nr8 • 2023 • De balanceeract van de christelijke ethiek
37e jaargang nr. 8 (november 2023)
thema: De Heer, de leer en de goede sfeer
Theo Boer
De balanceeract van de christelijke ethiek
Hoe gebruik je als christen de Bijbel in je ethiek, en hoe ziet die ethiek eruit? Er zijn nogal wat antwoorden op die vragen. Binnen de kerk vind je pacifisten en oorlogshitsers, mensen die geen kwaad woord over Israël willen horen en mensen die vooral opkomen voor de rechten van Palestijnen; de één is radicaal feminist en een ander vindt vrouwelijke ambtsdragers een kerkscheuring waard; de één viert avondmaal op de A12 en de ander vlagt met blauw-wit-rode vlaggen; sommigen spreken schande van homoseksualiteit en de transitie bij genderdysforie, anderen organiseren roze vieringen.
Ook over medisch-ethische kwesties gaan de standpunten uiteen. Links, rechts, liberaal, conservatief, je vindt het allemaal in de kerk. Ook de argumentaties kunnen scherp verschillen: van een fier beroep op de Bijbel, tot een sterke nadruk op ‘nieuwe ethische inzichten’ die we dankzij de wetenschap of dankzij de ontdekking van het individu in de moderniteit hebben opgedaan. Te midden van al deze verschillende standpunten en motieven lijkt er soms maar één echte rode draad te bestaan: een concentratie op andermans orthopraxie. Het maakt de kerk er niet gezelliger op en geloofwaardiger wordt zij evenmin.
Felle en onverkwikkelijke discussies zijn van alle tijden. In de tachtiger jaren was geruzie over abortus, euthanasie en kernwapens voor ethicus en dogmaticus Harry Kuitert de druppel voor zijn stelling dat de Bijbel er ‘niet is voor de moraal maar voor het verhaal’. Zo schreef hij het vlammende betoog Alles is politiek maar politiek is niet alles. Volgens Kuitert moet de kerk zich concentreren op het vertellen en vieren van het zegenrijke verhaal dat God mensen geschapen heeft, ze redt en voor ze blijft zorgen en ze voor hun daden verantwoordelijk houdt. De basis voor dat Godsoordeel wordt echter gevormd door algemeen-ethische maatstaven, niet Bijbelse. Christelijke ethiek bestaat in deze denkwijze evenmin als christelijk rekenen of christelijk loodgieten, of het moest zijn dat je het allemáál gewetensvol doet. Een kerk die zich zozeer alleen concentreert op de viering en niet de ethiek doet me denken aan de trolleybusvereniging waar ik lid van ben: mensen van allerlei rangen en standen, politieke overtuigingen en kerkelijke achtergronden komen regelmatig een avond bij elkaar om te genieten van films en lezingen over trolleybussen. Vanzelfsprekend is iedereen voor het behoud van trolleybussen, maar daar houdt het wel zo ongeveer op.
De Bijbel: voor het verhaal én de moraal
Natuurlijk helpt die losmaking van ethiek en geloofsleer soms om verschillen tussen kerk en wereld te overbruggen; misschien krijg je er ook kibbelende christenen weer samen mee aan de avondmaalstafel. Ik pleit hier (zie onder) niet voor de gelijkstelling van geloof en ethiek, van orthodoxie en orthopraxie. Toch acht ik Kuiterts stelling onhoudbaar. Ten eerste is volgens het christelijk geloof niet alleen ons handelen maar ook ons kennen (ons morele kompas) aangetast door de zonde. Veel mensen zullen nog erkennen dat we om het goede te kunnen doen kracht van boven nodig hebben, onvermogend of ongemotiveerd als we soms zijn om onze naaste lief te hebben als onszelf. Maar ook voor het kennen van goed en kwaad hebben we bijzondere hulp van boven nodig. Dat kan zijn omdat we het morele spoor echt compleet bijster zijn, en het kan zijn omdat onze ‘natuurlijke goedheid’ en onze ‘morele intuïties’ op zijn minst om enige ijking vragen. In de Bijbel gaan roeping en redding daarom steevast gepaard met goddelijke instructies voor ons doen en laten. Noem maar één sleutelpassage waarin het niet ook over moraal gaat. Adam en Eva krijgen te horen dat ze de aarde moeten bevolken, bewerken, bewaren; Kaïn dat hij niet jaloers moet zijn op zijn broer Abel; als Noach en zijn gezin de ark hebben verlaten ontvangen zij van God de Noachitische geboden, een protoversie van de decaloog; de wetgeving met de twee stenen tafelen op de Sinaï vormt het onbetwiste hoogtepunt van het boek Exodus; en zo gaat het maar door, Bijbelboek na Bijbelboek, via de rechters, de psalmen, de profeten, de Bergrede en de pastorale brieven. Psalm 119 is één lang lofdicht op de heerlijkheid van de geboden. Knip alle leefregels uit de Bijbel weg en je houdt een vormeloze papiersla over.
