Skip to main content

nr7 • 2023 • Therapeuten en predikers: groei en bekering

37e jaargang nr.  7 (september 2023)
thema: Oproep tot omkeer

Hanneke Schaap-Jonker
Therapeuten en predikers: groei en bekering

Bekering heeft belangrijke psychologische componenten, schrijft Wim Dekker in Oproep tot omkeer. Bekering en bestaansverheldering in wat een zinvol leven is raken aan elkaar. Maar hoe kan het dat het eerste vaak minder zichtbaar wordt dan het tweede? Onder een Bijbelse prediking blijven mensen jaar na jaar hetzelfde, de oproep tot omkeer lijkt tot weinig respons te leiden. In psychologische trajecten van therapie of coaching daarentegen komen mensen wel tot nieuwe inzichten en doen ze diepe, existentiële en transformerende ervaringen op, vaak na psychologische crises, waarna ze het roer omgooien en anders gaan leven.

De redactie heeft mij gevraagd om aan de hand van deze discrepantie een bijdrage aan dit nummer te leveren vanuit de psychologie. In zijn boek geeft Dekker die ruimte wanneer hij stelt dat je over bekering op psychologische wijze kunt spreken, en dat dit het theologische niet uitsluit. Psychologische en theologische dimensies beïnvloeden elkaar, maar zijn niet hetzelfde. Wanneer ik psychologische processen voor het voetlicht haal, komt dat dus niet in mindering op de theologische werkelijkheid. Uitgangspunt voor mijn betoog is dat het zowel bij bekering als bestaansverheldering gaat om een verandering van betekenissysteem en het loslaten van de oude manier van leven waarbij het eigen ego centraal staat. Daarbij komen narcisme en secularisatie aan de orde, het proces van veranderen en loslaten, en het kritisch tegenover van de prediking.

Verandering van betekenissysteem
In de godsdienstpsychologie is bekering een klassiek thema. Al in 1897 schreef E.D. Starbuck, één van de founding fathers van het vakgebied, een studie over bekering, waarover hij op basis van survey-onderzoek concludeerde dat dit vooral een gebeuren in de adolescentie is. In de hedendaagse godsdienstpsychologie wordt bekering altijd gezien als een proces, niet als een afgebakende gebeurtenis. Bekering is een verandering van een betekenissysteem, van het referentiekader waarbinnen we leven. Elementen van het betekenissysteem – denk aan kernovertuigingen, attitudes, doelen, opvattingen over zelf en wereld en ultimate concerns – kunnen veranderen door bepaalde inputs als twijfels, crises, of sociale invloeden, en dit resulteert in een verandering in geloof. Deze verandering kan voor het oog van anderen groot zijn, zoals wanneer een atheïst christen wordt, of relatief klein, bijvoorbeeld wanneer een weinig betrokken kerklid actief gaat meeleven. David Brooks’ gang van de eerste naar de tweede berg, weergegeven in Oproep tot omkeer, is een duidelijke illustratie van deze procesmatige verandering van betekenissysteem.

Narcistisch ego
Zowel bij bekering als bestaansverheldering gaat het om een verandering van betekenissysteem, van het loslaten van een oude manier van leven. Niet langer staat het eigen narcistische ego centraal. De hebzuchtige ik-tiran die gericht is op de eigen verlangens, in interactie met cultuur en tijdgeest, wordt een dienstbare persoon die gericht is op relaties – althans, zo laat het psychologische discours in hoofdstuk 5 en 6 uit Oproep tot omkeer zich samenvatten. Met het narcistische ego en de ik-tiran benoemt Dekker inderdaad een essentieel punt. Hij legt hiermee terecht de vinger bij het ik-gerichte dat diep in ons allemaal zit, het ongebreidelde individualisme dat in politiek en cultuur tot ideaal verheven is. De narcistische epidemie (Twenge & Campbell) kenmerkt onze samenleving en komt tot uiting in een drang tot onmiddellijke behoeftebevrediging en eindeloze consumptie, in het primaat voor eigen gevoel en beleving (‘ik voel het zo, dus het is zo’; ‘het voelt niet goed, dus ik doe het niet’), de behoefte om gezien en bewonderd te worden, en de woede en gekrenktheid wanneer dat onvoldoende gebeurt. Psychologisch en theologisch gezien zijn deze zaken onwenselijk, dus weg met de ik-tiran, zou je zeggen. Toch ligt het complexer.
Allereerst is er ook gezond narcisme, nodig om goed te kunnen functioneren in relaties. Als mens heb je twee ontwikkelingstaken te volbrengen: zelf iemand worden, en je op een passende manier verbinden met anderen. Gedurende onze hele ontwikkeling, dus levenslang, is het de uitdaging om een goede balans te vinden tussen de gerichtheid op jezelf en de gerichtheid op anderen. Bij het narcistische ego is de balans doorgeslagen, en psychologisch gezien gaat het er dus om dat die balans weer hersteld wordt. Zin en betekenis die gevonden worden in verbondenheid met anderen, de natuur, de wereld om je heen, met God als ultieme Ander of grond van het bestaan, dus in een gerichtheid naar buiten, van jezelf af, kunnen daarom nooit zonder verbondenheid met jezelf en je eigen psychologische behoeften.

