:16)?
De besluitvorming
Voorjaar 2022 bleek het coronaleed in zoverre geleden dat het verantwoord was om weer te vergaderen. Wat zou de periode van gedwongen pas op de plaats maken hebben uitgewerkt? Commissies hadden gedurende de tijd van de coronabeperkingen intensief verder overlegd, om zo mogelijk tot een eensluidend rapport met voorstellen te komen.
In de vergaderweek van 19-22 april 2022 was het dan zo ver. De eerste dagen waren – naar het leek – minder controversiële zaken aan de orde. Niettemin waren het uittreden uit de Raad van Kerken en de beëindiging van de deelname aan de Nationale Synode beslissingen die belangrijker waren dan ze mogelijk leken. Er werd door afgevaardigden bij gezegd dat men niet zoveel verwantschap ervoer met mensen aan de ‘linkerzijde’ van het protestantisme. Men gaf de voorkeur aan oecumene met de Gereformeerde Gemeenten en de Hersteld Hervormde kerk. Het signaal was duidelijk: de meerderheid van de synode-afgevaardigden wenste het net uitsluitend ter rechterzijde uit te werpen.
Voor de beraadslagingen en besluiten rond het rapport vrouw en ambt waren twee dagen uitgetrokken. Die bleken niet helemaal nodig. De commissie had niet tot één rapport kunnen komen. De voorstellen van het meerderheidsrapport wezen de toelating van de vrouw tot het ambt opnieuw af, en het was duidelijk dat die het zouden gaan halen. Het ging eigenlijk alleen over de vraag hoe met de kerken om te gaan die inmiddels vrouwelijke ambtsdragers hadden bevestigd of voornemens waren dat te gaan doen. Enkele afgevaardigden deden het voorstel om dat in de besluiten als ‘zonde’ aan te merken, wel wetend welk gewicht dat woord heeft. Het voorstel kreeg de nodige stemmen, maar haalde het niet. Toch zegt het veel dat zo’n voorstel gedaan werd en bijval kreeg. Een ander voorstel uit de vergadering deed de suggestie om kerken met vrouwelijke ambtsdragers slechts als ‘waarnemers’ op de classes toe te laten. Afgezien van het feit dat dit kerkordelijk gezien helemaal niet kán – kerken die al jarenlang meedoen in de kerkgemeenschap naar de tribune verbannen – het was opnieuw een blijk dat een geest van onwelwillendheid zich van sommigen meester gemaakt had.
En de samenwerkingsgemeenten, waar het vooral speelde, hoe kwamen die in beeld? Ze kwamen vooral in beeld als probleem. Dat was de teneur, dat zullen ze ook hebben gevoeld. Veelzeggend en schrijnend was dat ze in het rapport niet echt een rol speelden. Dat laat zich ook aflezen aan de besluiten. De samenwerkingsgemeenten worden pas aan het slot van de overwegingen en besluiten genoemd. Ze verkeren in een moeilijke positie, werd erkend, maar de synode liet niet blijken zich echt in hun situatie verplaatst te hebben. Besloten werd dat er een commissie langs zal komen die de besluiten zal toelichten, maar of de kerken die het betreft er veel behoefte aan hebben en erg voor open staan is nog maar de vraag.
Wat is er aan de hand?
Wie vanaf enige afstand naar de CGK kijkt, kan denken dat wat zich daar afspeelt niet heel uitzonderlijk is. In de samenleving zien we dat ontwikkelingen rond allerlei thema’s, zoals seksualiteit en gender, heel snel gaan, maar ook dat er een (groeiende?) groep is die het niet kan meemaken en de neiging vertoont de hakken in het zand te zetten. Dat zal op de synode mogelijk meegespeeld hebben. Er zit geen waterdicht schot tussen kerk en samenleving, maar het is zeker niet het hele verhaal, en ook niet de kern ervan.