Behalve dat de Bijbel fungeert als bron van troost en moed, houdt hij ons dus ook ethisch bij de les. Maar een belangrijk verschil is er wel. Onze geloofsleer stelt zonder de Bijbel immers niets voor: dat God de wereld schiep, in stand houdt, ons verlost door Jezus’ dood, opstanding en wederkomst: dat is een kwestie van take it or leave it, je zou er met je verstand niet opkomen. Gaat het echter over ethiek, dan kom je inderdaad een heel eind zonder de Bijbel. Vandaar dat men de relatie Bijbel-ethiek wel heeft omschreven in termen van natuur-genade: onze ratio brengt ons samen met onze morele intuïties en geholpen door moreel beraad ver, maar niet ver genoeg. Ik noem maar een paar Bijbelse extra’s. Tegen het optimisme dat ‘de meeste mensen deugen’ geeft zij een verdiept besef van de ernst van onze menselijke fouten. Zelfs de meest rechtvaardige burger is aangedaan door een systemisch kwaad dat ‘zonde’ heet. De Bijbel roept op tot een dagelijks besef van ‘onze schuld, onze schuld, onze grote schuld’. Zij vraagt om zelfkritiek in plaats van moralisme. Wie, soms ook wel met recht en reden, denken dat zij het ethisch gesproken ‘aardig doen’, zadelt de Bijbel op met nieuwe, verdergaande geboden: loop de ‘tweede mijl’ op met je tegenstander, doe ‘méér dan het gewone’, ‘wees volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is’ (Mattheüs 5). En, daaruit voortvloeiend: vergeef je vrienden én je vijanden, houd onrecht niet eeuwig in herinnering, draag de schuld van anderen aan jou begaan niet als een trofee die je voor altijd het recht geeft om je niet te verzoenen. En misschien wel als belangrijkste: de Bijbel schildert ons de wereld zoals zij uiteindelijk bedoeld was en ooit weer zal worden. Voor al dát soort ethische zaken blijven christenen de Bijbel lezen. Dat maakt de christelijke kerk(en) ook tot een ethische gemeenschap.
Dat brengt ons vervolgens bij de twee belangrijkste moeilijkheden bij het Schriftberoep in de ethiek. Ten eerste is de Bijbel ontstaan in heel andere tijden dan de onze – tijden waarin mensen veel minder wisten dan wij, minder konden, en andere oplossingen voor andere problemen bedachten. Denk aan verschillen als industrialisering, toegenomen medische macht, technologie, globalisering, overbevolking en de ecologische schade die wij dankzij dit alles over de aarde afroepen. Maar misschien biedt die afstand tussen ‘toen’ en ‘nu’ ook wel weer een welkom tegenwicht tegen al deze ontwikkelingen: laten we ons door moderniteit, globalisering en technologie niet te veel op sleeptouw nemen? Bovendien is er aan de condition humaine zelf opmerkelijk weinig veranderd. Door alle eeuwen heen waren er schaarste, botsende belangen, natuurrampen, oorlogen, ongelijkheid, inhaligheid en kolonialisme, en door alle eeuwen heen zocht men naar veiligheid, geluk, vrijheid, zin en naar een juist evenwicht tussen individuele en gedeelde verantwoordelijkheid. Velen die wel eens aan bibliodrama hebben gedaan, hebben die veelgehoorde afstand tussen de tekst en onszelf in luttele momenten zien verdampen. Overigens verbleken sommige verschillen tussen ‘toen’ en ‘nu’ ook nog eens bij de verschillen tussen (sub)culturen in onze eigen tijd. Vanuit de medische ethiek zou ik daaraan willen toevoegen dat de genetische verschillen tussen ‘toen’ en ‘nu’ ronduit verwaarloosbaar zijn. De waargenomen verschillen zijn vooral cultureel van aard en vragen om een zorgvuldig gebruik van de Bijbel, niet meer maar ook niet minder.