Secularisatie
Bij het narcistische ego is de balans doorgeslagen en is de ander een verlengstuk van het eigen ego geworden in plaats van een werkelijke ander, een not-me. Als godsdienstpsycholoog denk ik dat secularisatieprocessen een rol spelen in de ontwikkeling van het narcistische ego. Ni Dieu, ni maître, de nadruk op eigen vrijheid en mogelijkheid voor eigen keuzes, geeft minder ruimte aan de ander als kritisch tegenover, als iemand die een appel op je doet, naar wie je je soms hebt te schikken en die jou daarmee leert dat er een grotere werkelijkheid is buiten jezelf. Het problematische punt is allereerst dat dit leidt tot een structurele verandering in onze psychologische make-up – namelijk de dominantie van de narcistische gerichtheid – en vervolgens dat we daarmee in een destructieve spiraal terecht komen: het narcistische ego heeft geen boodschap aan de stem van een roepende God, ziet geen reden om zich te voegen in de gemeenschap van de kerk, heeft er zelfs geen behoefte aan om steun of troost te ontvangen vanuit geloof (‘leuk voor oma, maar wat moet ik daarmee?’), want dat kan hij prima zelf regelen. Secularisatie en problematisch narcisme zijn dus elkaar versterkende processen.

De tiran is ook slachtoffer
Behalve het punt van gezond narcisme, dat in onze tijd en cultuur meer dan ooit onder druk staat, is er een tweede complexiteit. Het narcistische ego en de ik-tiran lijken responsible agents die het anders zouden moeten doen, misschien wel schuldigen en kwaaddoeners. Maar daarmee is niet alles gezegd. Pathologisch narcisme kan ook een verhulling of verdediging zijn van eigen kwetsbaarheid. Je blaast je groot op, omdat je diep van binnen klein en onzeker bent, je weerloos en kwetsbaar voelt, overgeleverd aan een vijandige wereld waarin je helemaal geen keuzevrijheid hebt, waarin de trein maar voort dendert en geen rekening wordt gehouden met jouw begrenzingen en onvermogens. Vanuit de traumapsychologie weten we dat daders van fysieke mishandeling, seksueel misbruik en dergelijke vaak zelf ook slachtoffer zijn. Voor de ik-tiran geldt iets vergelijkbaars. We leven in een op hol geslagen wereld, onze kinderen worden geboren tussen de iPhones en onmiddellijk opgenomen in algoritmes waar niemand volledig zicht op heeft. Er zijn structuren die groter zijn dan wijzelf, onze sociale groep en samenleving. Dat neemt onze verantwoordelijkheid niet weg, maar nuanceert die wel. Bescherming vanuit traditionele structuren blijkt ontoereikend of is weggevallen, en kwetsbaarheid heeft hiermee een nieuwe dimensie gekregen. De ik-tiran is vanuit dit perspectief een overlever en doet een poging om kwetsbaarheid en machteloosheid te bedekken, om zo overeind te blijven in een wereld waarin elk houvast lijkt te ontbreken en de enige zekerheid is dat er een einde aan je leven komt. De homo incurvatus in se staat er meer dan ooit alleen voor en kampt met nietigheid en leegte, onmacht en tekort. De toegenomen behoefte aan therapeuten en de zoektocht naar zin, die in onze cultuur allerlei gestalten aanneemt, kunnen begrepen worden als gevolg hiervan. Maar waar blijven de predikers?

Openbreken
Predikers hebben hier bij uitstek iets te zeggen, zou je denken. Het christelijk geloof breekt immers onze ik-gerichtheid open en is een heilzame bevrijding van de destructieve focus op jezelf. Bekering is een wending van ‘ik’ naar ‘U’, een verandering van hart en gezindheid, je toevertrouwen aan God en Hem volgen en gehoorzamen. Dat betekent inderdaad een verandering van betekenissysteem en van gedrag en het loslaten van een oude manier van leven, zoals dat ook bij bestaansverheldering gebeurt. Maar opnieuw daarmee is niet alles gezegd. Cruciaal is dat bekering een respons is en leidt tot het vinden van een houvast buiten jezelf, wat voor bestaansverheldering in veel mindere mate geldt. Bij bekering is er een expliciete stem van buitenaf die de gekromdheid waaruit je zelf niet loskomt openbreekt. Er is sprake van autoriteit en van gezag. God als kritisch tegenover roept een halt toe aan de situatie waarin je eigen ik centraal staat en eist die plek in het middelpunt voor Zichzelf op. Vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief betekent dit dat je hierdoor kunt groeien als mens vanuit een onrijpe situatie waarin de bevrediging van eigen primaire behoeften centraal staat, naar een situatie waarin sprake is van werkelijke relatie, van wederkerigheid, van ontvangen om te geven.

Stem van de prediking
Hoe kan het dat Bijbelse prediking niet zo tot verandering leidt als je in psychologische trajecten geregeld ziet gebeuren? Een kanttekening bij deze vraag is dat niet alles waarneembaar is voor de buitenstaander en zelfs niet voor de persoon die het betreft. Onder de oppervlakte kan een proces van verandering gaande zijn, kunnen onrust en onzekerheid een zoektocht in gang zetten, kan een hunkering ontstaan vanuit een confrontatie met nietigheid, leegte en kwetsbaarheid. Dat zijn dingen waarvan een mens zich soms niet bewust is op het moment zelf, maar later toch sporen waarneemt. Dat geldt ook voor psychologische veranderingen: die hebben vaak ook een aanloop die niet altijd zichtbaar is, en vinden vervolgens ook niet vanzelfsprekend consolidatie. Het doorbreken van psychologische patronen, het komen tot werkelijke gedragsverandering vraagt tijd en inspanning en vergt vaak jaren. Wat dat betreft hoeft de tegenstelling dus niet zo groot te zijn.
Een eerste antwoord op de genoemde vraag is dat veranderingsprocessen altijd multifactorieel bepaald zijn. Dit impliceert dat stemmen van theologie of prediking in deze processen onderdeel zijn van een groter koor. Hoe dominant klinken die stemmen dan? Hoeveel ruimte heeft de hoorder om de boodschap te ontvangen? Als het leven vanzelf lijkt te gaan, worden ze gemakkelijk overstemd in het koor van eigen succes en genot, in het bombardement van prikkels waaruit ons leven bestaat. De zorgen van het alledaagse leven, de verleiding van rijkdom en verlangens naar allerlei andere dingen verstikken de stem van het Woord (Marc. 4:19). Het narcistische ego hoort vooral wat aansluit bij de eigen behoeften en bevestigend is voor het zelf.
In crisissituaties blijken veel stemmen te verstommen, omdat ze geen antwoord bieden op grote vragen. Dat verklaart waarom juist in die situaties een ruimte ontstaat waarin de stem van God duidelijker gehoord kan worden, zeker als je ontdekt dat het allemaal niet maakbaar is, dat de verdediging van eigen kwetsbaarheid tekort blijkt te schieten.

Niet zo Bijbels
Een tweede antwoord is dat Bijbelse prediking misschien niet zo Bijbels is als zou moeten. Dekker stelt dat moderne mensen moeilijk de draai maken naar een godsbeeld dat hen weghaalt uit de focus op henzelf. Mijn vraag hierbij is in hoeverre dat godsbeeld aanwezig is in de prediking. In hoeverre wordt God verkondigd en present gesteld als Schepper, Koning en Rechter? Kan het zijn dat de verkondiging theologisch te smal is, dat predikers te veel blijven ‘hangen’ in ‘God is liefde’? In zijn slothoofdstuk schrijft Dekker hierover behartenswaardige dingen. Hieraan zou ik willen toevoegen dat een boodschap van ‘God is altijd bij je’, als variant van ‘God is liefde’, ook psychologisch gezien te smal is. Het sluit naadloos aan bij primaire psychologische behoeften aan veiligheid en zekerheid, nabijheid en geborgenheid, troost en steun. Op deze wijze kan God zomaar een verlengstuk van eigen behoeften worden – precies datgene wat een narcistische relatie kenmerkt – in plaats van de Ander die anders is, die ook een kritisch tegenover is, die je komt storen, die je gekromdheid openbreekt. Psychologisch gezien betekent juist het andere, het zelfoverstijgende en transcendente van de Ander winst: het geeft stevigheid en zekerheid buiten jezelf en maakt daarmee bijvoorbeeld ook ruimte voor de klacht, voor ongepolijste emotie, voor het uitschreeuwen naar God – Hij kan het wel hebben, want Hij is een werkelijkheid buiten jezelf, meer dan een projectie van je eigen verlangens.

Gehoorzaamheid en ontdekking
In verband met bekering legt Dekker nadruk op gehoorzaamheid, iets wat heel gezond kan functioneren, mits het samengaat met liefde en vertrouwen. Echter, juist omdat we er zo narcistisch voor staan, is gehoorzaamheid aan Iemand hoger dan jezelf iets wat moeilijk te verteren is en gemakkelijk afketst. Zou het kunnen dat de prediking daar te veel in meegaat, dat die comfortabel wordt in plaats van dat ze uit is op transformatie? Dekker pleit voor ontdekkende prediking. Vraag is waar die ontdekking dan op gericht is. Kan het zijn dat we te weinig ontdekt worden aan ons narcistische ego? Dat zonde teveel verbonden wordt met het overtreden van regels, met schuld zoals bij contractbreuk, in plaats van dat het, in lijn met Augustinus, gaat om de structureel verkeerde grondhouding van het menselijk hart, die zich uit in eigenliefde – dus om schuld in relationele zin? En hoe zit het in dit verband met schaamte? De kwetsbaarheid, leegheid en nietigheid die door narcisme worden bedekt kunnen aan mensen vreten en existentiële schaamte met zich meebrengen. Gaat de prediking wat dit betreft diep genoeg? Opent zij een intieme, maar ook heilige ruimte waarin deze fundamentele zaken bij God gebracht worden en waarin vrijheid gevonden wordt die verder gaat dan vrijspraak?

Transformatie
Geloven wij als christenen vandaag zelf nog echt in de levende God en de levende opgestane Christus, die beslissend intervenieert in mensenlevens, vraagt Dekker zich af. Hebben we voldoende zicht op het transformerende werk van de Geest die levend maakt en levens vernieuwt, zou ik daaraan willen toevoegen. Beseffen we hoe veelomvattend transformatie is, komt dat ook aan de orde in de prediking en hebben we daarbij oog voor de bredere context? Of zit ons narcisme ons dwars in dit verband en blijven we steken in bevestiging en het individuele? Is dat iets waar we zelf ook aan ontdekt moeten worden, als predikers, theologen, leiders, gemeenteleden? Wij zijn immers zelf onderdeel van de narcistische cultuur, de ik-gerichtheid heeft zich ook in ons eigen bestaan genesteld, en we krommen weer in elkaar als we niet afgestemd zijn op de stem van de Roepende. Oproep tot omkeer is daarom niet snel een gepasseerd station.

Prof. dr. J. Schaap-Jonker is psycholoog en theoloog, rector van het Kennisinstituut Christelijke GGZ, en bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 470