Skip to main content

nr3 • 2011 • Kroniek

januari 2011 (25e jaargang nr. 3)

Kroniek

Gereformeerd en de kontekst1

J. Maasland

‘Hopelijk zie je dat wij niet zozeer ergens tegen zijn, als wel ergens heel erg voor.’ Dat schreef ds. P.L. de Jong me op 12 juni 1986, vlak voor de verschijning van de eerste aflevering van Kontekstueel. Hij deed dat omdat ik in die dagen redacteur kerknieuws was van het Gereformeerd Weekblad (Bout, Huizen), een blad dat intussen is verdwenen uit de wereld van de kerkelijke bladen. Hij vroeg me in positief-kritische zin aandacht te geven aan deze pasgeborene onder de tijdschriften op het gereformeerde erf.

Ik zal dat zeker hebben geprobeerd, al weet ik niet meer in welke vorm en met welke inhoud. Ik herinner me wel dat de verschijning van Kontekstueel de nodige argwaan opriep, vooral bij hen die leiding gaven aan het gereformeerde deel van de kerk. Zoiets van: wat hebben we nu weer? Wat zit daar achter en welke bedoelingen hebben de initiatiefnemers? Als de spreuk 'nomen est omen' van toepassing zou zijn, dan waren de verwachtingen somber. Er waren in de periode eraan voorafgaand nogal heftige discussies gevoerd over de betekenis van theologen als Noordmans en Miskotte voor de gereformeerde gezindte, met annex een roep om herwaardering van de theologie van Karl Barth. Gevreesd werd dat deze denklijn een podium zou krijgen in het nieuwe blad.

Afhoudende reacties
Argwaan dus. Zeker ook door de hoofdbijdrage in de eerste aflevering van de hand van prof.dr. C. Graafland onder de uitdagende titel: 'Op zoek naar een gereformeerde hermeneutiek'. Vooral dat 'op zoek naar' riep vragen op. Weten we dat dan al lang niet hoe we als gereformeerden de Schriften willen lezen en moeten verstaan? In één van de volgende afleveringen van Kontekstueel reageerde onder anderen ds. C. den Boer dan ook onder de veelzeggende titel: 'Dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben'. Je moet je niet zo in de war laten brengen door de steeds verschuivende kontekst waarbinnen je als gereformeerd belijder staat, bedoelde hij. We weten toch al een aantal eeuwen waar we voor staan? Zo ongeveer reageerde ook een vrijgemaakt gereformeerde predikant in het Nederlands Dagblad op de eerste aflevering van Kontekstueel: ter wille van de kontekstuele presentatie eventueel afdingen op de gereformeerde traditie? Kan dat een oplossing zijn voor de problemen van onze tijd? En prof.dr. W.H. Velema uitte in de rubriek Reflexen in Theologia Reformata in dezelfde geest zijn zorgen. Hij riep op te waken voor de gedachte als zou het actuele beslissen over wat gereformeerd is. Ook hij vindt: wat gereformeerd is, dat weten we intussen wel. Op het brede artikel van Graafland reageert hij met: Op het zoeken ligt alle nadruk, de beweging, de vaart, het onderweg zijn, het nog niet weten hoe het moet en wat er uitkomt of waar men uitkomt, dat lijkt hem typerend voor de koers van het blad.

Gewijzigde fronten
Ik denk: na bijna vijfentwintig jaar is het allemaal nogal meegevallen. Tot een wilde en onbezonnen beeldenstorm van het gereformeerde erfgoed is het nooit gekomen. Dat is ook nooit de bedoeling geweest, dunkt me. Bovendien zijn redactie en medewerkers daarvoor te zeer geworteld in en verbonden met wat heet de gereformeerde traditie, als ik het voor hen zeggen mag. Onder hen zijn en waren er nooit de Harry´s en de Hermannen, die het theologisch denken en spreken in de Gereformeerde Kerken jarenlang op hol brachten. Laten we verder niet vergeten dat er in vijfentwintig jaar ontzettend veel veranderd is in de kerk en in de samenleving. De fronten raakten grondig verschoven. Van een interne strijd over wat gereformeerd is, richting een nieuw te vormen kerk in het proces dat Samen op Weg heette te zijn, naar de keiharde realiteit van een ontkerstende en geseculariseerde samenleving. Dat heeft mensen helaas uit elkaar gedreven, maar ook dichter bij elkaar gebracht.
Ja, die kontekst dan. Hoe komt het dat orthodox-gereformeerden altijd zo bang zijn voor de kontekst? Waarom die huiver toen Kontekstueel verscheen met in de naam haar programma?  Dat was zeker uit oprechte zorg voor de kerk en de gemeenten. Gereformeerden zijn de hartstochtelijke overtuiging toegedaan dat in de gereformeerde belijdenis in principe alles ligt opgesloten wat tot heil van mens en wereld noodzakelijk is. En dat gereformeerde ligt voor alle tijden vast. Sommigen trekken het korset daarom nog strakker aan door zelfs te spreken over exclusief-gereformeerd. Daar kan niets bij en daar mag niets af. Het lijkt zo'n beetje op de slotwoorden van de bijbel: wie afdoet en wie toedoet, zal dat niet ongestraft doen. Schrift en belijdenis komen dan eigenlijk op hetzelfde neer. En ja, dan is zelfs maar rekening houden met de kontekst het begin van een glijbaan.
Je ziet hetzelfde weer gebeuren in de waardering en beoordeling van de Herziene Staten Vertaling. Zelfs, om maar één voorbeeld te noemen, het veranderen van een vandaag nog nauwelijks gebruikt woord als 'goedertieren' in 'vriendelijk' is dan al een grensoverschrijding waar het eeuwig heil der zielen mee in gevaar lijkt te komen.  Een beetje meer bescheidenheid en ingetogenheid zou onder alle gereformeerde brokkenmakers op z'n plaats zijn. 

Steeds die kontekst
Onlangs stond de Hervormd Gereformeerde Jeugd Bond stil bij het feit dat deze organisatie in 1910 werd opgericht. Ik ben een van de velen die in hun jonge jaren gevormd zijn door wat deze bond aanreikte aan materiaal en bezinning. Vele Hemelvaartsdagen reden we in de vijftiger jaren van de vorige eeuw met een bus vol jongeren uit de Hoekse Waard naar Utrecht om in een Jaarbeurshal naar drie referaten te luisteren. Omdat jongeren van meet af aan in hun jonge leven geconfronteerd worden met de tijdgeest en met allerlei nieuwe ontwikkelingen, is het begrijpelijk dat een jongerenbond probeert daar op in te spelen. Met andere woorden: de kontekst speelt altijd een rol in wat deze bond bedenkt en aanreikt om jongeren te vormen tot geestelijke volwassenheid. Het kan niet anders of je bent dan ook altijd zoiets als een koploper om ontwikkelingen die jongeren van de kerk zouden kunnen vervreemden voor te blijven. En onbedoeld kom je dan op terreinen die bij de achterban gevoelig liggen.
Vorig jaar oktober stond er in De Waarheidsvriend in vier afleveringen een gesprek te lezen tussen HGJB-directeur ds. H.J. van Wijnen en drs. H.F. Massink, lid van wijkgemeente Sion in Houten. En ook hier weer steeds die kontekst. Van Wijnen stelt: Ook ons als HGJB is het begonnen om de 'grote woorden' en de 'grote verhalen' door te geven aan een volgende generatie. Maar wij constateren dat het misgaat om de werkelijke inhoud door te geven. De vertaalslag wil maar moeilijk lukken. De taal van de traditie sluit niet aan bij de taal die jongeren gebruiken en herkennen in hun dagelijkse leven. Er is een enorme kloof ontstaan tussen het geloof met haar eigen specifieke taal én het leven van alledag met een heel eigen taal: die van hun dagelijkse leven op school, met hun vrienden, achter de computer en ook de taal die in de gezinnen wordt gesproken.
Voorspelbaar is de reactie van Massink en hij is daarin, dunkt me, de tolk van de achterban: de door jullie aangereikte methodiek loopt het gevaar de inhoud te verdunnen. Op mij liet de discussie de indruk achter: we spreken elkaar met respect, maar we begrijpen elkaar niet echt. Intussen publiceerde het CBS december 2010 de zogeheten Jeugdmonitor: in 1997 ging 28 procent van de 12- tot 25-jarigen wel eens naar de kerk, in 2009 was dat nog maar 20 procent. En het percentage trouwe kerkgangers onder jongeren daalde in tien jaar tijd van 11 naar 8. Ik bedoel maar: zijn de discussies die in veel gemeenten nog steeds worden gevoerd over de marges voor jeugdwerk uiteindelijk geen luxe discussies? De tijd dringt en we blijven daarom veel verwachten van de HGJB in de komende jaren.

Kramp en krampachtigheid
Hoe komt dat toch, die kramp en krampachtigheid onder gereformeerde belijders? Daar zou je misschien vanuit sociologisch en cultureel perspectief op kunnen reageren. Maar daar waag ik me liever niet aan. Ik spreek maar gewoon mijn eigen gevoel hierover uit. Wie de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme kent, weet dat er altijd veel strijd en onenigheid is geweest. Tot op de dag van vandaag. Als ik een reeks trefwoorden opschrijf die tot de canon van deze beweging horen, dan zullen kenners begrijpen wat ik bedoel. Ik noem: verbond en verkiezing, algemeen of voorwaardelijk aanbod van genade, veronderstelde wedergeboorte, twee of drie verbonden, volkskerk of belijdeniskerk, Assen 1926, artikel 31, ds. R. Kok en dr. C. Steenblok, binnenverbanders en buitenverbanders 1967, PKN en HHK 2004. Steeds twisten en iedere keer scheuringen. Formulieren van Enigheid zorgden voor de grootst denkbare onenigheid. De een spreekt over 'Het wonder van de 19e eeuw' (H. Algra), de ander typeert het met 'Een eeuw van strijd over verbond en doop' (E. Smilde).
Je kunt je afvragen: hoe is dat zo gekomen en waar ligt toch de achtergrond van deze scheidings- en scheuringsdrift onder gereformeerde belijders? Het heeft alles te maken met de geweldige pretentie: wij kennen de waarheid en wij hebben die waarheid in handen. Die waarheid ligt al een aantal eeuwen vast in documenten. Niks kontekst dus. En iedereen die ook maar een woordje of een paar letters anders neerzet of in de interpretatie accenten verlegt, die is verdacht en komt op de nominatie om verwijderd te worden. Je gaat daarom natuurlijk niet naar een nationale synode zoals die op 10 en 11 december vorig jaar in Dordrecht werd gehouden en waar belijdende christenen bijeen kwamen om in ieder geval iets te doen aan de hopeloze verdeeldheid van hen die Christus als hun Heer en Heiland belijden, want ja, daar komt de Waarheid niet aan de orde en daar komen mensen die het met die waarheid niet al te nauw nemen. En als de synode van de Protestantse Kerk in Nederland het gesprek over God voert in besliste bescheidenheid op basis van een bezonnen nota 'Spreken over God' van de hand van dr. Arjan Plaisier, dan heb je het lef om in het dagblad Trouw te zeggen: een vrijblijvende oefening, want we weten al eeuwen hoe het spreken over God hoort te zijn. Want, weet u, wij kennen de waarheid. Ook over God? Ja, ook over God.

Een cocon
Ja, dat het spreken over God in een bepaalde periode van de geschiedenis mensen, ook gelovige mensen, wel eens in problemen kan brengen, dat mag en dat kan dan uiteraard niet waar zijn. En toch is het een gegeven. Onze tijd telt vele zoekers en twijfelaars, ook onder van origine rechtzinnige christenen. Dat kan modieus lijken: meedeinen op de golven van een laat-postmoderne cultuur en het staat misschien interessant. Maar er is veel meer aan de hand. Ik concludeer dat uit wat ik recent tegen kwam in bladen die in de gereformeerde gezindte verschijnen.
In De Waarheidsvriend (augustus en september 2010) stond de tekst te lezen van de bijdrage van ds. C.M.A. van Ekris (Breukelen) aan een door de Gereformeerde Bond belegde conferentie over 'geestelijk leiding geven vandaag'. Ds. Van Ekris zet boven zijn verhaal: 'Mensen in geestelijke mist'. Pastorale gesprekken brengen hem tot de conclusie dat ´de huidige cultuur een cocon om mensen heen legt waardoor alle geloofstaal hen bij vlagen vreemd wordt´. Mensen om ons heen, mensen misschien wel naast ons in de kerkbank, verdwijnen in een geestelijke mist waarin ze nog nauwelijks en meestal helemaal niet meer te bereiken zijn met woorden die ons via openbaring aangereikt zijn. De antennes van mensen staan niet meer afgestemd op geluiden en woorden van elders en hoger komaf.
In het kaderblad dat GZB en IZB uitgeven voor kerkenraden en zendings- en evangelisatiecommissies Transmissie (najaar 2010) stelt ds. M. van Dam (Hagestein) iets soortgelijks aan de orde. Meelevende jongeren lieten hem recent met verdriet weten dat ze het geloof dreigden te verliezen. Nu is dat helaas niet iets van vandaag of gisteren. Het is al generaties lang aan de gang. Wat wel opvalt, is de verschuiving in vraagstelling die daarbij een rol speelt. Voorheen luidde bijna stereotiep de vraag: Is mijn geloof wel een echt, is het wel een waar geloof, zoals verwoord staat in zondag 7 van de Heidelberger? Vandaag is de vraag veel eerder: Is God wel echt, is Hij er wel echt?
Ik weet: ook die vraag is niet nieuw. Maar nieuw is die vraag wel onder trouwe kerkgangers, vooral onder hen die bewust willen staan in de traditie en de gemeenschap van de christelijke kerk. De cultuur die ons omringt en waar we deel van uitmaken heeft meer impact op onze gevoelens en op ons denken dan we soms in de gaten hebben. Leven in een godloze cultuur zet God op afstand. Voor voorgangers een opdracht die kwestie daarom bij tijden ook in de prediking te benoemen. Te zoeken naar pastorale leiding en zorg voor hen die in een geestelijke mist dreigen te belanden of daar al volop in zitten, om de woorden van ds. Van Ekris nog een keer te gebruiken.

Literatuur als spiegel
Onlangs verschenen twee boeken die ingaan op de vraag naar God in de literatuur van de voorbije halve eeuw. Literatuur zou je een spiegel kunnen noemen van wat er in een samenleving speelt. Vaak lopen schrijvers vooruit op ontwikkelingen die pas later breed aan de orde komen. Dat maakt de beide hier genoemde studies ook zo interessant. Dr. J. de Gier, neerlandicus te Ede, noemt zijn boek: Provocatie en inspiratie. De plaats van God en de Bijbel in de naoorlogse literatuur (Artios-reeks, uitg. Groen Heerenveen). Jaap Goedegebuure is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Leiden en van zijn hand verscheen recent: Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 (uitg. Vantilt - Nijmegen). Het boek van De Gier is voor een breed publiek geschreven met belangstelling voor literatuur en dan beoordeeld vanuit een christelijk standpunt. De studie van Goedegebuure is veel academischer van opzet en strekking en vereist de nodige voorkennis. Ik ga beide publicaties hier niet recenseren of anderszins bespreken. Liefhebbers van de relatie christelijk geloof en literatuur zullen zich niet bekocht voelen bij aanschaf en bestudering van beide boeken.
Voor het thema van deze kroniek haal ik een voor mij toch wel opmerkelijke samenloop naar voren. Enkele jaren voor de eerste aflevering van Kontekstueel van de persen rolde, verscheen er bij uitgever Tabula een vrij klein boekje: Over god (1983). Zeven auteurs, allen op dat moment tussen de dertig en de veertig, hadden op verzoek een beschouwing geschreven over wat er in hun geest nog rondwaarde aan herinneringen aan God, nu het 'God-is-dood' tijdperk definitief tot het verleden was gaan behoren. Zeven auteurs, een in die dagen nieuwe generatie schrijvers, spreken zich expliciet uit over hun visie op God en geloof. Van 1945-1980 werd het fenomeen religie als achterlijk weggezet en geridiculiseerd in de Nederlandse literatuur. Rond de tachtiger jaren start er zoiets als een omslag. Er werden andere geluiden gehoord: Oek de Jong, Frans Kellendonk en Willem Jan Otten hadden er een belangrijk aandeel in. Dat geluid was overigens wel weer van voorbijgaande aard, behalve het werk van Otten die eind jaren negentig bekeerd werd tot het christelijk geloof.