Heeft niet iedere ketter zijn letter?
Bij een tweede tegenwerping sta ik in deze bijdrage langer stil: dat de Bijbel zo’n complexe, diverse en contradictoire verzameling van geschriften is dat je er onmogelijk één ethiek uit kunt afleiden. Iedere ketter heeft immers zijn letter? Er wordt vlees gegeten en er is vegetarisme, er is slavernij en er is vrijheid, een gebod tot naastenliefde en een goddelijke opdracht om te doden, een verbod om te stelen en de opdracht om ingenomen steden te plunderen, er is sprake van uitsluiting en van inclusie, van monogamie en van polygamie. De Prediker drukt het mooi uit: er is een tijd voor alles – een tijd om te verwonden en te genezen (Prediker 3). Betekent dat ethisch gezien niet dat je met de Bijbel weinig kunt?
Wie zo de nadruk legt op de verschillen, moge bedenken dat verstandige mensen vóór ons ooit besloten om uitgerekend al die verhalen in enen te bundelen. Ja, de Bijbel is een complex boek (biblia – boeken in meervoud) en vraagt om zorgvuldige lezing, juist omdat het zo complex is. Toen de vroege kerk in 367 na Christus min of meer de definitieve canon vaststelde, sloot zij aan bij keuzes inzake het Oude Testament die door de Joodse synode van Jamnia omstreeks 100 na Christus al waren gemaakt. Terwijl er onder christenen enige discussie gaande bleef of er naast de 39 oudtestamentische boeken nog andere Hebreeuwse boeken waren die een canonieke status verdienden, was er over het Nieuwe Testament van meet af geen discussie: daar bleef het bij de 27 boeken zoals wij ze kennen. Men ging ervan uit dat we in elk van die boeken op de één of andere manier iets van God en van Gods bedoelingen met de mensen konden vinden. Het bijzondere van deze verzamelingen geschriften is precies die diversiteit, één die je in andere heilige boeken node mist. Als je hier alleen als linguïst of als etnograaf naar kijkt, dan zeg je: wát een rauwe en realistische afspiegeling van het menselijk leven; en als je er als theoloog naar kijkt, zeg je: kennelijk gaat het de God van Israël en de God van Jezus Christus niet om een volk van heilige boontjes en evenmin om koekoek-één-zang maar om zeer verschillende mensen met alle mogelijke feilen. Het is alsof rabbijnen en bisschoppen met de samenstelling van de canon gezegd wilden hebben dat God nergens van opkijkt. Om die reden zijn we 66 boeken als één boek gaan zien. Zonder zich dat waarschijnlijk te realiseren waren de Bijbelschrijvers deel van een veel groter verhaal. Wie de Bijbel als Gods Woord ziet, zoekt dus behalve naar de finesses, de verschillen en de uiteenlopende contexten en stijlen ook naar een rode draad. Je zou kunnen zeggen dat dat een geloofsbeslissing is geweest, en nog steeds is. En de belangrijkste rode draad is wat we ‘heilsgeschiedenis’ noemen: de overtuiging dat de schepping van het universum een begin heeft en een doel, net zoals een mens individueel door vele stadia heen gaat voordat hij kan zeggen dat zijn leven voltooid is.
Een ‘ethiek van de badkuip’
Laat ik hier dat heilshistorische model uitleggen dat ik de ‘ethiek van de badkuip’ noem. In de Bijbel lezen we dat er ‘in den beginne’ sprake was van een paradijselijke situatie van harmonie, liefde en vertrouwen tussen mensen en tussen mensen en God. Dit zou je de bovenrand van de badkuip kunnen noemen. En omdat ethiek eigenlijk alleen nodig is onder omstandigheden van schaarste en zelfzucht waren er in het paradijs nauwelijks geboden nodig. Er waren geboden noch profeten, geen Bergrede en geen pastorale brieven. Mensen deden het goede als het ware vanzelf, varend op een ingeboren moreel kompas. Maar die ideale situatie hield geen stand: mensen rebelleerden tegen God en het paradijs ging op slot, gevolgd door een sequentie van haat, moord, disproportionele wraakneming, schaarste en wantrouwen: een steile rand van de badkuip naar beneden. Maar de val werd gestopt: God levert zijn gemankeerde mensheid niet aan de chaos over. Dat zou de totale vernietiging van elke vorm van goedheid, welzijn en uiteindelijk zelfs van elke vorm van menselijke existentie hebben betekend. Steeds weer greep Hij de mensheid onder de armen: Hij riep mensen als leidslieden, Hij riep mensen en volken om op reis te gaan en voorzag ze van geboden en richtlijnen. We zijn hier bij het hart van de christelijke ethiek.
Bijbelse richtlijnen hebben steeds een tweeledig doel, vergelijkbaar met de onderdruk en de bovendruk bij bloeddrukmetingen. Er is een ondergrens van chaospreventie, een ethiek die tenminste nog enige mate van gelukkig samenleven mogelijk maakt. Dat is een ethiek ‘op de bodem van de badkuip’ waar compromissen met het kwaad worden gesloten, reden waarom je hier van een ‘ethiek van lieverlee’ kunt spreken. Neem echtscheiding. Uiteraard voorzag God in het paradijs geen echtscheiding tussen Adam en Eva: zij waren partners voor het leven. Dat Mozes in Leviticus mensen toestaat om te scheiden betekent daarom nog niet dat echtscheiding ook goed genoemd kan worden. Jezus merkt erover op dat dit ‘niet vanaf het begin zo is geweest’ en noemt echtscheiding een noodoplossing ‘omdat u harteloos en koppig bent’ (Mattheüs 19:8). In die paar woorden raakt Jezus dus precies aan het tweede niveau van de ethiek: oog blijven houden voor de hogere bestemming van de mens, blijven verlangen naar het ideale leven, indachtig hoe de wereld bedoeld was en eigenlijk nog steeds behoort te zijn: leeuw en lam, zwaarden tot ploegscharen.
Die twee niveaus staan in een dynamische verhouding. Je uitstrekken naar het ideaal heft de gevolgen van de zondeval niet op maar brengt – net als dat met in zwembaden soms mogelijk is (denk aan de zwemles bij jonge kinderen) – de bodem ineens een stukje omhoog. Reinhold Niebuhr noemt dit ‘the relevance of an impossible ethical ideal’. Misschien zou je ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens kunnen zien als zo’n verhoging van de bodem: we zijn er nog niet, maar mogen dankbaar zijn voor hoe goed we ondanks schaarste en zelfzucht toch hebben leren leven. Dit heen en weer van twee niveaus is in de theologiegeschiedenis bekend geworden als de tweerijkenleer. Volgens Augustinus zijn we zowel onderdeel van een wereld vol kwaad, tragiek en schaarste waar overheden soms pijnlijke maatregelen moeten nemen om de vrede te bewaren – burgers van een ‘rijk van de wereld’ – als onderdeel van het Koninkrijk dat komende is en waarvan we in de geschiedenis allerlei voorafschaduwingen vinden – burgers van een ‘hemels rijk’. Calvijn gebruikte het onderscheid om twee betekenissen van de tien geboden te onderscheiden. In zijn letterlijke betekenis bieden de geboden bescherming tegen de chaos. Overheden mogen de naleving van geboden daarom tot op zekere hoogte ook sanctioneren. Tegelijk roept Calvijn de gelovige op om het ideaal achter de geboden (als ‘leefregel der dankbaarheid’) te belichamen. Niet alleen niet echtbreken maar je partner ook op handen dragen; niet alleen niet stelen maar ook je bezittingen delen; niet alleen niet lasteren maar ook vol respect over anderen spreken, etc. Zo fungeert de decaloog dus op beide niveaus. Voeten in de modder, het hoofd in de wolken. En het is dit vermogen om, wat Gerrit de Kruijf heeft genoemd, dubbel te denken dat ervoor heeft gezorgd dat christenen compromissen leerden maken en geen fanatici werden. Misschien waren wij zonder het realisme van de tweerijkenleer wel jihadisten geworden. De al genoemde Reinhold Niebuhr heeft daar echter wel deze ernstige bijsluiter bij gedaan: verwar de twee niveaus niet. Dat betekent dat je enerzijds idealen als geweldloosheid, pacifisme en celibatair leven niet verplicht stelt, anderzijds dat je het realisme op de bodem van de badkuip (gebruik van geweld, de tragische keuze om te scheiden, euthanasie, etc.) geen aura van ‘ideaal’ gaat verlenen. Het is ook deze constructie die christenen in staat stelt om steeds met mensen van verschillende godsdiensten en levensbeschouwingen common ground te vinden, terwijl ze tegelijk blijven geloven dat God de geschiedenis tot een goed einde brengt.
