nr7 • 2023 • Inkeer en omkeer
37e jaargang nr. 7 (september 2023)
thema: Oproep tot omkeer
Bert de Leede
Inkeer en omkeer
‘Er moet wat met een mens gebeuren’, zo klonk het vaak vanaf de kansel en in de geloofsgesprekken in de bevindelijk gereformeerde geloofscontext van de jonge Wim Dekker. ‘En zo is het maar net!’, onderstreept de oude Wim Dekker in zijn recente pennenvrucht: Oproep tot omkeer. Een mens moet zich bekeren. Maar dat is nog te weinig gezegd: wij moeten bekeerd wórden. En dat gaat niet vanzelf. Zo leren toch Schrift en traditie?
Dekker constateert dat in veel gemeenten in ons land de oproep tot bekering zelden meer klinkt. Hoe komt dat, vraagt Dekker zich af. Zijn wij er verlegen mee? Is bekering iets van vroeger, en zijn predikers bang met dat ‘vroeger’ geassocieerd te worden? Of heeft de gemeente het niet nodig, opgeroepen te worden tot bekering, want ‘wij horen al bij God’? Is in het geloofsbewustzijn van de mainstream protestantse kerken, buiten de strikt-reformatorische zuil, onze opvatting van het heil verschoven? Verschoven van de ernst dat wij verzoend moeten worden met een rechtvaardig God en daarom ons moeten bekeren, naar de blijde wetenschap dat wij aanvaard zijn door een liefdevol Vader, en nog maar liefst: aanvaard zoals we zijn.
Met die laatste opvatting vinden wij het getuigenis van de Bijbel bepaald niet aan onze zijde, aldus Dekker. Het getuigenis van Wet en Profeten, van Johannes de Doper en van Jezus zelf is helder: ‘Het Koninkrijk van God is nabijgekomen. Bekeer u en geloof het evangelie.’
Mij dunkt: Dekker heeft een punt! En hij vraagt door. Wat is er aan de hand, in die wisselwerking tussen geloofspraktijk en theologische reflectie? Is ons beeld van God verschoven, en met de tijd meegegaan? De oproep tot bekering veronderstelt een relatie tot een persoonlijk God, een Tegenover, die anders is dan jijzelf. Je kunt je alleen bekeren tot een persoon, een persoonlijk God. Maar als God een ander woord is geworden voor de grond van ons bestaan, een ons te boven gaande Werkelijkheid is, waar wij tegelijk ten diepste in delen en waar ons verlangen zich naar uitstrekt, kun je dan nog spreken van bekering? Gaat het dan niet veelmeer om bestaansverheldering? Dat is trouwens ook niet niks. En zo’n proces van zelfbewustwording gaat ook niet vanzelf. Vrijwel altijd gaat het door een crisis heen, in de harde leerschool van het leven. Een goede therapeut kan dan heel helpend zijn. Dat mag ook een dominee zijn, die de goede vragen stelt en het leven kent. Dekker doet daar helemaal niet laatdunkend over. Maar dan hebben we het niet meer over bekering. Dan hebben we het over bewustwording, over tot je bestemming komen op een hoger of dieper niveau. In de Bijbelse oproep tot bekering gaat het echt nog over wat anders.
Bekering van hart en handen
De Bijbel is glashelder over bekering. Bekering omvat altijd twee dingen: verandering van het hart en het doen van concrete daden van gerechtigheid. Daarom gaat bekering altijd gepaard met boete en omkeer, want mensen zijn kinderen van Adam. Het doorgaand getuigenis van Wet en Profeten laat voorts zien dat ook boete en berouw niet vanzelf gaan. Meer en meer wordt duidelijk dat bekering een werk van God is, dat aan de mens geschiedt, in de mens doorwerkt en zichtbaar wordt in een veranderd leven.
