nr5 • 2005 • Kroniek
juni 2005 (19e jaargang nr. 5)
Kroniek
Over de paus, profetisme en vrijheid
Drs. P.J. Verhagen
Een nieuwe paus
Ik wil niet verzwijgen dat zich een zekere opwinding van mij meester maakte toen ik op tv de aankondiging en het eerste optreden van de nieuwe paus gadesloeg. Ik heb mij sowieso verbaasd over de indruk die het maakte, het beslag dat het overlijden van Johannes Paulus II legde op veel mensen in mijn directe omgeving. Van de meeste veronderstelde ik toch, inclusief mijzelf, dat ze niet veel met een paus hadden. Het viel me trouwens op hoe het zoeken naar woorden is om je uit te drukken over iets wat je zo niet gewend bent. Het woord poppenkast viel nog wel eens, zonder dat mensen dat zo opzettelijk bedoelden, maar omdat ze even geen ander woord bij de hand hadden.
Vanwaar mijn opwinding? Ik had mij er over verbaasd, en ook wel geërgerd, dat ik er in kerkdiensten niets over hoorde, laat staan dat er in gebed of voorbede woorden aan gegeven werden. Dat vond ik misplaatst. Onze katholieke broeders en zusters doen geheel volgens het apostolisch vermaan hetzelfde als wij: hun voorgangers gedenken en in ere houden. Zij waren oprecht verdrietig over het verlies van hun eerste herder. Wij bidden voor jan en alleman, heel goed, maar niet voor een groep van om en nabij een miljard gelovigen, of zijn het toch ketters, die treuren over een ingrijpend verlies. Bidden is een taai werk, dat bleek maar weer; het moet kennelijk toch over iets gaan dat niet al te ver van je bed is. En voor heidenen bidden is makkelijker dan voor (vermeende) ketters. Dat deugde dus niet volgens mij. Ik vond het bemoedigend, om het even pathetisch te zeggen, dat ik niet de enige was.
Met nog grotere verbazing werd ik getroffen door de gedachte dat de kardinalen kennelijk stemmen onder het aanroepen van de heilige Geest. Niet de kardinalen kiezen, maar de Geest wijst de paus aan. Nou ja, ik heb natuurlijk nooit geweten dat de Geest zich daarmee bezig zou houden. Ik bedoel, wij denken toch ongeveer zo dat als wij er niets mee hebben, dan heeft de Geest er ook niks mee. Wij, orthodoxen en bevindelijken, hebben niks met een paus, dus de Geest heeft ook niks met een paus. Zo zelfbewust zijn we ook wel weer (?). Maar als het waar is dat het aan de Geest is, dan zouden we ook aan de Geest over moeten laten wat des Geestes is. Ik meende over dat laatste niet goed te kunnen oordelen of wilde me daar geen oordeel over aanmatigen. Zo hebben we in een dienst waarin ik voorging gebeden, dat de Geest zijn werk zou doen tot opbouw van de kerk in de wereld en tot heil van de wereld, en wij ervoor bewaard zouden blijven zijn werk tegen te staan. Gelukkig werd ik niet verketterd, maar ik kon natuurlijk niet in al die hoofden en harten kijken.
Mijn opwinding had dus met dat gebed te maken van een dag ervoor. Kijk, ik snap natuurlijk niet waarom het een Duitse paus moest worden en ook niet waarom zo’n oude paus. Of moet juist deze kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder uit Duitsland en zijn generatie nog altijd iets recht zetten en uitspreken in de kerk en namens de kerk, uit het hart van speciaal die kerk, wat eerder nog niet gebeurd is? Kan dat gezien zijn leeftijd nog net, maar moet het dan ook voor het voor die generatie te laat is? En is zijn voorganger ook in dat opzicht misschien voorganger als de paus die het laatste jubeljaar aangreep om vergeving te thematiseren en te vragen, maar nog niet werkelijk aan allen die daar recht op hebben? Als dat zo zou zijn, als dat zo zou gaan, dan heeft de Geest, ik zou bijna zeggen een compliment verdiend, maar ik wil zeggen dan rollen we beschaamd van de ene in de andere verbazing. Wie zou dat voor mogelijk hebben gehouden. Zou dat niet van hoger hand gezegend zijn? Als mijn duiding deugt dan is deze paus geen tussenpaus en hoeft hij ook niet zo lang te regeren. Komt mijn duiding niet uit, dan regeert hij al gauw te lang. Maar misschien is mijn duiding niks meer dan brave fantasie.
