nr1 • 2022 • Vergeten stemmen in het Nieuwe Testament
37e jaargang nr. 1 (sept. 2022)
thema: Ongehoorde stemmen in de Bijbel
Peter Tomson
Vergeten stemmen in het Nieuwe Testament
Luisteren is selecteren. Je negeert bij een gesprek in een café het omgevingslawaai en concentreert je op je gesprekspartner. Dat wordt moeilijk als je slecht hoort, maar gelukkig zijn er slimme apparaatjes die selectief bepaalde geluidsfrequenties versterken. Zo klinken ook in het Nieuwe Testament geluiden die we uit onszelf niet oppikken omdat we niet op ze hebben leren letten. Dat kan veranderen. In de samenleving kunnen verschuivingen optreden zodat we anders moeten luisteren.
Net als in dat drukke café zou het wel handig zijn om voor het Nieuwe Testament ook zo’n apparaat te hebben dat selectief bepaalde frequenties versterkt. Zolang we dat niet hebben moeten we het zelf proberen. Daarom ga ik in dit artikel bij wijze van voorbeeld twee soorten vergeten stemmen in het Nieuwe Testament versterken: die van vrouwen en die van Joden. Tussen die twee is geen direct verband; alleen zijn ze allebei door verschuivingen in de samenleving op de voorgrond getreden. Ik begin met de stem van twee vrouwen.
Maria
Maria, de moeder van Jezus, staat hoog in aanzien in de kerk, maar dat betekent niet dat haar stem ook altijd gehoord wordt. Ze wordt vooral geëerd omdat ze dat bijzondere kind heeft gebaard en opgevoed. Dat begint al in de evangeliën. In Marcus en Matteüs is ze een bekend personage, maar ze komt nergens aan het woord. Ook in Johannes komt zij voor; hier wordt ze tweemaal aangehaald in het gesprek met de ceremoniemeester op de bruiloft van Kana (Joh. 2:3, 5).
Nog wat meer horen we haar in Lucas. In het gesprek met de engel Gabriël in Lucas 1 vers 26 tot en met 38 komt ze twee keer aan het woord, en in 2 vers 48 zegt ze tegen de twaalfjarige Jezus die in de tempel was achtergebleven: ‘Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht.’ De naam van degene die de Lofzang in 1 vers 46 tot en met 55 uitspreekt is tekstueel gezien twijfelachtig, maar in elk geval schrijft de traditie het lied toe aan Maria de moeder van Jezus.
In de Reformatietijd werd de vergoddelijking van Maria een probleem. Niettemin eerde ook de jonge Luther Maria, hoewel niet als moeder Gods en hemelse voorspraak. In zijn ‘gebedenboekje’ uit 1522, Eyn bett buchlin, raadt hij aan om behalve de Tien Geboden, de geloofsbelijdenis en het Onze Vader, ook de lofzang van Maria te bidden, ‘zodat men God prijst en dankt door haar en door de haar geschonken genade (…) in het Magnificat’. Gehoord met oren van de eenentwintigste eeuw klinken deze woorden des te opmerkelijker.
Debora
Opmerkelijk in het Nieuwe Testament is ook de marginalisering van Debora. Haar opvallende verhaal staat in Richteren 4: ‘Debora was profetes (…). Ze hield zitting onder de Deborapalm (…). Ze liet Barak, de zoon van Abinoam (…) bij zich komen en zei tegen hem: De Heer, de God van Israël, gebiedt u: Trek met tienduizend man (…) op naar de Tabor…’ Het vervolg is bekend: Barak voerde Debora’s opdracht uit en bevrijdde het volk.
Naar dit verhaal wordt verwezen in de Hebreeënbrief. De auteur houdt een lofzang op de geloofshelden van weleer: Abel, Noach, Abraham, Sara en de andere aartsvaders, Mozes en Rachab, maar dan breekt hij af: ‘De tijd ontbreekt me om te vertellen over Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel, en over de profeten, die door hun geloof koninkrijken overwonnen…’ (Hebreeën 11:32-33). Weliswaar noemt de auteur Sara en Rachab, maar hij heeft geen tijd om de stem van Debora te laten klinken en verwijst alleen naar de uitvoering van haar opdracht door Barak.
