Skip to main content

nr2 • 2010 • Nederland, waarheen?

november 2010 (25e jaargang nr. 2)

Nederland, waarheen?

 

Gelukkig is het land…

J. Wienen

Het is een oud lied van Adriaan Valerius: Gelukkig is het land, dat God de Heer beschermt…. Het drukt het besef uit dat Nederland een land is onder Gods hoge bescherming. Gedicht naar aanleiding van de overwinningen van Maurits van Nassau in 1591, is het verbonden met de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Republiek als een protestantse natie. Het lied staat nog als gezang in het Liedboek voor de Kerken uit 1973.

In het Compendium bij het Liedboek staat dat een moderne dichter geen regels meer kan schrijven als ‘dat hij ons t’zijner eer dees overwinning geeft’, “maar niettemin hebben we ze soms nog nodig”. Dat zal slaan op de vraag of we God kunnen claimen in de strijd, maar wellicht ook of we God kunnen claimen voor een land, en misschien wel of we een land kunnen claimen voor God.

Een christelijk land
Heel lang leek dat vanzelfsprekend. De eerste christenen kwamen met de Romeinen in ons land, maar het geloof van de inheemse bevolking werd het niet of nauwelijks. Met de komst van zendelingen als Willibrord begon de kerstening van het Germaanse gebied dat nu Nederland vormt. Al bleven heidense voorstellingen en gebruiken nog eeuwenlang een rol spelen, Nederland werd een gekerstende, een gedoopte natie. De hele structuur van de samenleving maakte dat de bekering tot het christelijk geloof niet zozeer een individuele beslissing was, maar een keuze van stammen en volken. Individuele overtuigingen werden door deze collectieve keuzes langzaam maar zeker beïnvloed. Overal verrezen kerkjes en later kerken. De kerk werd het centrum, de spil, van de dorpsgemeenschap en de stedelijke samenleving. Kloosters speelden hun rol bij ontginning van het land en het doorgeven van cultuur. Nederland was een deel van het christelijke Europa, waar de cultuur door en vanuit de kerk werd opgebouwd. Geïnspireerd door het Oude Testament en het Evangelie kwam er aandacht voor ziekenzorg, armenzorg, ouderenzorg en onderwijs. Vroomheid inspireerde de beeldende kunst, de architectuur, de letterkunde en de muziek. 
In de zestiende eeuw vonden vele veranderingen plaats. Eén van de ingrijpendste was de reformatie. De hervormingsbeweging in de kerk werd een heftige kerkstrijd en leidde tot kerkscheuring, waarbij de overheid trachtte de mensen de kerkkeuze van de overheid te laten volgen. Dat lukte lang niet altijd. Verschrikkelijke burgeroorlogen en godsdienstoorlogen volgden. In de Nederlanden kreeg deze strijd een heel eigen dimensie. Onder leiding van Willem van Oranje vochten velen voor vrijheid van godsdienst. Na lange strijd vormde het grootste deel van het huidige Nederland een onafhankelijke republiek, waarin de Gereformeerde kerk een bevoorrechte positie had. Echte godsdienstvrijheid was er niet, maar wel volledige gewetensvrijheid. Niemand werd vanwege zijn geloof vervolgd. De gereformeerden waren de aanhangers van Calvijn. Zij drukten een flink stempel op de Republiek.
Een merkwaardig verschijnsel was dat het deel van de Republiek dat tot het Twaalfjarig Bestand in 1609 bij de Republiek hoorde grotendeels protestants werd, terwijl later heroverde gebieden katholiek bleven. Vanaf die tijd was Nederland een land van meerdere stromingen: de protestanten (verdeeld in strenge en rekkelijke gereformeerden), andere reformatorische stromingen (lutheranen, dopersen), katholieken en joden. De Republiek was een tolerante staat te midden van veel landen waarin een godsdienstige keuze van de onderdanen werd afgedwongen. Deze tolerantie had praktische oorzaken, omdat door verschillende groepen te verdragen de interne vrede kon worden gewaarborgd. Maar de basis was met name ook principieel: een geloofskeuze is een zaak van ieders geweten. Geloof kun je en mag je niet opleggen. Deze tolerantie past bij het wezen van het christelijk geloof (dat vraagt om persoonlijk geloof en innerlijke overtuiging) en ook bij de nieuwe tijd, waarin de aandacht en ruimte voor ieder individu snel groeide. De keuze van godsdienst werd in ons land uiteindelijk een zaak van het individu, niet van het hele volk of de overheid, al bleven collectieve processen hun invloed houden.

Veelstromenland
In de negentiende eeuw kwam de volledige gelijkberechtiging van alle godsdiensten. Politiek domineerden de liberalen de tweede helft van de negentiende eeuw. Zij hadden een eigen beeld van Nederland als een verlichte, protestantse natie. Door het beperkte kiesrecht hadden zij een onevenredig grote invloed. Op de scholen werd hun ideaal van nationale en godsdienstige identiteit vorm gegeven. De kinderen moesten onderwijs ontvangen in alle christelijke en maatschappelijke deugden. Strengere protestanten en katholieken kwamen op voor het recht om hun kinderen op eigen scholen onderwijs te laten volgen op een wijze die paste bij de eigen overtuiging. Deze schoolstrijd leidde tot de vorming van politieke partijen.
Uiteindelijk werd in 1917 een aantal politieke afspraken gemaakt, waarbij volledige onderwijsvrijheid werd bereikt. Burgers mochten zelf een school oprichten en besturen volgens eigen overtuiging, maar bekostigd door de overheid. Die controleert ook de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast werd er algemeen kiesrecht ingevoerd voor mannen, en al spoedig ook voor vrouwen. Toen bleek dat de godsdienstige overtuiging één van de sterkste politieke motieven was. De katholieke partij haalde zo’n 30% van de stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen, de protestantse partijen kwamen op ruim 20%. Samen kwamen  de confessionelen in 1918 op 52,3% van de stemmen. Dat steeg de jaren daarna nog wat, maar bleef in grote lijnen stabiel tot de verkiezingen van 1963 toen het percentage 52,2 was. In 1967 daalde het percentage confessionele stemmen naar 47,4% en daarna zette een snelle daling door.

 

Confessioneel

niet-confessioneel

1922

57,5%

42,4%

1963

52,2%

47,8%

1982

34,3%

65,7%

2010

18,5%

81,5%

De vijftig jaren na 1918 vormden de periode van sterke verzuiling. In heel het maatschappelijk leven waren organisaties actief, die aansloten bij de levensbeschouwing. Katholieke, protestantse en socialistische en soms ook liberale organisaties verenigden de achterban op tal van terreinen, zoals politieke partijen, kranten, scholen, omroepen, vakbonden en universiteiten. De levensbeschouwing doortrok de samenleving. De overheid richtte het publieke bestel daar ook op in. Dit systeem van organisaties op levensbeschouwelijke grondslag werd verzuiling genoemd. Het bevorderde in sterke mate dat de leefwereld van mensen werd bepaald en gevormd in en door de eigen zuil. Iedere zuil had ook een eigen perceptie van de vaderlandse identiteit, al waren er veel raakvlakken binnen die verschillende beelden. En de leidslieden van de zuilen wisten een uitstekende samenwerking op te bouwen, waardoor Nederland een heel stabiel politiek klimaat kreeg. De regering stimuleerde de maatschappelijke organisaties, die vaak een godsdienstige grondslag hadden.

Dat was het Nederland van gisteren, het land van de jeugd van mensen van boven de vijftig. Weliswaar verdeeld en met heel verschillende visies op verleden en identiteit van Nederland, maar tegelijk heel herkenbaar voor iedereen, goed in staat om met de verschillen om te gaan, met veel ruimte voor de verschillende overtuigingen. Als je er nu naar terugkijkt, bekruipt je het gevoel: het was een gelukkig land, waar mensen zich thuis voelden en elkaar accepteerden, een land door God beschermd.    

Geseculariseerd land
De twintigste eeuw was de eeuw van de verzuiling, maar ook de eeuw van de enorme secularisatie. Eerst en vooral verloor de brede Hervormde kerk een groot aantal leden en later voegde de Rooms-katholieke kerk zich daar in een trager tempo bij. Het aantal niet-godsdienstigen steeg van 0% in 1879 tot 44% in 2009. Aangezien het grootste deel van de kerkleden zelden naar de kerk gaat, is in de praktijk de teruggang van de kerk nog veel groter. Na de jaren zestig zette een secularisatie in die wel was voorbereid in de twee eeuwen daarvoor, maar die toen pas getalsmatig een heel belangrijke factor werd.

 

 

NHK/

PKN

RKK

Gerefor

meerd

Overig

Niet gods

dienstig

Moslim

1879

55%

36%

4%

6%

0%

0%

1971

24%

40%

9%

2%

23%

0,4%

2009

15%

28%

3%

4%

44%

6%

Naast deze teruggang van kerkelijkheid is er ook de teruggang in kerksheid. De mensen die nog wel bij een kerk horen doen er steeds minder aan. Kerkleden gaan minder vaak naar de kerk, velen van hen nemen nauwelijks deel aan het kerkelijk leven.  

De teruggang van de kerk in Nederland is onderdeel van de ontkerkelijking in heel West-Europa. Nederland is daarbij in zoverre bijzonder dat de kerkelijkheid in Nederland lange tijd bijzonder hoog was en dat de kerkleden ook zeer betrokken waren. Maar toen de ontkerkelijking eenmaal stevig inzette, ging het radicaler dan in andere landen. Daar was de betrokkenheid minder, maar bleven mensen vaak wel lid van de kerk. Nederland lijkt een land van uitersten, van zeer kerkelijk meelevend naar zeer geseculariseerd.
Diverse factoren waren op dit proces van ontkerkelijking van invloed. Belangrijk was de doorbreking van oude samenlevingskaders. Veel mensen trokken naar de grote steden en verloren de traditionele band met de kerk. Armoede was een factor die mensen bitter kon maken tegenover de kerk en gevoelig voor socialistische antikerkelijke opvattingen. Later was het juist de toegenomen welvaart en bestaanszekerheid die mensen onverschilliger maakte tegenover het evangelie. Ook de vermeende strijdigheid van geloof en wetenschap speelde een rol. De kerk verloor ook aan gezag door het hogere opleidingsniveau van mensen. Waren predikant en pastoor vroeger vaak de best opgeleide mensen in een plaats met een groot gezag, in de moderne tijd was dat gezag flink verminderd en waren de mensen kritischer. 

 

Verdeeld land
Een tijd lang was het beeld dat kerk en geloof steeds minder belangrijk werden en dat steeds meer mensen onkerkelijk en atheïstisch werden. De godsdienstige fase van de geschiedenis zou de mensheid vanzelf achter zich laten. Maar dat beeld bleek niet te kloppen. De teruggang van de kerk betekent niet noodzakelijkerwijs dat ook de godsdienstigheid sterk afneemt. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat de orthodox christelijke voortstellingen minder geloof vinden, maar dat allerlei vage en / of alternatieve religieuze ideeën en interesses een brede aanhang hebben. Daarnaast bracht de komst van migranten veel aanhangers van andere godsdiensten naar Nederland. Met name de islam groeide enorm in aanhang.
De islam speelt als godsdienst in de Nederlandse geschiedenis slechts een beperkte rol, hoewel het Koninkrijk der Nederlanden tot de Tweede Wereldoorlog een land was met een van de grootste moslimbevolkingen ter wereld. De inwoners van Nederlands-Indië waren voor het overgrote deel moslims. Maar in het Europese moederland was het aantal moslims zeer gering. In 1879 waren er 49 moslims in Nederland geregistreerd. In 2010 gaat het om meer dan een miljoen. Dit gegeven heeft een enorme impact op de Nederlandse samenleving. Afwijkende gebruiken, afwijkende kleedgewoonten kunnen in bepaalde omstandigheden al een gevoel van onbehagen oproepen. Dat is enorm versterkt door de wereldwijde beeldvorming over de islam als een gewelddadige en onverdraagzame godsdienst. Het ontbreken van godsdienstvrijheid in veel islamitische landen en terrorisme van radicale moslims tegen de westerse wereld heeft een wereldwijde angst opgeroepen.
In Nederland heeft dit een eigen dynamiek gekregen na de moord op filmmaker Theo van Gogh en de bedreigingen aan het adres van kamerleden als Hirsi Ali en Wilders. Wilders heeft met zijn PVV de weerzin tegen de islam tot hét handelsmerk van zijn partij gemaakt. In radicale bewoordingen verzet hij zich tegen de islam, zonder enig respect voor moslims en hun overtuiging. Hij zet de islam neer als een gevaarlijke politieke ideologie in plaats van een godsdienst. Tegenover de onverdraagzame islam zet hij een even onverdraagzaam seculier denken. Voor zijn benadering is een ruime voedingsbodem in Nederland. Bij de verkiezingen van 2010 haalde de PVV 15,5% van de stemmen. Weliswaar drong de partij niet door tot de regering, maar er werd wel een regering geformeerd, die van de gedoogsteun van de PVV afhankelijk is.
Naast de anti-islam benadering van de PVV staan politieke partijen die in algemene zin de invloed van religie in het publieke domein zoveel mogelijk willen weren. Met name D66 en GroenLinks, maar in toenemende mate ook VVD, PvdA en SP hebben een seculier programma. De godsdienstige overtuigingen zijn er voor het privé domein, de binnenkamer, maar in het maatschappelijk leven dient iedereen zich te conformeren aan een seculier denken. De ruimte voor organisaties en scholen op godsdienstige grondslag om een eigen personeelsbeleid te voeren op basis van overtuiging en de daarbij horende levensstijl wordt kleiner.
De ongekende verkiezingsnederlaag van het CDA in 2010 onderstreept de totaal gewijzigde verhoudingen in Nederland. Weliswaar belandde het CDA toch weer in de regering, omdat de positie in het centrum in de Nederlandse verhoudingen nog steeds een extra factor is als het gaat om het uitoefenen van invloed. Maar de signalen zijn helder. De invloed van christenen in de Nederlandse politiek is enorm verminderd en daar tegenover is de invloed van partijen die de godsdienstige invloed op het openbare leven zoveel mogelijk willen terugdringen gegroeid.
Er is een neiging om meerderheidsopvattingen via wetten als universele normen op te leggen aan alle burgers. Dat is een gevaarlijke en ongewenste weg. De rechtsstaat moet juist bescherming bieden aan opvattingen van minderheden. Wat wel geëist mag en moet worden, is dat minderheden zelf de rechten van iedereen erkennen om hun eigen opvattingen te hebben en keuzes te maken. Dat is de spannende opgave voor de islam in Nederland. 