Heimwee
Frans Kellendonk (1951-1990) was van huis uit rooms-katholiek. Ook hij raakte los van het geloof van zijn opvoeding. Toch schrijft hij 'geheel doordrongen te zijn van de wenselijkheid, zeg maar gerust de noodzaak van een godsgeloof'. Hij weigert zich tevreden te stellen met het agnosticisme. Dat vindt hij oppervlakkig en onoprecht en aspirine voor de ziel. Er zijn uitspraken van hem waarin je het heimwee proeft naar het geloof en tegelijk de onmogelijkheid om er toe te komen. Goedegebuure schrijft: ‘Als kind van de moderniteit voelt hij zich niet langer bij machte de dogma's zonder meer te aanvaarden, maar het is duidelijk dat hij, bevangen door de emotionele kou en culturele kaalslag van de late twintigste eeuw, eigenlijk niets liever zou willen’. Bekend geraakt zijn de woorden die Kellendonk in zijn roman De nietsnut de hoofdpersoon in de mond legt: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen, maar helaas is het niet zo dat het geloof begint waar het verstand ophoudt’. Kellendonk verwijt de ontkerstende cultuur van zijn dagen schizofrenie. 'We hebben herinneringen aan de overgeleverde vormen van het christendom, maar daar wordt amper nog een inhoud bij ervaren. Alleen op de grote momenten van het leven - geboorten, bruiloften, begrafenissen - willen we de gammele lege vormen van weleer nog wel eens te voorschijn halen. We halen ze van de rommelzolder, zogezegd, omdat we op zoek zijn naar een passend decor´.

Nieuwe vragen
De tijd waarin Kontekstueel op de markt werd gebracht, was een cultureel enerverende tijd. Veel ging aan de doorsnee kerkganger en voorganger voorbij. Ik vermoed daarom dat de redactie het boekje Over god niet zal gekend hebben. En toch schreef ds. P.L. de Jong in zijn eerste redactioneel: Nieuwe vragen dienen zich in onze tijd aan. De kerk en de gereformeerde theologie staan voor nieuwe uitdagingen. Dat gold toen in 1986, maar niet minder nu we vijfentwintig jaar verder zijn. De kontekst is grondig gewijzigd. Maar de uitdaging is er niet minder door geworden. Wat mij betreft gaat Kontekstueel nog vele jaren verder op de fronten waar we in onze tijd als christenen geplaatst zijn. De kontekst blijft er om vragen. Juist ook met het oog op een nieuwe generatie jonge christenen.

Ds. Jan Maasland is emeritus predikant (PKN) en bijstand in het pastoraat in de wijkgemeente van bijzondere aard De Fontein in Nijkerk.

Noot:
1. De auteur schrijft bewust: kontekst – in de ‘nieuwe’ spelling van 25 jaar geleden, zoals deze ook nog te zien is in de naam van het blad: Kontekstueel.