Er speelt iets anders, iets dat veel dieper gaat en fundamenteler is. In één van de synoderapporten klinkt één en andermaal de vraag: ‘wat voor kerk willen we zijn?’ Maar – maken wij dat uit? Of zou de vraag moeten luiden waar Christus ons wil hebben en wat Hij door zijn Geest van ons wil maken? In de laatste synodeweek werd bijna terloops en vanzelfsprekend in de overwegingen en besluiten van weer een ander rapport de ‘identiteit’ van de CGK vastgelegd op de standpunten inzake vrouw en ambt en homoseksualiteit. Het gebeurde als vanzelf, niemand riep ‘wat gebeurt hier?’, maar het zegt veel dat men dit zonder met de ogen te knipperen opschrijft. Kort gezegd komt het er immers op neer dat de kerk zichzelf als organisatie met eigen identiteit verstaat, en zich aanpast bij wat van allerlei verenigingen en andere organisaties in onze samenleving geldt. Je hebt een reglement, en daarbij hoort ook dat je mensen kunt royeren, als ze zich niet aan de gezamenlijk afgesproken regels houden. Zo te denken over de kerk is niet van vandaag of gisteren. Het stamt uit de negentiende eeuw, waarin een democratische samenleving gestalte kreeg en het verenigingsleven een hoge vlucht nam. De kerken van gereformeerd belijden hebben vermoedelijk niet of nauwelijks door dat ze alleen doordat ze met die ‘bril’ naar de kerk kijken menen te kunnen spreken over de ‘eigenheid’ van dit kerkverband tegenover andere, en samen rustig een ‘gereformeerde gezindte’ vormen, waar men in alle gescheidenheid verbondenheid beleeft en gezamenlijk de gescheidenheid betreurt, zonder die werkelijk bij de wortel aan te pakken.
De CGK hebben na de Tweede Wereldoorlog enige oecumenische toenaderingen gemaakt, achtereenvolgende synodes hebben dat toegejuicht en aangemoedigd, er zijn samenwerkingsgemeentes gevormd met hartelijke toestemming en voorbede van de desbetreffende classis, maar de opeenvolgende synodes wogen en bevonden de ander toch telkens weer te licht. In arren moede heeft een eerdere synode de plaatselijke kerken de vrijheid gegeven tot kanselruil met andere kerken over te gaan, zulks te hunner beoordeling. Daar is uitbundig gebruik van gemaakt, maar op de ene plaats keek men wel een heel andere richting uit dan op de andere. Het was dan ook geen oecumene, het was niets anders dan een erkenning van de eigen onmacht om oecumenisch stappen te zetten en de roeping van de kerk zoals de belijdenis die verwoordt voluit ernstig te nemen. Het past bij een dergelijk groepsidentiteit-denken dat als uitweg uit de huidige impasse op de synode wel geopperd werd dat ‘herverkaveling’ van kerken een oplossing zou kunnen zijn. Nu, dat zou een interessante exercitie worden. Dat zou dan uitlopen op een aantal gereshuffelde kerkverbanden naast elkaar die wel samen een belijdenis delen, maar anders denken over vrouw en ambt of over homoseksualiteit. Dat zou dan kunnen uitlopen op een mededeling van een kerkenraad: ‘broeder x belijdt wel ten volle Jezus Christus als de enige troost in leven en sterven, en zei ook Hem met lust en liefde te volgen en te dienen, maar hij is over de toelating van de vrouw tot het ambt anders gaan denken dan we als kerkverband hebben afgesproken, en moet nu dus elders kerkelijk onderdak zoeken.’ Ik vraag maar: hoe on-gereformeerd wil je het hebben?!
Kuriakè
De kerken van gereformeerd belijden in ons land hebben als grondslag van de kerk aanvaard: de belijdenisgeschriften uit de tijd van de Reformatie, de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelberger Catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (1618/1619). In die belijdenisgeschriften is de kern van wat over de kerk gezegd wordt dat ‘de Zoon van God van het begin der wereld tot aan het einde Zich uit de gehele mensheid een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, door zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert, beschermt en in stand houdt’. En Hij doet dat door die gemeente uit de ene en enige troost te doen leven en van daaruit te vernieuwen. Het woord kerk is in onze taal een zelfstandig naamwoord, maar eraan ten grondslag ligt het Griekse woord kuriakè. Dat is een bijvoeglijk naamwoord, afgeleid van het zelfstandig naamwoord: Kurios / Heer. Het woord kuriakè / kerk kan niet op eigen benen staan, de kerk leeft niet op en van zichzelf, ze heeft geen ‘identiteit’ dan dat de Goede Herder verloren mensen zoekt en redding schenkt. Aan het avondmaal zijn we daarom ook niet als ‘ons soort mensen’ onder elkaar, maar delen we bij alle onderlinge verschillen dit ene, dat we het moeten hebben van Hem die ons de schuld vergeeft en ons leven vernieuwt.
In die gereformeerde belijdenisgeschriften staat wel het een en ander over wat gaan in de weg van Christus inhoudt, hoe je als christen in het publieke leven staat en hoe je je tegenover de staat verhoudt. Wat daar beleden wordt is bepaald niet verouderd en achterhaald, omdat het uitleg is van wat het betekent ‘te rusten van onze boze werken en God door zijn Geest in ons te laten werken’. In de uitleg van de geboden blijft de Heidelberger Catechismus ver bij regels vandaan, het gaat om de beweging van heiliging en vernieuwing die de Geest geeft en werkt. Er staat niets in over vrouw en ambt, en dat is niet omdat het destijds niet speelde of omdat men dat vergeten is. Het is omdat de omgang met deze vragen thuishoort in de ruimte van de Geest die de kerk in de waarheid leidt. En er is in die belijdenis in elk geval geen enkele ruimte om als kerkverband er bepaalde extra spécialités de la maison op na te houden, laat staan de eigen ‘identiteit’ nader in te vullen en af te grenzen. Het is daarom in Christus onbestaanbaar om uit elkaar te gaan op een vraag die de kern van het belijden niet raakt.
Dienst
De CGK synode heeft ‘piketpaaltjes’ geslagen, maar heeft de samenwerkingsgemeenten niet geholpen hoe ze de besluiten aan de gemeente uit kunnen leggen. Want ook in de CGK hebben vrouwen beleidsfuncties, doceren ze op de eigen universiteit, zijn ze werkzaam in evangelisatie, catechese, toerusting en diaconaat, zitten ze achter de bestuurstafel van de synode als ze voorzitter van kerkelijke commissies zijn en het beleid moeten toelichten. Ambtsdrager zijn is inmiddels het enige dat vrouwen nog ontzegd wordt. Maar wat is er wezenlijk anders in het overdragen van het evangelie in catechese en evangelisatie in vergelijking met de verkondiging in de eredienst?
Daar komt bij: als de verhouding van man en vrouw waar het om het ‘bijzondere ambt’ gaat anders is dan overal elders in de samenleving, dan laat dat een scheidslijn tussen kerk en samenleving zien die het Nieuwe Testament zo niet trekt. Honderd jaar geleden was het voorbehouden van het bijzondere ambt aan mannen nog in overeenstemming met de samenleving, vandaag wekt het alleen maar bevreemding, ook bij wie op bijbelse gronden daaraan meent te moeten vasthouden.
Wat is dan ‘het eigenlijke’ van het ‘ambt’? Het Nieuwe Testament bezigt voor de ‘ambten’ heel bewust een woord dat niets ‘eerbiedwaardigs’ in zich heeft en alleen maar gebrek aan ‘status’ doet uitkomen: ‘dienst’. Dienen is het kernwoord, dat is: als kerk erop gericht zijn dat Christus zelf door jou heen die ander aanspreekt en in de ruimte zet. Naar het belijden van de Reformatie heeft een predikant, ouderling of diaken ook geen gezag krachtens het ambt, maar is het Christus die door zijn Geest en Woord het ware herderschap uitoefent. Wat zou dan het ongeoorloofde ‘heersen’ van een vrouw zijn als ze de Schrift uitlegt?
Voor het gereformeerd kerkrecht is het dan ook fundamenteel dat kerken niet over elkaar heersen, en classes en synodes evenmin. Mannen en vrouwen moeten in iedere tijd opnieuw leren hoe heilzaam storend het is dat Christus zelf de voeten van zijn leerlingen heeft gewassen. En op Pinksteren heeft de Geest ‘dochters’ en ‘slavinnen’ zo naar voren gehaald en hun plaats gegeven, dat geen mens nog kan en mag scheiden binnen wat Christus tot één gemeente heeft samengevoegd. De bezinning van de kerk op de toelating van de vrouw tot de dienst leidt daarom tot niets, zolang ze als vanzelfsprekend binnen de coördinaten van een traditionele man-vrouwverhouding blijft.
Dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Mailadres:
- Raadplegingen: 643