nr1 • 2009 • Laatst geboekt
september 2009 (24e jaargang nr. 1)
Laatst geboekt
drs. W.J. Dekker
Het was tegen de zomervakantie dat mijn krant berichtte over een interessante promotie. Aan de VU verdedigde C. Blom die dag een studie onder de titel Zonder grond onder de voeten over de vraag naar God en het kwaad in de wereld. Het zou gaan om een theologische analyse van het bijbelboek Job en Genesis 1-4. Een onderzoek dus op het terrein van het Oude Testament, dat onmiddellijk raakte aan de vraag naar God en zijn openbaring.
Ik besloot het boek meteen aan te schaffen. Het heeft me van begin tot einde geboeid. Ik vind het daarom een waardevol boek, omdat de uitleg van het Oude Testament samen opgaat met een systematisch-theologische doordenking van het thema. Zijn boek is niet in de eerste plaats een exegetische studie, maar een theologische, schrijft Blom zelf (14). Hij werpt zich op het verstaan van het boek Job en het begin van Genesis, maar hij laat daarbij tegelijk anderen aan het woord: Calvijn, Barth, Noordmans en vele anderen. Dat maakt deze studie dubbel interessant. De auteur zoekt vooral het gesprek met hen die de klassieke uitleg van Genesis 1-4 vertegenwoordigen. Het wordt een spannend gesprek. Doet die klassieke uitleg recht aan de bijbeltekst zoals die voor ons ligt? Volgens deze uitleg schiep God een volmaakte wereld. Door de zondeval echter is het kwaad erin gekomen. Voor dit kwaad en alle lijden is de mens verantwoordelijk; God kan hiervoor op geen enkele wijze verantwoordelijk worden gehouden. Is deze uitleg juist?
God en het kwaad
Een gereformeerd theoloog moet een dergelijke kritische vraag aankunnen. Steeds weer moet ik me afvragen: staat daar werkelijk wat ik denk dat er staat? Of neem ik - zoals Blom een aantal keren schrijft - een bepaalde vooronderstelling mee naar de tekst, die mijn lezen van de bijbeltekst kleurt? Zou het waar kunnen zijn dat wij Genesis 1-4 lezen met een heel bepaald beeld van God en klopt dat beeld wel met het bijbelse spreken over God?
Een tweede aspect van het boek is dat de thematiek van deze studie uit het leven gegrepen is, het leven dat bij tijden rauw is. Er is om ons heen en soms heel dichtbij onbegrijpelijk lijden. Er gebeuren dingen die vragen losmaken. Ook de vraag naar God. Wat heeft God te maken met het kwaad dat mensen treft? Misschien wel veel meer dan wij durven denken. En wat betekent dat dan wanneer het kwaad óns treft? Ik was benieuwd of dit boek me voor het pastoraat een beetje verder zou kunnen helpen.
De centrale vraag van deze studie is: wat is de verantwoordelijkheid van God voor het kwaad in de wereld? De auteur stelt deze vraag tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde klassieke visie op schepping en zondeval. Zoals we al zagen wordt in deze visie de Here God uit de wind gehouden. God is goed en kán niet verantwoordelijk zijn voor het kwaad. In deze visie speelt Genesis 1-4 een voorname rol. Volgens Blom is het nodig dat we deze eerste hoofdstukken van de bijbel weer ‘nieuw’ leren lezen. Hij doet dat zelf door zijn vertrekpunt te nemen in het bijbelboek Job. Nadat hij dit gelezen heeft, buigt hij zich over Genesis 1-4. Hij kiest voor het boek Job, omdat daarin de vraag naar God en het lijden de centrale vraag is. Dit bijbelboek is in het verband van deze studie dubbel spannend, omdat Job niet lijdt omdat hij een zondaar is. Hij lijdt omdat God en de tegenspeler willen weten of Job de Here God vreest om niet.
‘Om niet’
Het eerste hoofddeel van het boek is een grondige bestudering van het boek Job. Ik geef graag een paar dingen door die mij bij het lezen te pakken kregen. De titel van het proefschrift is ontleend aan het boek Job. ‘Is het om niet dat Job God vreest?’, zegt de tegenspeler tegen God (1,9). Hij suggereert dat Job wel een reden moet hebben om zijn God te dienen. Het is niet zonder grond dat hij God vreest. Job doet dat vast omdat God hem bijzonder zegent. God kan zijn tegenspeler slechts op één manier tonen dat Job Hem vreest zonder grond en dat is door Job die grond af te nemen. Een onzegbaar lijden treft Job dan. Zonder grond. Wat doet God!?
Blom laat zien dat het woord ‘om niet’ (zonder grond) een centrale rol speelt in het boek Job, met name in het gesprek tussen Job en zijn vrienden. Het is van grote betekenis, onder meer voor het pastoraat, dat wij zien wat daar gebeurt. De vrienden beweren bij hoog en bij laag dat er grond moet zijn voor het lijden van Job. En er kan maar één grond zijn en dat is de zonde. Ze erkennen dat Job geen goddeloze is, maar hij moet wel gaan inzien dat hij een zondaar is. Hij is immers een mens. En er is geen mens rechtvaardig voor God. Ook Job gaat dus niet vrijuit. Hij moet zich daarom aan God onderwerpen en berouw tonen, menen ze. Dan zal God hem zeker genadig zijn!
Op dit punt gekomen wijst Blom opnieuw op de eerder genoemde klassieke visie op schepping en zondeval. Deze gaat uit van de leer van de vergelding: de mens zondigt en als gevolg daarvan komt het lijden de wereld binnen. Het is alsof je de vrienden van Job hoort praten. En ik denk dat Blom ons daarvan bewust wil maken. Hebben zij die de klassieke visie aanhangen in de gaten dat ze dicht in de buurt van de vrienden staan? Het spannende nu is dat in het boek Job de overtuiging van de vrienden afgewezen wordt. Job gaat er tegenin. Maar ook God zelf wijst deze af. De vrienden hebben het helemaal bij het verkeerde eind. Wat zij spreken is dwaasheid. Het is zonder grond dat Job lijdt! Wat betekent deze reactie van de Here God zelf voor de klassieke visie op God en het kwaad? Om die vraag kunnen we niet heen.
Betekenis voor het pastoraat
Wat mij vooral getroffen heeft is dat gedeelte waarin Blom schrijft over Jobs reactie. Job zegt zijn God niet vaarwel, zoals zijn vrouw zou willen. Hij buigt ook niet berouwvol voor zijn God, zoals zijn vrienden dat graag zouden zien. Hij gaat een derde weg: hij gaat het gesprek aan met zijn God. De vrienden die het zo goed weten en hun antwoord klaar hebben, praten over God, Job met God. En dat gesprek is niets minder dan een gevecht. Hier zijn we een kant van het bijbelse Godsgeloof op het spoor dat we misschien wel kwijt zijn. De bijbel laat ruimte voor het gevecht met God, of om met Blom te spreken: de opstandigheid tegen God.
Wat zou dit voor het pastoraat kunnen betekenen? In geval van lijden verlangen we op een of andere manier dit lijden te verstaan. We willen de puzzel oplossen. Maar het kon wel eens zijn, dat Job ons meegeeft dat die oplossing er niet altijd is. Je kunt niet altijd en in alle gevallen zeggen dat lijden het gevolg is van zonden. Dan zeggen we in elk geval meer dan het boek Job zegt. Het gaat er soms rauw aan toe, en hier zien we: ook tussen God en mens. En dat maakt dat het geloof in God soms een gevecht met God wordt. Ik vind het bijzonder dat de bijbel mij daarvoor de ruimte geeft. Dat is óók God!
Met vrees en beven gaat Job het gevecht aan. Hij spant een rechtszaak aan tegen God. Hij houdt vast aan zijn onschuld en verwacht dat er bij God recht te halen valt, zelfs tegen God in. In de ogen van vriend Elifaz is dit de weg van de dwaas. En in de ogen van God? Job erkent dat hij niet tegen God op kan. God overtreft hem soeverein in wijsheid en macht. Een mens heeft geen inzicht in de orde van de schepping noch in de beweegredenen van God. Toch is hij niet zonder wijsheid, want God zelf heeft hem bekendgemaakt wat wijsheid is: Hem vrezen en wijken van het kwaad. Zo leefde Job en dat houdt hij zijn God voor. Hoe zal God reageren?
