nr4 • 2011 • Bij Jezus in de buurt
maart 2011 (25e jaargang nr. 4)
Bij Jezus in de buurt
R. van Essen
‘Als jongen wilde ik zendeling worden’, zo vertelde ik de redacteur van het Amsterdamse kerkblad, bij mijn aantreden als pastor van de Elthetokerk. Het werd geen exotische bestemming, maar de Indische Buurt van Amsterdam. Het was 1977 en ‘geloof’ was uit. In mijn contacten met buurt-welzijnswerk stuitte ik op onwil en botte vijandschap.
Maar ook binnen de kerk heb ik, vanwege mijn evangelische allianties - Youth for Christ en Youth with a Mission - jaren tegen afwijzing en minzame tolerantie moeten knokken. Het waren de jaren van de polarisatie tussen ‘horizontaal’ en ‘verticaal’, waarin je moest kiezen tussen bidden of engagement, woord of daad. Omdat de 19e eeuwse wijk door een saneringsproces ging en tegelijk steeds multicultureler werd, trokken veel gemeenteleden weg. In de beleidsplannen was de wijkgemeente al opgegeven: volgens de statistieken zou er rond 1985 niemand meer in de kerk komen.
John Vincent noemt de stad ‘zeef en vergrootglas voor het evangelie’, terwijl omgekeerd het evangelie ook ‘zeef en vergrootglas is voor de stad’. De ‘zeef’, waar het evangelie doorheen moest, was de apathie en het wantrouwen dat in de buurt overheerste. Men had het gevoel door de samenleving in de steek gelaten te zijn. In de buurt was een hoog percentage werkloosheid en velen leefden van een of andere vorm van uitkering. De instroom van buitenlanders, die voorgoed een eind maakte aan het dorpsklimaat dat de wijk kenmerkte, riep ook wrevel en vervreemding op. De politiek correcten zeiden dat mijn buurtbewoners ‘racisten’ waren, maar ik ontdekte dat het de reactie van machteloze mensen was op bestuurders - in stad en kerk! - die weigerden hun realiteit ernstig te nemen.
Bevrijding door de theologie
Het waren ook de jaren waarin de ‘bevrijdingstheologie’ uit Latijns Amerika hier enthousiast onthaald werd. Een theologie ‘van beneden’, waarin de aspiraties en vragen van de onderdrukten, de kleinen serieus genomen werden. Maar hier was deze theologie geen eyeopener voor het (volks)geloof en de belevingswereld van mensen in de oude wijken. Integendeel, de theologische middenklasse haalde de neus op voor de evangelische spiritualiteit die in deze wijken onder allochtonen opbloeide. ‘Evangelischen hebben een andere god’, schreef iemand. Maar Segundo deed over het ‘volksgeloof’ niet denigrerend in zijn ‘Liberation of theology’: Als het over verandering gaat moet de kerk maar niet zo’n grote mond hebben, schrijft hij, want zij is de laatste die tot veranderen bereid is. Volgens Segundo is de kerk een creatieve minderheid, maar zij hoeft de meerderheid - de massa - niet tot een ‘minderheid’ te maken. Het gaat om de nieuwe en meer creatieve mogelijkheden van het ‘minderheidskarakter’ in elk menselijk wezen.
Er is uiteraard verschil tussen de ‘massa’ in Latijns Amerika, waarover Segundo spreekt, en de bewoners van achterstandsbuurten in onze samenleving. Wat ze gemeen hebben is dat ze niet serieus genomen worden door de kerk van de middenklasse. In het eerste nummer van dit tijdschrift (juni 1986) wees ik erop dat aan evangelische zijde voorzichtig aandacht kwam voor de ‘bevrijdingstheologie’. Maar Marx en zijn analyse van onze wanorde ging men uit de weg. ‘Radicaal evangelisch’, werden we genoemd, de mensen van het maandblad Reveil. Samen met Evert van de Poll, Otto de Bruyne en anderen schreven we tegen de kernbewapening en apartheid, bepleitten aandacht voor het milieu en namen het op voor de vluchteling en voor Israël en baden het eelt op onze knieën. Het leverde je in een deel van de evangelische/orthodoxe wereld etiketten op als communistisch, new age en vrijzinnig. Die etiketteerdrift heeft mij - buitenkerkelijk opgevoed - altijd verwonderd. Maar ja, mijn geestelijke ‘vaders’ waren Buskes (rood en pacifist), Hannes de Graaf (vrijzinnig) en Stanley Jones (liberal evangelical). De laatste hoorde ik op zijn 80e in de Utrechtse Domkerk. Zijn passie voor het ‘Koninkrijk’ heeft mij blijvend besmet. Belangrijk was ook Hauerwas, wiens ‘The Peaceable Kingdom’ ik in 1986 las. Boeiend te zien dat ‘Een robuuste kerk’, met artikelen van hem, nu in orthodoxe kring enthousiast aandacht krijgt.