Ook ‘Bijbelvaste’ lezers in onze tijd zal dat opvallen. Er is sinds de tijd van onze grootmoeders een grondige verschuiving opgetreden in de samenleving. De oeroude vanzelfsprekendheid van het mannelijke woord is afgebrokkeld. Hoe taai de traditie ook is, het aandeel van vrouwen in leiding en bestuur kan niet meer gemist worden in kerk en maatschappij.
Joodse stemmen
Van andere aard is de vergetelheid van Joodse stemmen in het Nieuwe Testament. Meer complex ook. Het is toch een Joods boek? zeggen sommigen. In elk geval een boek met een duidelijk Joodse achtergrond, erkennen anderen. Weer anderen houden ons voor dat het ook de sporen draagt van een breuk waardoor Joodse stemmen moeilijk te horen zijn. Voor elk van deze zienswijzen zijn aanknopingspunten in de tekst te vinden. Zoals gezegd: het ligt complex.
Matteüs is een goed voorbeeld. Het evangelie begint overtuigend met de Joodse stamboom van Jezus, ‘zoon van David, zoon van Abraham’ (Matteüs 1:1). De boodschap waar Jezus mee optreedt, in navolging van Johannes de Doper, is de verkondiging van het ‘Koninkrijk der hemelen’ (3:2; 4:17). Deze uitdrukking komt veel voor in de rabbijnse literatuur en staat voor ‘Gods heerschappij’. In de Bergrede verkondigt Jezus vervolgens dat hij niet is gekomen om de Wet en de Profeten te ontbinden, maar om te vervullen, wat uitgelegd wordt met een uiteenzetting over kleine en grote geboden die sterk doet denken aan de rabbijnse literatuur. Direct daarna klinkt echter de waarschuwing dat ‘jullie gerechtigheid’ overvloediger moet zijn dan die van ‘Farizeeën en schriftgeleerden’ (5:17-20). Dit lijkt te worden uitgewerkt in een drievoudige waarschuwing tegen de huichelaars, die hun aalmoezen, gebed en vasten enkel verrichten om door de mensen gezien te worden (6:1-18). De identificatie van deze huichelaars met de Farizeeën ligt voor de hand.
Bevestiging daarvan volgt in Matteüs 23, een polemische rede die Jezus in de tempel houdt tegen de ‘schriftgeleerden en Farizeeën, jullie huichelaars’. Zij hebben zich op de stoel van Mozes gezet maar handelen alleen om met hun gebedsriemen en kwastjes aan hun kleed (tefelillien en tsietsiet) gezien te worden door de mensen. Ze hechten aan de ereplaatsen en laten zich rabbi noemen. Ze benadrukken de regels van de tienden en de reinheid, maar ze zijn zelf witgepleisterde graven, nazaten van profeten-moordenaars. Met een vooruitblik wordt in deze rede ook gezegd dat ze volgelingen van Jezus zullen vervolgen, doden en geselen in hun synagogen. Het valt op dat in Matteüs, anders dan Marcus en Lucas, de Farizeeën ook betrokken zijn in het proces tegen Jezus (27:62).
De conclusie moet zijn dat Matteüs naast het voluit Joodse begin en de opvallende verwantschap met de rabbijnse literatuur ook blijk geeft van een fel conflict met de Farizeeën. We moeten hierbij bedenken dat de Farizeeën, nu inderdaad ‘rabbi’ geheten, vanaf de verwoesting van de tempel in 70 n. Chr. een meer invloedrijke rol begonnen te krijgen, terwijl de invloed van de hogepriesterpartij, de Sadduceeën, feitelijk weggevallen was.
In het evangelie van Johannes weerspiegelt zich een meer algemene breuk met ‘de Joden’ als zodanig. Zij worden van begin tot eind getekend als de tegenstanders van Jezus, en ‘angst voor de Joden’ is een weerkerend thema. Toch zijn ook hier duidelijke sporen van de Joodse oorsprong bewaard. Jezus wordt, tegenstrijdig genoeg, zelf als ‘Jood’ aangeduid. Ook zegt hij tegen de Samaritaanse vrouw dat het heil uit de Joden is (Johannes 4:9, 22). Ik kan hier niet verder op ingaan en beperk me tot de opmerking dat de Joden in Johannes een ongunstige rol spelen.
Nu zijn Matteüs en Johannes niet zomaar twee stemmen uit het Nieuwe Testament. Ze werden in de vroege kerk gezien als de belangrijkste evangeliën. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de bijbelcommentaren van de grote theoloog Origenes (derde eeuw), die slechts gedeeltelijk overgeleverd zijn. Zijn commentaren op Johannes en Matteüs zijn grotendeels bewaard, maar het Lucascommentaar kennen we alleen van horen zeggen, en Marcus vond Origenes blijkbaar geen commentaar waardig. Deze theologische selectiviteit verminderde niet. Integendeel, ze nam in de loop van de kerkgeschiedenis nog aan invloed toe door de verbreiding onder de bevolking. De bekendste en meest geliefde Europese passiemuziek is, evenals de aloude passiespelen, vooral geïnspireerd door deze twee evangeliën.
Door dit alles spreekt het geenszins vanzelf dat de Joodse stemmen die het Nieuwe Testament óók bevat, inderdaad gehoord worden. De gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog hebben ons christenen bewust gemaakt van onze problematische verhouding tot de Joden. We moeten anders, met een nieuwe opmerkzaamheid, gaan horen. We moeten leren om bepaalde golflengten te versterken of af te zwakken om zo Joodse van anti-Joodse geluiden te kunnen onderscheiden. Een goed begin is om met opmerkzaam gemaakte oren te gaan luisteren naar Lucas en Handelingen.
Gamaliël en andere Farizeeën
Ik begin met Handelingen, het ‘tweede boek’ dat evenals Lucas begint met een voorwoord aan de ‘hoogedele Theofilus’. Terwijl de precieze verhouding tussen de twee boeken niet geheel duidelijk is, moeten ze dus wel dezelfde auteur hebben. Met de traditie noemen we hem ‘Lucas’, Paulus’ medewerker: er zijn geen betere alternatieven.
De kerk die met Pinksteren ontstond, kreeg volgens Lucas vrij snel te maken met tegenstand van de partij van de hogepriesters. In Handelingen worden ze vrij uitvoerig beschreven: ‘Annas, de hogepriester, Kajafas, Johannes en Alexander, en allen die tot de hogepriesterlijke stand behoorden’, en nog kernachtiger: ‘de hogepriester en allen die met hem waren, dat is de partij van de Sadduceeën’ (Handelingen 4:1, 6; 5:17). Zij vormen een ‘stand’ (genos) of een ‘partij’ (hairesis), politiek-sociale begrippen die de Nieuwe Bijbelvertaling heeft wegvertaald. Uit de uitgebreide geschiedwerken van Flavius Josephus blijkt dat het een kleine elite betreft, bestaande uit priesterfamilies die aan de macht waren gekomen door Herodes en dat bleven dankzij de Romeinen. Ze ontleenden hun enorme rijkdom aan het bedrijf in de tempel en maakten zich daardoor gehaat bij het gewone volk en de armere priesters.
Na verschillende confrontaties roepen de Sadduceeën de Raad bijeen en willen de apostelen laten terechtstellen. Lucas vervolgt: ‘Maar toen stond een van hen (de raadsleden) op, een Farizeeër die Gamaliël heette en die als wetsleraar bij het hele volk in aanzien stond.’ Deze Farizese leidsman zei: ‘Israëlieten, overweeg nog eens goed wat u van plan bent met deze mensen te doen.’ Hij vervolgt met een uiteenzetting over twee bewegingen van Joodse predikers die met de Romeinen in botsing kwamen en uiteindelijk verslagen werden en uiteenvielen. ‘Daarom zeg ik u: houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het uiteenvallen, maar als het Gods werk is, kunt u ze niet uiteen laten vallen, en u zou zelfs tegen God kunnen blijken te strijden.’ (5:34-40) De Raad volgt de stem van de Farizeeër Gamaliël op: men laat de apostelen vrij, weliswaar na ze eerst nog wel te hebben gegeseld.
Het wordt echter niet beter. Steeds is de hogepriesterpartij de beslissende instantie die de apostelen laat vervolgen. Paulus krijgt vóór zijn bekering brieven van de hogepriester om christenen in Damascus te vervolgen, en na zijn bekering, als hij zelf een succesvol apostel geworden is, krijgt ook hij de Sadduceeën tegen zich. Als hij op zijn beurt voor de raad staat, beroept hij zich erop Farizeeër te zijn en een leerling van Gamaliël en terecht te staan vanwege zijn geloof in de opstanding der doden − een typisch geloofsartikel van de Farizeeën dat de Sadduceeën verwierpen, voegt Lucas eraan toe (Handelingen 9:2; 22:3; 23:6, 8).
We zagen al even dat de Farizeeën volgens Matteüs betrokken waren bij het proces tegen Jezus. Ook daarin verschilt Lucas. Volgens Lucas, die hierin Marcus volgt, kwam de tegenstand tegen Jezus van begin tot eind van de hogepriesters, de schriftgeleerden of schrijvers, en de oudsten of aanzienlijken (Lucas 20:1). In de discussies in Jeruzalem en tijdens het proces vermeldt Lucas geen Farizeeën. De grote tegenstand tegen Jezus komt van de hogepriesterpartij, de Sadduceeën.
Velen nemen nog steeds voetstoots aan dat ‘het Nieuwe Testament’ een negatief beeld geeft van de Farizeeën. Dat is onjuist: het slaat met name op Matteüs. In Lucas en Handelingen klinkt het Farizese geluid anders. Er klinkt ook kritiek op de Farizeeën (bv. Lucas 11:38;43; 16:14) – maar het beeld is genuanceerd. Het voert te ver om het toe te lichten, maar deze beschrijving komt overeen met wat we over de Farizeeën vernemen bij Josephus en in de rabbijnse literatuur.
Heel pregnant horen we dat andere Farizese stemgeluid in een zeldzaam voorval in Lucas. Tijdens Jezus’ tocht van Galilea op weg naar Jeruzalem komen Farizeeën hem waarschuwen: ‘Vertrek, ga weg van hier, want Herodes (Antipas) wil u doden’ (Lucas 13:31). Jezus’ antwoord, een profetische raadselspreuk, is voor ons nu niet van belang. Van belang is de stem van Farizeeën die bezorgd zijn over Jezus’ leven.
Jezus
Luisteren is altijd selecteren. Exegese is interpretatie. De protestantse exegese kent grote betekenis toe aan de leer van Paulus. Maar anders dan in de katholieke traditie is er een nogal schokkende keerzijde: de traditionele protestantse exegese heeft weinig op met de leer van Jezus.
Hiervoor zijn allerlei argumenten te geven. Tamelijk simpel is de redenering dat Jezus’ onderricht aanvankelijk mondeling is overgeleverd en daarna op uiteenlopende wijze is opgeschreven, zodat er weinig kans is op een authentieke weergave. Jezus’ eigen stem zou dus niet echt te horen zijn. Vergelijking met de rabbijnse literatuur leert dat hetzelfde probleem ook daar bestaat. In beide situaties kan kritische studie echter een redelijke inschatting opleveren van wat de traditie rondom een bepaalde leraar heeft overgeleverd. Elementen die hij van zijn eigen leraar heeft overgenomen of die door zijn leerlingen zijn toegevoegd nemen we op de koop toe. Zo kunnen we ook denken in termen van ‘de traditie van Jezus’. Unieke eigenschappen daarin kunnen we min of meer toeschrijven aan deze leraar.
Ernstiger is de kritiek van de nog steeds invloedrijke protestantse exegeet Rudolf Bultmann in eerste zin van zijn Theologie des Neuen Testaments. Jezus’ prediking behoort volgens hem niet tot de theologie van het Nieuwe Testament; zij behoort tot de Joodse apocalyptiek en is daarmee slechts een vooronderstelling van die theologie. Jezus’ Joodse stem zou dus niet bij het Nieuwe Testament horen! De protestantse aandacht voor Paulus, die Bultmann deelde, betekent dat men wel graag praat over Jezus, vooral de gestorvene en opgestane, maar niet luistert naar Jezus, naar wat hij zelf te zeggen had.
De traditionele exegese heeft het moeilijk met Joodse stemmen in het Nieuwe Testament, en dat geldt ook voor de stem van Jezus. Gelukkig tekent zich een kentering af. Een onderdeel van Jezus’ onderricht dat de laatste tijd opnieuw in de belangstelling staat zijn de gelijkenissen. Deze zijn verwant met de fabels zoals die van Aesopus en vinden we ook in de rabbijnse literatuur. Vergelijkende studie met rabbijnse gelijkenissen is een van de middelen die ons dichter bij de stem van Jezus brengt. Deze is verwant met die van de rabbijnen maar heeft niettemin een kenmerkend eigen geluid.
Dr. P. J. Tomson, emeritus hoogleraar Nieuwe Testament en Judaica aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel en gasthoogleraar Bijbelwetenschappen Katholieke Universiteit Leuven. Mailadres:
- Raadplegingen: 152