Job trekt ten slotte de rechtszaak in (42:1-6). Deze is overbodig geworden, want Job heeft God gezien. En dat is voor hem het bewijs dat hij rechtvaardig is, want alleen de rechtvaardige zal God zien en leven. Job heeft gekregen waar hij naar uitzag: God sprak, maar niet over zijn zonden. Ondertussen heeft Job geen verklaring gekregen…
Blom ziet de ommekeer in het lot van Job als een erkenning van God dat het onrecht was wat Job was aangedaan. Hij concludeert dat God kennelijk niet onaantastbaar is. De klassieke opvatting dat God altijd goed en rechtvaardig handelt, is volgens Blom op grond van het boek Job dan ook onhoudbaar (118). Zo redeneerden de vrienden ook, en zij kregen ongelijk. Deze conclusie van Blom gaat mij te ver. Ik kan niet anders dan overeind houden dat God goed is. Toch vind ik dat Blom een punt heeft. De vraag die bij mij hangen blijft is: wat betekent het dat God God is? Heeft Hij niet veel meer met het lijden te maken dan wij wel eens denken en zeggen? Wat zijn de gevolgen, voor het pastoraat bijvoorbeeld, wanneer wij het kwaad bij God vandaan houden? Niet het pad dat de vrienden inslaan, maar die derde weg van Job is de richting die het op moet én mag.
Ruimte voor een slang
In het tweede hoofddeel van zijn studie gaat Blom Genesis 1-4 lezen. Hij stelt in het licht van het boek Job de traditionele uitleg van deze hoofdstukken onder kritiek. Volgens deze opvatting is het kwaad in de wereld gekomen door de zonde van de mens. God is hiervoor niet verantwoordelijk. De wereld die God schiep was volmaakt en de mens, naar Gods beeld geschapen, eveneens.
Als vanzelf komt hier bij mij een vraag boven betreffende Bloms methode. Hij leest Genesis 1-4 vanuit het perspectief van het boek Job. Hiermee zet hij beide bijbelgedeelten dicht bij elkaar. Ik vraag me af of hij dan recht doet aan de eigenheid van beide teksten. Hebben ze ons beide hetzelfde te zeggen, zodat de ene tekst de andere helpt verstaan? Neemt Blom serieus dat er sprake is van ontwikkeling in de bijbel? Het lijkt me onjuist om het bijbelboek Job als sleutel te gebruiken voor het verstaan van andere delen van de bijbel, i.c. Genesis 1-4. Het lijkt mij dat dit afbreuk doet aan de veelstemmigheid van de bijbel. Ik heb zelf de indruk dat met betrekking tot de vraag naar God en het lijden de stem van Job er één is en een heel bijzondere, maar niet de enige.
Volgens Blom is de wereld van Genesis 1-2 - tohoe wabohoe - een onbewoonbare wereld, de wereld die God niet wil. Duisternis en water zijn chaosmachten die levensbedreigend zijn. God legt ze soeverein zijn wil op en wijst ze hun plaats. Hij verwijdert ze niet uit de schepping, maar geeft ze een plek in de schepping. Er is een kwaad dat God heeft laten bestaan, aldus Blom. Niet álle kwaad is dus het gevolg van de zonde. In de uitleg van Blom is de wereld bij haar schepping niet volmaakt. Hetzelfde geldt de mens die stof is. Ook nu leest Blom de tekst in het licht van de rest van het Oude Testament en komt dan tot de conclusie dat ‘stof’ een negatieve betekenis heeft. Dat de mens stof is, betekent dan dat hij broos, kwetsbaar is. ‘We zijn er niet zeker van dat de mens in het doen van het goede volharden zal zonder een fout te maken’ (233). Hij is niet als een zondig mens gemaakt, maar ‘als we teruglezen uit het vervolg en na de rest van het Oude Testament, kunnen we ons afvragen of de mens de kracht had een andere weg te gaan’ (233). Blom legt er ook de vinger bij dat God een tuin schept waarin ruimte is voor een slang. Die tuin in den beginne was dus geen tuin zonder verleiding. Wordt dáár die kwetsbare mens in gezet?