Want die pendelbeweging tussen bodem en rand is geen eeuwig lot dat de schepping treft. Haar geschiedenis is niet circulair maar loopt uit op een herstel, een balans, Christus die terugkomt om te oordelen de levenden en de doden, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, een ‘land van louter licht’. Daar zijn geen compromissen met het kwaad meer nodig, het gaat niet meer ‘van lieverlee’ maar con amore. Vandaar dat je hier kunt spreken over de andere rand van de badkuip, een plek waar de twee niveaus samensmelten tot één.
De christelijke ethiek is dus enerzijds realistisch en compromisbereid, anderzijds weet zij van idealen die blijven roepen. Dat heeft zij gemeenschappelijk met veel andere ethieken: je hoeft niet in een badkuipmodel te geloven en je hoeft niet eens religieus te zijn om de ervaring te hebben dat in de moraal sprake is van een bovendruk en een onderdruk, dat er soms compromissen nodig zijn terwijl je diep in je hart weet dat het veel beter moet. Ook een goede politicus weet dit. Degenen die voor deze tweeniveau-ethiek de Bijbel als basis nemen, doen er echter goed aan om haar ook serieus te nemen. Ik zeg dat met nadruk zo omdat ik enerzijds respect heb voor mensen die de Bijbel minder ethisch gewicht toekennen, maar anderzijds van mening ben dat we de Bijbel ook geen geweld moeten aandoen. Denk aan de al genoemde Psalm 119, denk ook aan Jezus’ woorden in Matthëus 5:19: wie de geboden aantast, zal de kleinste zijn in het Koninkrijk. Onze liefde voor het unieke boek dat we Gods woord noemen vraagt om een ernstige poging om – wat Charles Cosgrove noemt – ‘het doel achter het gebod’ te onderkennen en te respecteren.
Hete hangijzers
Al eerder gaf ik aan dat je bij hete hangijzers in de ethiek drie vragen kunt stellen: kan dit onderdeel zijn van de goede schepping? Is het denkbaar als compromis op de bodem van de badkuip? En is het denkbaar als onderdeel van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde? (Die laatste vraag is overigens de meest ingewikkelde omdat we over de toekomst veel minder weten dan over de schepping en over de bodem van de badkuip.) Welnu, ik ben van mening dat dit model nog steeds handvatten biedt, ook bij complexe ethische vragen van nu. Ik noem er twee waar ik op verschillende wijzen enigszins in thuis ben: euthanasie en genderdysforie.
Wat betreft genderdysforie het volgende. Feit is dat sommige mensen langdurig en intens de ervaring hebben dat er tussen hun sekse (het biologische geslacht met genetische en met geslachtskenmerken) en hun gender (het geslacht waarmee men zich identificeert en de wijze waarop) een grote kloof zit. Sinds de eeuwwisseling hebben we een grote stijging gezien van meestendeels jonge mensen die kiezen voor een vorm van transitie: hetzij door één of meer geslachtsaanpassende (of genderbevestigende) operaties, in combinatie met medicatie, hetzij door zonder medische ingrepen maar wel sociaal als lid van de ervaren gender door het leven te gaan. Er zijn met name bij de medische route kanttekeningen te maken: worden er geen overhaaste beslissingen genomen? Is het chirurgisch verwijderen van primaire of secundaire geslachtskenmerken geen vorm van mutilatie? Wat zijn de bijwerkingen op lange termijn? Zijn andere wegen om je te verhouden tot de eigen biologische sekse voldoende verkend? Zijn ze überhaupt bespreekbaar? Waarom is er eigenlijk geen enkele aandacht voor (en vaak zelfs alleen maar vijandigheid jegens) de ervaringen van detransitioners? Is één van de oorzaken van genderdysforie niet mogelijk de stereotypische (en veelal beperkende) voorstellingen over hoe mannen en vrouwen zich behoren te gedragen en te kleden? Daarbij denk ik dat we vanuit een Bijbels perspectief moeten blijven spreken in termen van de duale geslachtelijkheid van de mens. Deze komt niet alleen alom in de Bijbel voor als iets bijzonders en goeds (denk aan het Hooglied), maar vormt ook één van de relatief weinige, expliciete, antropologische elementen in de context van de goede schepping. Dat bepaalt wat mij betreft de bandbreedte van het christelijk-ethisch nadenken hierover. Een discours waarbinnen iemands biologische sekse wordt losgemaakt van zijn of haar gender, een discours waarbinnen de voornaamwoorden ‘zijn’ en ‘haar’ voorwerp worden van eigen keuze, staat op gespannen voet met de erkenning van onze geslachtelijkheid als deel het ontwerp dat God met de schepping van de mens had. Dat alles staat de erkenning van het bestaan van genderdysforie (en mogelijk in uitzonderingen ook van het goed recht van chirurgische ingrepen) niet in de weg. Maar het moet mogelijk zijn om de plek waar dit discours plaatsvindt te benoemen als het niveau waar het Bijbels gesproken thuishoort: het niveau van gebrokenheid. Dit soort keuzen zijn en blijven in zekere zin altijd keuzen ‘van lieverlee’.
Iets vergelijkbaars geldt ook euthanasie. Ook hier worden op basis van persoonlijke ervaringen onomkeerbare beslissingen over het eigen leven genomen. In dit geval gaat het zelfs om wel of niet bestaan. Hoewel er in Nederland ook onder kerkelijke mensen een wijdverbreide acceptatie van euthanasie is, kán een Bijbels georiënteerde ethiek niet om de actualiteit van het zesde gebod heen. Wanneer mensen als Jacques Pohier en Margareth Past Battin beweren dat God mensen het recht heeft gegeven om hun eigen leven te beëindigen, verheffen zij iets naar de ‘rand van de badkuip’ wat in het beste geval op de bodem thuishoort.
Christelijke ethiek beoefenen betekent ook anno 2024: durf te denken in twee niveaus. Een heilige kerk is een kerk die zich niet laat verleiden tot het idealiseren van het suboptimale maar die zich evenmin laat verleiden tot het verplicht stellen van het ideale. In die gemeenschap der heiligen moet het mogelijk blijven om iets gebroken, ‘van lieverlee’ of misschien wel gewoon ‘onwenselijk’ te noemen zonder dat daarmee is geïmpliceerd dat je het hebt over minderwaardige burgers die je kennelijk mag discrimineren. Uiteindelijk is het leven van ieder mens en van ieder christen tot op zekere hoogte suboptimaal. Bij sommige dingen moet een christen fier optreden vóór het compromis (acceptatie van euthanasie en burgerrechten voor transgender personen) zonder zich daarbij te laten verleiden om iets ‘goed’, laat staan ‘ideaal’ te noemen. Laten we enerzijds de moed hebben om een ferme positie in te nemen, anderzijds erkennen dat onze gesprekspartner vaak goede argumenten heeft; laten we begrip opbrengen voor morele pluraliteit en ons tegelijk bewust blijven van de universele aanspraken van de christelijke ethiek; laten we realistisch zijn en bereid tot compromissen, maar ook de moed hebben om onze grenzen aan te geven.
Prof. dr. T.A. Boer is hoogleraar ethiek van de gezondheidszorg aan de Protestantse Theologische Universiteit. Mailadres:
- Raadplegingen: 241