Verward land
Nederland is nog steeds een veelstromenland, maar veel meer dan vroeger een diep verdeeld land. In plaats van een tevreden natie lijkt het een land in de greep van de onrust te zijn. Het vertrouwen in elkaar en in de overheid, dat in Nederland traditioneel heel hoog is, loopt terug. Met wantrouwen wordt gekeken naar grote groepen migranten, die met hun onbekende cultuur, niet meer de nieuwsgierigheid maar de angst voeden. In veel plaatsen hebben mensen het gevoel dat hun eigen straat, wijk en stad verandert, bijna onherkenbaar wordt. Radicale geluiden van fanatici onder de moslims voeden de weerzin. Voor velen is publieke manifestatie van godsdienstige overtuiging een onprettig verschijnsel geworden  Godsdienst wordt met wantrouwen bekeken. De ruimte voor het eigen geweten in het openbare leven wordt ingeperkt.
De onrust van de laatste jaren heeft ook te maken met een crisis in de welvaartsontwikkeling. Na een ongekend lange periode van enorme groei van economie en welvaart in Europa, lijken de mondialisering, de opkomst van nieuwe economieën vooral in Oost-Azië, economische crisis, angst voor klimaatverandering en milieurampen, uitbraken van besmettelijke ziekten en het gevoel dat veel van de oude vertrouwde normen en waarden op de helling staan een gevoel van kwetsbaarheid en bedreiging op te roepen waaraan we dachten ontsnapt te zijn. De stabiliteit van de verzuilde periode is voorbij. Bij iedere verkiezing veranderen veel mensen hun partijvoorkeur. De oude stabiele hoofdstromen verliezen enorm terrein aan nieuwere partijen met een radicaler profiel.
Nederland is veranderd. Het is geen gekerstende natie meer. Het merendeel van de mensen wordt niet gedoopt en wie de statistieken bekijkt wordt niet vrolijk van het perspectief. Voor orthodoxe christenen is de vertrouwde samenleving van vroeger weggevallen. Er is nog steeds veel ruimte voor godsdienstige beleving, maar in de publieke sfeer neemt de ruimte af. De onvrede over de islam leidt tot een beleid dat steeds minder ruimte geeft aan godsdienst in het openbare leven. Wel zijn er nog veel overblijfselen van de christelijke cultuur. Op momenten van publieke rouw wordt vaak teruggegrepen op christelijke rituelen. De christelijke feestdagen zijn nog steeds vrije dagen. De zondag staat onder grote druk, maar is praktisch overal in het straatbeeld nog wel een bijzondere dag, die uitnodigt tot een andere tijdsbesteding en die de basis vormt voor het vrije weekend, dat populairder is dan ooit. Christelijk vrijwilligerswerk speelt nog steeds een grote rol in de samenleving, christenen zijn verreweg de belangrijkste groep als het gaat om giften voor goede doelen en christenen zijn volop aanwezig in het publieke debat.
Nederland is veranderd. De oude tijden komen niet weerom. De geschiedenis is geen garantie dat ons land een christelijke identiteit heeft. Maar hoe de toekomst zal zijn is open. Het christelijk geloof als diepste waarheid over God en mens en als basis van hoop en van verdraagzaamheid, als bron van zorg en liefde, als inspiratiebron van wat mooi en goed is, heeft toekomst. En het heeft een boodschap voor het Nederlandse volk in al zijn verscheidenheid. Wie gelooft, kan blijven zingen:
Gelukkig is het land
dat God de Heer beschermt.

Want het blijft waar, of het land het nu gelooft of niet.

Drs. Jos Wienen is historicus en theoloog, burgemeester van Katwijk en redacteur van Kontekstueel