Kennis van goed en kwaad
Blom concludeert na lezing van Genesis 1-4 dat er niet sprake is van een verkaveling van verantwoordelijkheden tussen God en mensen. ‘De mens zondigt, maar dat is niet het hele verhaal. God plaatst de mens in een situatie die leidt tot de zonde, zonder dat hierbij sprake is van oorzaak en gevolg. De grenzen zijn niet scherp’ (259). De auteur wil ons laten zien, dat het kwaad niet zonder meer en alleen terug te voeren is op de zondeval (Gen. 3). Er was door God al van alles in de schepping gelaten en gebracht wat kon leiden tot het kwaad (Gen. 1-2). Wat Blom schrijft over duisternis, water en stof maak ik nog niet mee. Maar ook nu heeft hij wel een punt. Als de mens volmaakt was, zoals de klassieke uitleg is, hoe kan hij dan voor het kwade kiezen? Moeten we niet zeggen dat de Here God op z’n minst de mogelijkheid schiep tot het kwade? Een andere vraag is of Hij dan ook mede verantwoordelijk is voor het kwaad.
Nog twee leeservaringen wil ik meegeven. Ze gaven mij zicht op wat er nu precies gebeurde toen de vrouw van de vrucht nam op wat de zondeval is. Met aandacht las ik Bloms uiteenzetting over de beide bomen in de tuin en hun verbonden zijn met kennis. De ‘boom des levens’ is verbonden met de gehoorzaamheid aan Gods gebod en een leven in overvloed. De ‘boom van kennis van goed en kwaad’ belooft kennis, het vermogen een eigen bestaan op te bouwen, het kwade te verwerpen en het goede te doen. In de situatie van Genesis 2 ontbreekt het de mens aan die kennis van goed en kwaad. Niet alle kennis is voor de mens of voor de mens bereikbaar. Maar die ene kennis is genoeg: God te gehoorzamen. Dat is de hoogste wijsheid. Zal de mens daaraan genoeg hebben? Dat is de spanning waarin Genesis 2 staat. Wat gaat de mens doen? Dat hij stof is en zich bevindt in de nabijheid van de slang belooft weinig goeds… De mens wil echter meer kennis. Met alle gevolgen van dien (Gen. 3).
Ik wijs ook nog even op wat Blom schrijft over de uitdrukking ‘als God’ willen zijn (3:5). De mens had de mogelijkheid als god of als de goden te worden. Daar stond immers die ene boom van de kennis van goed en kwaad. Daarnaar grijpt hij. Hij grijpt naar kennis die niet voor hem bestemd was. Hij gaat een grens over. Het eren van de HERE als God kán niet samengaan met zelf god willen zijn. Wil de mens dat toch, dan is er voor hem geen plek meer in de tuin, in de nabijheid van God. Deze ambitie richt hem te gronde.
Slotvraag
Het is mogelijk om de aansprekende studie van Blom te beoordelen vanuit systematisch-theologisch, hermeneutisch of methodisch perspectief. Er valt best wat te vragen en dat heb ik hierboven ook gedaan. Maar ik wil me door dit boek vooral laten bevragen. De studie stelt vragen aan mijn eigen lezen van de bijbel en mijn eigen denken over de Here God. Het zijn belangrijke vragen, want voor we het weten staan we aan de kant van de vrienden van Job. Maar dan zitten we er wel naast.
Eén vraag wil ik toch nog stellen. Voor mijzelf is dat wel een beetje de hamvraag bij dit intrigerende boek. Het gaat er tussen God en mensen raadselachtiger aan toe dan de klassieke uitleg doet vermoeden. Job lijdt zonder grond. Zouden we dit ook niet moeten zeggen van de zonde en de zondeval? Zie ik het goed dat deze in de visie van Blom van zijn raadselachtigheid worden ontdaan? De voorwaarden voor het kwaad zijn immers al in de schepping en in de mens zelf aanwezig. De breuk tussen Genesis 2 en 3 is in zekere zin verdwenen. Ik vermoed dat ik met deze vraag ineens aan de kant sta van hen die een klassieke kijk op Genesis 1-4 hebben. Maar ik zou vooralsnog willen vasthouden aan de absurditeit van de zonde, de zonde als een compleet raadsel, de zonde zonder grond.
Ten slotte een hartelijke felicitatie aan het adres van dr. C. Blom. Hij heeft een boek op tafel gelegd dat een diepere doordenking van Gods openbaring stimuleert. Aanbevolen!
Naar aanleiding van:
Dr. C. Blom, Zonder grond onder de voeten. Een theologische analyse van het boek Job en Genesis 1-4 vanuit het perspectief van het kwaad in de schepping, Boekencentrum 2009.