Profetisme
Zou zoiets als een kroniek zich lenen of misschien wel juist bedoeld zijn voor een profetisch ferment? Niet dat ik zo’n ziener ben. Maar ik ben wel vicaris geweest van ds. Cock Blenk. Dus heb ik wel iets meegekregen van het schouwen, duiden van de geschiedenis, van het moment, van het gewone. Blenk gaf in De Waarheidsvriend in ieder geval blijk van veel respect voor Johannes Paulus II en zijn rol in de moderne geschiedenis, in het bijzonder wat betreft de val van het communisme. Mij sprak overigens in het vele dat daarover te lezen viel ook aan dat de paus bij zijn bezoek aan Polen indertijd opgeroepen had tot gebed. En dat kennelijk tegen de demoralisatie van dat moment in de gebeden zich vermenigvuldigden, niet alleen in de rooms-katholieke kerk. En dat in de duiding van de gebeurtenissen dat aspect meegewogen moet worden. Dat zou in ieder geval in de lijn van Blenk zijn, die immers een en ander maal de geschiedenis zoekt te duiden tot verstaan van gelovigen, zodat zij bevrijd van meer en minder blinde vlekken profetisch, priesterlijk en koninklijk in de wereld weten te staan.
Dat ik het hier over ds. Blenk heb, is omdat hij onlangs met emeritaat ging en bij die gelegenheid een boek aangeboden kreeg geschreven door vrienden en vicarissen over het thema van de profetie: Profetisch geïnspireerd. C. Blenk als historicus en theoloog (Quantes Uitgeverij, Rijswijk). Op 20 april jl hadden we naar aanleiding van het boek een studiedag in Ede en ik beveel het boek graag ter lezing aan.
Nou dat was wat, die studiedag. Stelt u zich maar voor: zo’n 40 geschoolde en autodidacte theologen, die met elkaar in gesprek gaan over de gave van de profetie. Ik noteerde zo’n 23 omschrijvingen, typeringen van profetie; dat is zo’n beetje één omschrijving per twee deelnemers, bijna dus: zoveel hoofden, zoveel zinnen. Ik doe een greep. Profetie is: Jezus leren zien (vanwege Luc. 10:21-24); is Gods spreken in het heden; is onderwijs en bemoediging; is gunstig missionair; is een soms spontane, begrijpelijke boodschap van God voor anderen gecommuniceerd door een geïnspireerd gemeentelid, doorgaans tijdens het samenkomen van de gemeente; is onder de leiding van de heilige Geest tot opbouw van de gemeente, gericht op de levenspraktijk; is dienstbaar aan het apostolaat; is duiden van de geschiedenis; is de machtige en onweerstaanbare doorbraak van het Woord van God in een bepaalde crisissituatie van het volk van God in het Oude Testament en van de gemeente des Heren in het Nieuwe Testament; is het Woord transformeren in eigentijdse taal; is teken van Gods aanwezigheid; is een bijbelse visie op het wereldgebeuren; is hermeneutiek; is gave en opgave voor iedere christen; is het spreken van een bekeerde dominee in een forum met een heiden; is in gewone dingen God vragen (vanwege 1 Sam. 9:1-10); is de wil van God verkondigen en de gangen van God aanwijzen in het gebeuren van heden en toekomst binnen de gemeente en in het wereldgebeuren.
Ik verwacht niet dat de lezer hier meteen van opkijkt. Ieders idee of intuïtie zit er zo’n beetje wel tussen, vermoed ik. Maar wat meer impliciet blijft, is volgens mij het vergeten of erg lastige stuk van de christelijke vrijheid. Ik zou zeggen: profetie is het vrije spreken Gods. En daar moet ik dan aan toevoegen zoiets als: door mensen die daartoe in vrijheid zijn gezet. Maar dat ‘vrije’ in dat vrije spreken is een probleem. Van de Belt (Nijkerk) wijst op een veelbetekenend detail bij Calvijn in dit verband. De zin: ‘Daaruit volgt dat alle gelovigen gezalfd zijn. Zij hebben evenzeer Zijn profetische zalving als Zijn koninklijke en priesterlijke; niet op ceremoniële en externe wijze, maar op geestelijke. Een profeet is immers een tolk van God bij de mensen, die bijzonder begiftigd en onderwezen is door de Geest’, is uit de Institutie van 1559 geschrapt! De verklaring hiervoor zou gelegen zijn in zijn front tegen en beduchtheid voor de Dopersen. Commentaar van Blenk: wat kan men in zijn angst toch tot domme dingen komen! Blenk is een warm voorstander van dat ‘duiden’ als tolk. Maar voor anderen is dit schrappen kennelijk een uitkomst, gegeven hun vermoeiende nadruk op ambt en prediking waarmee ze de vrijheid en dus het vrije spreken Gods zeggen te bewaren, maar ondertussen deze juist inperken als met een nieuwe besnijdenis. God mag wel vrij spreken, maar door het ambt en in de prediking, dat is dan profetisch in volle zin. Jawel, maar zo geformuleerd is dat dan alleen nog de dominee! En dat gaat onmiskenbaar in tegen het uiterst sociale (alle vlees) van de Geest sinds Pinksteren.
‘Zonder profetie is prediking doodvermoeiend’, werd er gezegd juist door diegenen die het Woord van de prediking zo benadrukten. Zeker, als daar dan maar mee bedoeld wordt doodvermoeiend voor de prediker en de hoorder. En als daar dan ook maar mee bedoeld wordt dat de prediker in kritische (zelf)reflectie zich laat gezeggen. Maar door wie dan? Door anderen, meer profetisch geïnspireerden in de gemeente, dunkt me. Daar heb ik echter bij sommige van die predikers weinig vertrouwen in, omdat hen dat veel te bedreigend dichtbij zou komen en zij, zo vermoed ik, zouden vrezen voor hun positie. Maar zo is dat met knechten, zei Bernardus al en Calvijn na hem. Die preken inderdaad dodelijk vermoeiend, dat klopt. Voor mij was het een eye-opener te horen dat zoiets kan duiden op een gebrek aan het vrije spreken Gods (mijn aanduiding van het profetische), en dus wijst op een nieuwe besnijdenis (lees: wet, inperking, belemmering).
Vrijheid
Vrijheid sinds 60 jaar is een groot voorrecht, even kostbaar als kwetsbaar. Dat we het ermee te stellen hebben, is toch niet zo vreemd. Vrijheid als discours van recht op dit en recht op dat, vrijheid van het woord is problematisch geworden. Ondertussen, waar er gediscussieerd wordt in de samenleving over het vrije woord, zouden wij toch de oren moeten spitsen. Immers het vrije spreken Gods is als prototype van vrij spreken en het vrije woord altijd problematisch geweest. Dat lijkt me niets nieuws, maar een uitdaging om te duiden. Vrijheid is geen statisch gegeven, maar dynamisch, altijd weer in beweging, altijd weer onder druk van het ‘wisselen der tonelen’. Dat gaat ook niet anders, want het is ‘onze’ vrijheid, die van mensen zoals wij. En daarmee is een hoop gezegd, gezien wie wij zijn en wat wij elkaar aandoen.