In de hoofdstukken 3 en 4 laat Dekker zien hoe Calvijn en de gereformeerde traditie, met name in de belijdenisgeschriften, het Bijbelse spreken over de bekering verwoorden in hun geloofscontext. Beide aspecten – verandering van het hart en ombuiging van de wil, tot uiting komend in concrete daden – blijven bij Calvijn en in de Heidelberger in een mooi evenwicht. Maar in de na-reformatietijd staat dat evenwicht steeds meer onder druk. De toenemende aandacht in de voortgaande reformatie voor de onzichtbare kant van bekering – de verandering van het hart, de heilsnoodzakelijkheid van de wedergeboorte en de bevindelijke vragen van de geloofszekerheid – drukt steeds meer de zichtbare kant van de bekering, in de invulling van de concrete levensverandering, naar de achtergrond. Meer en meer gaat de aandacht uit naar de psychologische aspecten van de bekering, oftewel de syllogismus mysticus (hoofdstuk 3).
Dekker voert in zijn weergave van de gereformeerde traditie steeds tegelijk een congeniaal-kritisch gesprek met de huidige kerkelijke praktijk, en met name over de prediking. Dat maakt de lezing van deze hoofdstukken boeiend. Is de hartstochtelijke overtuiging in onze traditie dat er ‘wat met een mens moet gebeuren’, nog de onze? Zo nee – wat zegt dat over ons beeld van God, van de mens en van het heil in Christus? Zo ja, komen dan beide aspecten voluit tot recht: verandering van het hart, en zichtbare omkeer in concrete daden, die er anno-nu toe doen? In de hoofdstukken 6 en 7 komt dat ‘anno-nu’ aan de orde onder de kritische en veelbelovende titels: Bekering in het ik-tijdperk, en Bekering en de groene agenda.
Bekering als bestaansverheldering
Is wat in de taal van het geloof ‘bekering, wedergeboorte’ heet, vergelijkbaar met bestaansverheldering: een verdiepend zelfinzicht als persoonlijke weg tot een soms radicaal andere invulling van het leven? Nogal wat tijdgenoten vertellen hoe hun levensreis in een cruciale fase door een existentiële crisis heen ging, waarna zij als het ware hun leven opnieuw, op een verdiept niveau, terugontvingen. Vaak valt in dat verband het woord wedergeboorte. In een boeiend gesprek met David Brooks, auteur van De tweede berg. De zoektocht naar een zinvol leven, legt Dekker zijn tweede kernthema aan de lezer voor. Brooks vertelt aan de hand van het beeld van twee bergtoppen, met daartussen het diepe dal, hoe zijn leven een weg gegaan is van de ene bergtop met bovenop het ego naar de andere bergtop met bovenop de relatie, met de ander en met God. Daartussen ligt de weg door het dal, een crisiservaring, een bewustwording van leegte, zinloosheid, en een (her-)ontdekking van het eigenlijke verlangen van de ziel, het hart. Brooks spreekt over zijn levensreis vrijmoedig in gelovige taal, als over een godservaring. Daarin staat hij niet alleen. Is zo’n proces van bestaansverheldering, zo’n weg naar binnen nu hetzelfde als bekering? Anders gevraagd: zijn God en het diepste zelf dat mensen (her-)vinden door de crisis heen, hetzelfde? Nee, aldus Dekker, en we voelen hoe hier voor hem veel op het spel staat, theologisch en missionair. Wie hier al te snel ‘ja’ zegt, en daarmee ‘ja’ tegen een pantheïstische, of pan-en-theïstische of post-seculiere algemene religiositeit, neemt de bocht, theologisch en missionair, te kort. Het blijvend Tegenover van Schepper en schepsel, het Persoon-lijke van de Stem die ons aanspreekt, staan hier op het spel.
En er staat nog iets op het spel, en dat weegt Dekker het zwaarst in zijn ‘neen’ tegen Brooks. Bij bestaansverheldering blijft het ten diepste gaan, om het menselijk ik, op een dieper niveau, het diepste zelf. Met andere woorden: zelfrealisatie en dat binnen het paradigma van Verlichting en Romantiek. Bekering is echter echt iets anders dan zelfrealisatie, aldus Dekker in hoofdstuk 6: Bekering in het ik-tijdperk. We leven in de eeuw van het ik: zelfrealisatie, zelfvergoding, narcisme en individualisme typeren onze cultuur van autonomie en zelfontplooiing. Niet eerder in de geschiedenis heeft de op zichzelf gerichte mens zo de wind in de rug gehad als in het onze, en zeker in het rijke westen. Schrift en traditie zien echter hetzelfde anders. Zij zien in het Ik van het ik-tijdperk de homo incurvatus in se, de over zichzelf gebogen, op zichzelf gerichte mens, de in zichzelf gevangen mens, die het nodig heeft daaruit opgericht te worden, op te staan. Maar dat vraagt om bekering. Voor de theoloog in de prediker betekent dat niets minder dan de ontmaskering van deze onderliggende machten in onze cultuur. Zo Dekker in gesprek over deze dingen met onder anderen Halík, Van de Beek en Van Ekris. En passant spreekt hij een goed woord over de tijdredes van weleer, gefocust als die waren op de ontmaskering van de tijdgeest.