Tijdens mijn studie missiologie aan de VU (1987-1996) ging ik ethisch door de bocht op het punt van de homoseksualiteit. In de loop der jaren was ik al in de knoei gekomen met de keiharde bejegening van homoseksuele mensen in evangelische kring. Zelf zweeg ik over het thema, maar met het pistool op de borst moest ik toegeven dat de bijbel ‘het’ verbiedt. Het waren geloofsverhalen van homo’s en de hermeneutiek die mij uiteindelijk genazen. Waarom zou je wel je baard mogen trimmen en een tattoo laten zetten (Lev. 19:27-28) en niet iemand van hetzelfde geslacht mogen beminnen?
Missionair of diaconaal: een vals dilemma
In de nadagen van de apostolaatstheologie werd er neergekeken op de gewone (wijk)gemeente. Ik had heftige discussies met collega’s die zeiden dat de kerk haar tijd gehad had en je alleen nog maar als een anonieme Christus in de buurt aanwezig mocht zijn. Paula Irik, in die jaren mijn collega in de Staatsliedenbuurt, schreef terecht dat naast diaconaat, pastoraat en apostolaat ook het ‘koinonaat’ haar plaats opeist. ‘Een gemeenschap om samen te zingen in de nacht, haard van het verzet, plek om je te warmen, waar soms mensen uitgroeien tot een vuur’. Het gaat erom de charisma’s te mobiliseren - te ontdekken wat er beter kan. Een plek van ‘bekrachtiging’ (empowering) - wederzijds!
God ‘gebeurt’ in en onder mensen en in de christelijke gemeente vieren we dat, zoeken we anderen daarin te laten delen en zo krijgen we een voorproefje van zijn bedoeling met ons. De profeten noemen dat ‘sjaloom’. Zelf spreek ik, in navolging van Hans Küng, graag van een ‘genezen schepping’. Al heel snel ‘genas’ ik in mijn volkswijk van ‘gemeentegroei’ fantasieën en knikte beleefd als evangelische vrienden profeteerden dat alle 650 zitplaatsen weer vol zouden zitten. In de Nederlandse Lucasorde leerde ik de Anglicaanse en Rooms-Katholieke sacramentele spiritualiteit kennen. In handoplegging en zegen, (liturgisch) gebed en sacrament is God in ons midden. En van H. Berkhof leerde ik over de sacramentele waarde van de gesprekskring en de ontmoeting bij de buurtmaaltijd. De gemeente als een plaats waar tegen de bierkaai van onverschilligheid en onrecht de lofzang op de God van Israël gezongen blijft worden. Waar de profetie (het moet en kan anders!) zich niet het zwijgen laat opleggen.