Maar er is nog een ander aspect wellicht. Het vrije heeft ook iets van het vreemde. Zo zou ik profetie ook kunnen aanduiden, als het vreemde spreken Gods, dat ons niet vertrouwd is en ons daarom vrees inboezemt. Dat geldt trouwens ook van de vreemde, die boezemt vanouds al angst in. Die angst is een existentieel gegeven en is vroeg of laat altijd te duiden als doodsangst. De angst dat de ander op mijn terrein komt, binnendringt en het overneemt ten koste van mij. Zo is het altijd gegaan. Zodoende kunnen Chinezen en Japanners elkaar nog altijd niet uitstaan, om het nu maar even ver van ons bed te houden. Angst voor verlies van eigenheid, van identiteit, en ook van positie dus. Zo is het vrije spreken Gods als het vreemde spreken Gods (te) bedreigend. (‘Ik haat het miraculeuze’, werd er zelfs op die studiedag gezegd; hoe dom kun je wezen, zeg ik Blenk dan maar na.) Zo is ook het vrije woord in de samenleving niet gemakkelijk, wordt het soms als bedreigend ervaren en slaan mensen (letterlijk) door. Zou het kunnen zijn dat vrijheid een schaars goed wordt, omdat angst meer en meer de dienst uitmaakt, dat het vrije woord in deze tijd daarom schaars is, en nog meer het profetisch spreken?
Stukje kaas?
Natuurlijk kwam ook de kwestie van het toetsen van de profetie aan bod. Dat zal toch in enig verband van de gemeente zijn. Ik moest zelf even denken aan de structurele invulling die Barth gaf aan onze vrijheid voor God (KD III/4 §53). Hij noemt dan de rustdag (‘Feiertag’), de belijdenis en het gebed. Dat lijken mij wel aansprekende piketpaaltjes als het gaat om de christelijke vrijheid. Sommigen hebben veel te sterke vooroordelen tegen die vrijheid als het begin van het einde. Het gaat me nu even om een paar zinnen in zijn behandeling van het belijden die me weer bij de mogelijkheid van het profetisch spreken van de gelovigen brengen. Barth attendeert er namelijk op dat in de bijbel dikwijls het loven en belijden van God door een mens als een moment in een opvallende geschiedenis verteld wordt. Hij extrapoleert dat naar ons als evenzeer bijzondere momenten in onze levensgeschiedenis. Hij noemt dat bijzondere momenten waarop we in status confessionis komen om de eer van God. Er is dus ook zoiets als het moment dat je niet mag negeren. Ik heb de neiging om in dat belijdende spreken een sterk profetisch gehalte te zien, omdat Barth het aanduidt als spreken dat zich bewust is van de confrontatie met ongeloof, bijgeloof en dwaling, als protest op momenten dat het nodig is. Daarover discussieert in het vriendenboek voor Blenk Van der Graaf met De Kruijf (blz. 122). De eerste vindt de tweede veel te terughoudend en dat voel ik wel mee. Maar tussen hen gaat het over het spreken van de kerk. Ik heb het hier over het spreken van de gelovige, die dat overigens niet kan zonder de gemeente. En in dat spreken gaat het niet om meningen of opvattingen, maar over wat je gegeven is om te zeggen! Dat doet mij vooral profetisch aan: wat je gegeven is om te spreken. Dat kan ik alleen horen en ontvangen dunkt me wanneer mijn ziel stil is tot God. Misschien is het toch zo dat gelovige mensen wanneer ze bijvoorbeeld ’s nachts niet kunnen slapen door moeite of getob te snel naar de koelkast gaan voor een stukje kaas, in plaats van te oefenen dat hun ziel stil is tot God, om zonodig in een woord, in een stem, in een droom te ontvangen wat gezegd zou moeten worden.