Drie vragen.
Dekker schreef een mooi, waardevol boek. Ik zou over drie punten willen doorpraten.
Ten eerste, Dekker zet zijn betoog in met de twee aspecten van bekering: concreet en zichtbaar nieuw handelen, en verandering van het hart, c.q. ombuiging van de wil. Ik zou een derde willen toevoegen: verandering van denken, niet meer denken volgens de schema’s van deze wereld (Romeinen 12, 1vv) maar naar de zin (nous) van Christus (I Korinthe 2, 16). Bekering gaat over hoofd, hart en handen. Bekering als metanoia (van meta-nous) is misschien wel primair: breken met een wijze van denken over onze omgang met de aardse goederen zoals die common sense is. Dat omvattende spectrum – noem het: Christus en de machten – zou met name hoofdstuk 6 sterker hebben gemaakt. Natuurlijk heeft Dekker het daar over de cultuur van het ik-tijdperk met alles wat daarin meekomt. Maar de analyse van wat er werkelijk aan de hand is en hoe het zover is gekomen, en hoe weerloos wij ook als kerk waren tegenover de machten van materialisme, consumentisme et cetera, en hoe weinig kennelijk de preken van onze generatie de machten ontmaskerden en zo richting gaven aan het leven van de gemeente in deze wereld – die analyse zou aan scherpte kunnen en ook moeten winnen.
Ik denk ook aan hoofdstuk 7 Bekering en de groene agenda. Ik lees een mooie oproep tot de vroomheid van het oude dankgebed bij de maaltijd. Ik herken met Dekker in dat oude gebed de eerbied voor de Schepper en het besef dat God eigenaar is van alles en niet wij. Ik herken en waardeer Dekkers pleidooi voor soberheid. Allemaal waar en belangrijk. Maar ik mis de spirituele en theologische verbijstering in retrospectief, dat wij, christelijke gemeente en dominees niet anders, in grote delen van ons leven net zo wereldgelijkvormig geworden waren/zijn in onze omgang met de goederen van deze wereld, als onze omgeving. Dat heeft alles te maken met onze nous: ons denken volgens de schema’s van deze wereld als het gaat om bestaanszekerheid, vrijheid, genot en geluk. Wie herkent niet op eigen wijze de onthutsing over de collectieve en individuele blindheid voor dingen die we nu inzien. Kortom: de oproep tot bekering moet ingebed zijn in een visie op de ‘geestelijke boosheden in de lucht’, noem het: ideologie-kritiek.
Wat ik – ten tweede – in het boek van Dekker mis, is een spirituele en theologische reflectie op de betekenis van de zondagse liturgie als het gaat om bekering. Dekker is zich bewust van de betekenis van de christelijke gemeente als oefenplaats (pg. 127), en van het gezin waar de vroomheid geleerd en beoefend wordt (pg. 129vv). Maar de zondagse eredienst als plaats en als moment van boete, schuldbelijdenis, omkeer, belofte van hernieuwde toewijding, verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid, uitgesproken in de voorbeden, en gevierd/uitgebeeld in de viering van het Heilig Avondmaal – dat alles komt in het boek niet systematisch aan de orde. Dekker denkt bij de oproep tot omkeer toch vooral aan de preek. Dat is te weinig. Zeker in de missionaire context van nu. Er zijn heel weinig plaatsen meer in onze samenleving, waar de eerbied geoefend wordt. Het gezin als ‘schoot der vroomheid’ (Noordmans) heeft het zwaar in onze niet-meer-traditionele samenleving. De icoon aan de muur, met daarvoor misschien een bidstoel, de kaars op tafel bij de maaltijd – het blijft behelpen. Dan hebben we het nog niet eens over knielen. De zondagse liturgie en andere liturgische momenten en plaatsen, hebben het aan en in zich om die plaats en dat moment wel te zijn. Moeten dat veel meer worden in onze seculiere tijd. Ik leg de vraag voor aan Dekker als missionair theoloog.
Uiteraard vraagt dat heel veel van de vormgeving van de liturgie door de voorgangers, en van de inoefening door voorganger en gemeente. Het gaat om liturgie als bemiddeling (geleider) van en als moment van oprechte inkeer en omkeer, en van daadwerkelijke omkeer en inkeer. Het gaat om liturgie waarin alle drie aspecten vorm krijgen: ontdekking en ontmaskering van de schema’s van deze wereld en inzicht volgens de nous van Christus; oprecht berouw over en verbreking van de banden van de zonde; en belofte van hernieuwde toewijding in de gezamenlijke viering van het Heilig Avondmaal en uitgesproken in de voorbeden als geloften waaraan wij gehouden zijn. Dit alles wordt verbaal en fysiek geuit en verbeeld in de liturgie. Wij verstaan Gods Stem in de context van de cultus. Daar en dan klinkt de oproep tot bekering en daar en dan antwoordt Gods volk: ‘wij, Lichaam van Christus, wij zullen de HERE dienen’. In goede liturgie ervaart de gemeente dat omkeer niet kan zonder inkeer, en dat inkeer zonder omkeer vroom gepraat is of erger. Zo lees ik het in het Oude Testament en zo ‘gebeurt het’ in het Nieuwe Testament.
Ten derde: het voorgaande is essentieel voor een kernpunt in het betoog van Dekker. Ik bedoel de passage God, persoonlijk en onpersoonlijk (p. 98-99). Dekker wijst daar twee ‘beelden van G/god’ af. Een onpersoonlijk, pan(-en-)theïstische ‘Grond van onze grond’, of ‘Geheim van het Universum’ – zo’n God spreekt niet, en heeft geen Stem. Ik deel dit: hoe groter het uitdijend heelal met inmiddels miljarden sterrenstelsels, hoe dieper Zijn zwijgen. Hetzelfde geldt van het godsbeeld van de ‘Oude Man op de wolk in de fysieke bovenwereld/hemel’. Die heeft evenmin een Stem: hij kijkt ons zwijgend aan vanaf het schilderij in het museum. ‘Waarom wordt zo weinig gekozen voor het alternatief van de Stem die je roept?’, vraagt Dekker. God is voor Dekker de Stem die ons roept. Wie ‘Stem’ zegt, zegt ‘Persoon’. En omgekeerd: wie Persoon zegt, zegt ‘Stem’. Ik kan hier Dekker helemaal volgen. Maar dan te meer mijn vraag aan Dekker: waar horen wij de Stem anders dan in de context van de cultus? Zo lees ik dat het gebeurt in Israël. ‘Na Pinksteren’ is dat niet anders. Wij horen de Stem in de cultus, in de ruimte van de kerk en haar liturgie. Daar hoor ik de Stem die mij persoonlijk aanspreekt, roept, en die ik beantwoord samen met de Geest en de bruid die roepen: kom. De Stem is hoorbaar dichtbij, maar komt niet in mij op, is niet mijn eigen diepste zelf, maar raakt mij van boven. In de ruimte van de liturgie zie ik helemaal niet de Oude Man op een troon uit de vroege Barok, maar daar verheffen we onze harten en levens op tot Christus die leeft en regeert door Woord en Geest. In de ruimte van de kerk en haar liturgie kan het gebeuren dat Hij ‘vandaag voorbijkomt en mij roept, om alles te verlaten’. Voor de Stem, die roept tot bekering, moeten we in de context van de cultus zijn. En dat is in een seculiere wereld als de onze: de cultus op daartoe geëigende plaatsen en tijden van heiligheid, geschonken momenten voor inkeer en omkeer, voor omkeer en inkeer.
Dr. H. de Leede is emeritus predikant in de PKN en was voorheen ook studiesecretaris bij de IZB en werkzaam in opleiding en nascholing van predikanten. Mailadres:
- Raadplegingen: 569