Geen overlevingsstrategie
In de wijk waarin een kerkelijke gemeente zich bevindt, weet men soms niet eens van haar bestaan of heeft totaal geen idee waar zij mee bezig is. Veel kerkelijke activiteit wekt de indruk uit te zijn op eigen voortbestaan. ‘Een kerk die niet werft sterft’! Maar liever het risico als een graankorrel te sterven dan het verwijt dat we het evangelie uitdragen om er zelf beter van te worden. Apostolaat is geen overlevingsstrategie. Hier ligt mijn moeite met de missionaire karavaan die momenteel vanuit ‘Utrecht’ door ons land trekt. Al die prachtige modellen, fleurige brochures, boekjes met antwoorden op al onze geloofsvragen, ik krijg er een evangelisch déja vu bij. ‘Good news is for sharing’ zeker - wat ‘goed’ is mag ook gedeeld worden! Dat de lokale gemeente door de kwaliteit van haar presentie leden aan haar bestand toevoegt is hoogstens een plezierig neveneffect. Het gaat haar om het ‘welzijn’ van allen: om de ‘heelheid’ van het leven. In het werken daaraan zal de gemeente ook bondgenoten zoeken: op lokaal niveau kunnen dat wijk- en jongerencentra zijn, de mantelzorg, een moskee, enz. In dat alles is het de kunst bij Jezus in de buurt te blijven – in leven en sterven.
De achteruitkijkspiegel
Na het keurige Loosduinen mag ik al weer vier jaar werken in het Haagse Laakkwartier. Zowel in Amsterdam, Utrecht en Den Haag achtervolgd door krimp en sluiting van gebouwen. Toen mijn vrouw in juni 2005 ‘zo maar’ overleed, werd ik innerlijk beroofd/bevrijd van de laatste restanten evangelisch maakbaarheidgeloof. Voor een mirakel moet je niet bij mij zijn. Ook Jezus overschreeuwde zichzelf niet op de straat (Matt. 12:19). Om de ‘vleeswording’ van het Woord gaat het: Christus heeft ons bestaan gedeeld, geparticipeerd in de gein en de absurditeit ervan. Ik ‘had’ maandenlang geen geloof, maar er was veel geloof om mij heen. De liederen verdronken in mijn tranen, maar de gemeente hield de lofzang – en mij – gaande. En bij haar uitvaart vierden we de Maaltijd en de vertrouwde woorden van de liturgie, die mij al een leven vergezellen, hielden mij overeind. En bijna iedereen, gelovig en anders-gelovig, vaag religieus of pinkster, de collega’s van Betsie uit het hospice, de vriendinnen van de Quilt Bee, liep te midden van de zingende gemeente naar voren en deelde in het tranenbrood en dronk uit de beker van de vreugde.
Waar ik vroeger zei: ‘Wie zich verbonden voelt met Christus’, is mijn nodiging sindsdien zonder voorbehoud. De Maaltijd, een voorproefje van de tafel die de Heer zal aanrichten voor de vólkeren. ‘Maakt u er maar een rotzootje van, dominee’, zei een uitvaartleider toen ik eens buiten het protocol ging. Tja, als God meende dat ‘regels zijn regels’ onze redding was, had Hij wel een trainingsmissie voor politieagenten gestuurd. Een jongen, onderweg naar het geloof, vierde eens de Maaltijd mee. ‘Als je blij van binnen wordt, is dat de heilige Geest?’ vroeg hij. En hoe weinig ik soms met ‘ervaring’ heb, ik kon niet anders dan volmondig ‘Jazeker!’ zeggen.
‘De Here kent de zijnen’, zei mijn oude wijkpredikant in de zestiger jaren. Ik vond dat ‘hervormd’ en niet erg evangelisch. En ik bedenk hoe ik mijn Betsie – hervormd tot in het 10e geslacht – ervan wist te overtuigen dat ze zich moest laten overdopen. Een burn-out en een huwelijkscrisis verder begon mij te dagen wat uitverkiezing is. Van die momenten dat mijn telefoon ging en haar stem zei: ‘Kom je in de tuin zitten, de thee staat klaar’. Of wanneer ik haar in de kerk zag zingen en onze blikken elkaar kruisten. Terwijl ik dit schrijf, zie ik het in mijn achteruitkijkspiegel en bedenk wat ze kort voor haar dood zei over het werk in het hospice: ‘Ik hoef daar bijvoorbeeld helemaal niet te gaan evangeliseren. Ik laat het komen zoals het komt’. Zo heeft ze mij geholpen bij Jezus in de buurt te blijven.
Rob van Essen is predikant (PKN) van de Laakkapel in Den Haag en diaconaal medewerker in Rijswijk, mailadres: