Skip to main content

nr2 • 2009 • Kroniek

november 2009 (24e jaargang nr. 2)

Kroniek

Dominee in letterenland

J. Maasland

De koopman en de dominee. Met die twee beroepsgroepen zou de Nederlandse mentaliteit het best getypeerd zijn. Dominee staat voor gemoraliseer en betweterij en koopman heeft te maken met een gewiekste handelsgeest en een VOC-mentaliteit. Karikaturaal, zeker, maar toch. De dominee heeft blijkbaar een kwalijke geur aan zich. Iemand die altijd met de vinger opgeheven rond loopt, morele bekeuringen uitdeelt, gele en rode kaarten uit zijn togamouwen tevoorschijn haalt. We zullen het er wel een beetje naar gemaakt hebben door de eeuwen heen.

Toch heb ik de indruk dat het imago van de dominee vandaag niet meer zo negatief is, inherent aan de herwaardering van de religie in onze tijd. In de nasleep van de beruchte Koninginnedag 2009 waren kerken en haar voorgangers actief in zorg en opvang van mensen en dit werd algemeen gewaardeerd. Geestelijken (dominees en priesters) blijken van belang te kunnen zijn in ernstige stresssituaties. Vandaag staat niet zozeer hun rol binnen hun geloofsgemeenschappen voorop, maar veelmeer wat ze in het maatschappelijk gebeuren in de brede zin van het woord soms kunnen betekenen. Ze zijn niet langer de tragikomische figuren uit een voorbije tijd, maar bewijzen wel degelijk hun belang in crisissituaties in de samenleving.
Ook in de literatuur spelen dominees soms een rol, zij het van zeer uiteenlopende aard. Ik las recent twee romans waarin dominees de hoofdrol vervullen. Ik heb het hier over Gilead van de Amerikaanse schrijfster Marilynne Robinson en over Norrlandse aquavit van de Zweedse schrijver Torgny Lindgren. Twee totaal verschillende boeken omdat de er in beschreven dominees een geheel tegenovergestelde rol vervullen.

Herkenning
Dominee John Ames (76) is bijna aan het eind van zijn loopbaan vanwege een plotseling afbrokkelende gezondheid. Hij schrijft een lange brief aan zijn nog maar zeven jaar oude zoon. Soms raakt hij daarin bijna lyrisch over het ambt dat hij in sterk wisselende omstandigheden heeft mogen vervullen.
Dominee Olof Helmersonn (83) staat er totaal anders in. Hij heeft in zijn jonge jaren in het uiterste noorden van Zweden (Västerbotten) als dominee een voorname rol gespeeld: in een wat pinksterachtige setting is hij het medium geweest voor veel bekeringen en genezingen. Het aantal wordt zelfs exact genoemd: tussen 1947 en 1955 zijn 416 zielen bekeerd, sommige zelfs twee keer. In één moeite door heeft hij in die dagen ook het tandenpoetsen ingevoerd. De dominee als verheffer van het volk. Nu is hij, na bijna vijftig jaar, teruggekeerd naar de streek van zijn eerste gemeente om een contraboodschap te brengen. Helmersonn is intussen van zijn geloof gevallen: er is geen God; de Messias is helemaal niet gekomen; bekering is iets ziekelijks; ook de dag des oordeels zal nooit komen en zo nog veel meer onkruid dat hij in zijn jonge jaren had gezaaid en dat hij nu met wortel en tak wil uitroeien.
Het is een aparte ervaring deze twee romans na elkaar te lezen. Tussen haken: ik schrijf geen recensie, maar een leeservaring. Wie zelf ouder begint te worden en vele jaren door zijn omgeving dominee is genoemd en geprobeerd heeft het ook te zijn, herkent het een en ander in beide romans. Het meest in hoe Ames terugblikt op zijn staan in de gemeente. In het blad VolZin (21 augustus 2009) wijdde collega Henk Veltkamp een uitbundige bespreking aan het boek van Robinson. Hij schrijft boven zijn leesverslag: ‘Wie haar leest, voelt zich als van hogerhand aangeraakt…’ Dat is zeker herkenbaar. De eenvoud en trouw waarmee Ames jarenlang zijn gemeente dient, is ontroerend. Eenzaam temidden van het wijde en stille Amerikaanse platteland, omringd door weinig luxe staat hij op zijn post, dicht bij de mensen, zorgvuldig zijn preken voorbereidend, genietend van doopdiensten en avondmaalsvieringen, secuur studerend en discussiërend over grote namen in theologie en wijsbegeerte: Augustinus, Calvijn, Feuerbach en Barth. Wat mij het meest treft, is dat Ames niet zweeft boven de aardse werkelijkheid omdat hij zich continu slechts met het zogenaamd geestelijke inlaat. Veltkamp citeert Robinson als zij ergens omschrijft wat theologie voor haar is en wat zij dan zegt, is precies de manier waarop Ames zijn werk als dominee altijd heeft beleefd. Ik citeer de schrijfster: ‘Voor mij is theologie dat niveau waarop diepgaand onderzoek naar betekenis, ethiek en schoonheid samenvalt met de breedst mogelijke voorstelling van hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Anders gezegd: een theologie die het lukt om te raken aan het intrinsieke wonder van de werkelijkheid zelf. Een theologie, die raakt aan die afgronddiepe schoonheid in het bestaan zelf, die is het voor mij’. Die theologische visie voert tot diepe verwondering over het gewone leven en juist door die verwondering blijkt dat leven helemaal niet zo gewoon te zijn.
Ik vermoed dat dit het is, wat je al lezend aan den lijve ervaart. Wie van jongs af aan meekrijgt dat dit natuurlijke leven min of meer van secundair belang is, dat het eigenlijke leven pas in de eeuwigheid begint, mits je uiteraard tijdens je aardse bestaan aan de goede, aan Gods kant bent gebracht, heeft de neiging dit aardse bestaan te devalueren tot iets onbelangrijks. Wie dan toch gevoelig blijkt juist voor het leven zoals het zich aandient in al zijn diversiteit en schoonheid, raakt in een levenslange spagaat. Het maakt het bestaan onnodig en ongewenst tweeslachtig en ingewikkeld. Immers, heel de schepping behoort God toe en juist daarom is de herschepping bijzonder. De Schepper volhardt in wat zijn hand begon. Daarom doet het zo weldadig aan dominee Ames te zien genieten van het leven zoals het naar hem toekomt. Hij zweeft niet enkele centimeters of nog hoger boven de realiteit in een soort wereldvreemde vroomheid, maar staat met beide benen in het leven inclusief alle gebrokenheid en pijn. En juist daarom kan hij ook iets betekenen voor de mensen die hij op zijn weg ontmoet.
Ten slotte, een dominee heet predikant omdat hij iemand is die preekt. Ames schrijft heel eerlijk en nuchter over de preken die hij door de jaren heen heeft voorbereid en uitgeschreven. Als hij bijna aan het eind van zijn levensverhaal is, schrijft hij: ‘Ik zal je moeder vragen die oude preken van me te verbranden. De ouderlingen kunnen er wel voor zorgen… Natuurlijk kan ze er een paar uithalen als ze die wil bewaren, maar ik wil niet dat ze er veel tijd aan verspilt. Een paar zullen er goed zijn, maar doe niet moeilijk over de rest.’ Geen hagiografie dus. Alstublieft niet, zou Ames zeggen. De laatste regel die hij aan zijn zoon schrijft, luidt: ‘Ik ga bidden, en dan ga ik slapen.’ Ontroerend slot van leven en werk van een warme en toegewijde voorganger.

Wat overbleef
Ja, en dan dominee Olof Helmersson. Dat is een heel ander verhaal. Na vijftig jaar komt hij op zijn witte vouwfiets terug in Avabäck. Teruggekomen om nog eens een keer voor te gaan daar waar hij ooit was begonnen. Hij had er de laatste grote opwekkingsbeweging in gang gezet en gepreekt in zeven gemeenten tussen 1947 en 1955. De eenmaal bekeerden wil hij nogmaals bekeren maar nu in tegenovergestelde richting. Maar van de eertijds bekeerde zielen zijn er niet zoveel meer over: gestorven of vertrokken of intussen ook niet meer gelovig. Als hij de huizen langs gaat, komt hij dan ook tot de ontdekking dat bijna niemand hem meer nodig heeft. Voor zijn antiboodschap komt hij te laat. De tijd heeft zijn vroegere enthousiast gebrachte boodschap schier uitgewist. Op twee vrouwen na. Zij houden samen de gemeente nog in stand door hem ooit gesticht. Een van hen is al jaren dodelijk ziek. Ze heeft min of meer op de terugkomst van haar geestelijke vader gewacht. Hij durft háár zijn nieuwe boodschap niet te vertellen. In de zinnen die ze uitspreekt, hoort Helmersson wat hij haar vroeger zelf geleerd heeft. Aangrijpend is de scène van het laatste avondmaal dat hij op haar dringend verzoek voor haar gereed maakt: hij maakt het doorzichtige brood dat zij wenst en omdat er geen wijn te vinden is geeft hij haar een groot mosterdglas Norrlandse aquavit te drinken, zoiets als een Berenburger vermoed ik. Daar slaapt ze lekker lang op waarna de eeuwige slaap als vanzelf volgt, aldus pastor Helmersson. Hij herhaalt de inzettingswoorden zonder er zelf nog een snars van te geloven als een loze formule, maar de stervende gelovige merkt daar niets van.
Wat herken ik dan in deze toch wel schokkende roman, zult u misschien vragen? Onder andere dit: Ook al blijf je  door de jaren heen bij het geloof van de kerk der eeuwen bewaard, zij het met vallen en opstaan, je toch steeds meer gaat beseffen dat de keerzijde nooit ver weg is. In 1912 verscheen van de hand van Dietrich Borwerk het veelgenoemde boekwerkje: Kann auch ein Pastor selig werden? Ernste Gedanken für Seelsorger und alle, die an andere Seelen arbeiten. Het ambt bergt vele risico’s in zich, meer dan we soms zelf in de gaten hebben. Het ambt verfomfaait een mens soms, moet Van Ruler gezegd hebben. Verfomfaaien. Volgens Van Dale wil dat zeggen: uit je fatsoen of model raken. Het spoor uit het oog verliezen en als je niet goed oplet zelfs ontsporen, zonder dat je omgeving het misschien merkt. In een soort geestelijke verlatenheid vastlopen.
Ik besef: in een roman worden de dingen soms expres op scherp gezet en uitvergroot weergegeven. Literatuur heeft een spiegelfunctie. Het eerste vuur kan soms zo geheel uitdoven en bijna zijn verdwenen. Hoe daarmee om te gaan? Dominee zijn kan dan in de praktijk zo licht tot een maniertje worden. Dat verplichte en daardoor onechte vriendelijk zijn. Dat altijd maar weer herhalen van rechtzinnige woorden in preken en gebeden. Woorden die intussen voor je zelf zijn leeggelopen. Dat vanzelfsprekende gelovig zijn terwijl het gevaar van een dubbelleven op de loer ligt omdat er zich een scheiding aan het voltrekken is tussen kansel en studeerkamer. Literatuur lezen drukt je indringend met de neus op je eigen werkelijkheid. En daarom: een roman over een collega die atheïst is geworden, leert je bescheiden te zijn als je geroepen wordt geregeld een kansel te beklimmen en de gemeente de woorden Gods door te geven. Je hebt de authenticiteit en stille gehoorzaamheid van John Ames nodig om geloofwaardig te blijven. En tegelijk de volstrekte eerlijkheid van Olof Helmersson. Als je zelf niet of weinig meer gelooft, kun je er beter het zwijgen toe doen. Dat lijkt me wel zo consequent voor iemand die zijn leven lang de pretentie heeft gehad om aan de waarheid recht te doen.

Kloof
Sinds enkele jaren lijkt Nederland te zijn opgebroken in talloze ‘kloven’, aldus het weekblad De Groene Amsterdammer ter inleiding op een serie dubbelgesprekken. De samenleving kent geen zuilen meer, maar kan worden opgedeeld in door kloven gescheiden groepen. De redactie van genoemd weekblad noemt dan als voorbeelden de kloof tussen burger en politiek, tussen allochtoon en autochtoon, arm en rijk, Den Haag en Brussel, hoge en lage cultuur et cetera.
Geïnteresseerd deze reeks gesprekken volgend, nam ik ook kennis van het mediarumoer van deze zomer rond een nieuw format van de Evangelische Omroep Loopt een man over het water. Niet-gelovige cabaretiers zouden een conference over Jezus Christus maken. Presentator Arie Boomsma zou hen volgen in hun voorbereiding en met hen een discussie aangaan over het resultaat, om zo de persoon en het werk van Jezus ter sprake te brengen. Nota bene op het derde net van de publieke omroep. Gedurfd, maar op de huid van Boomsma geschreven. Maar het ging niet door! Mij viel op hoe juist enkele christelijke dagbladen een podium werden voor felle protesten en dagelijkse aanvallen op de directie van de EO. Wat dagblad De Telegraaf soms is voor de ‘linkse kerk’, dat leek in deze weken het Nederlands Dagblad voor de EO. Waarom ging het uiteindelijk niet door? In een interview met NRC Weekblad (26 september - 2 oktober) zet Boomsma uiteen waarom het allemaal mis ging: ‘Volgens de directie omdat ik in mijn toelichting naar de media te zwaar heb ingezet op begrippen als carte blanche en blasfemie. Ik had inderdaad gezegd bijna te hopen dat de cabaretiers te ver zouden gaan, omwille van het gesprek’. Duizenden afzeggingen kwamen er bij de EO binnen. De achterban accepteerde het niet dat hun EO misschien zou gaan spotten met het meest heilige, namelijk Jezus. Daar is uiteraard het een en ander voor te zeggen. Maar waarom kader ik dit gebeuren dan toch in onder de noemer ‘kloof’? Omdat mijns inziens hier aan het licht komt hoe groot de kloof is geworden tussen kerken en geloofsgemeenschappen én laat ik maar zeggen de schare.
In een zeer verhelderende analyse in het Christelijk Weekblad laat dr. A. Noordegraaf zien waar volgens hem de schoen wringt. Hij verwijst naar wat Paulus schrijft in 1 Korinthe 9 waar onder andere staat: ‘… ik ben als iemand geworden die de wet niet kent om hen te winnen’. Dat zijn niet mis te verstane woorden en dan nota bene in dezelfde brief waarin het kruis een ergernis en de prediking van dat kruis een dwaasheid worden genoemd, aldus Noordegraaf. Als de apostel dat schrijft, is hij niet van plan God en Christus los te laten. Maar hij kan zich wel volledig in deze medemensen verplaatsen omdat hij weet wat het is zonder de genade van Christus te leven. Noordegraaf citeert ds. F.J. Pop in zijn commentaar op Paulus’ stellige uitspraken: ‘Paulus behoeft daartoe niet in hun dikwijls schandelijk leven te gaan delen; maar hij kan wel hun deelgenoot in het zondaar zijn voor God wezen (…) Hij stelt hun geen eisen, maar zoekt hen te laten delen in wat hijzelf als genadegeschenk ontving: het heil in Christus’. Daarom heeft de directie van de EO de bijbel aan haar kant als ze ook in 2009 op Nederland 3 zoekt naar manieren om aan dit bijbelse gegeven invulling te geven. Je kunt daar van alles van vinden en het flauwe middel hanteren je lidmaatschap als protest op te zeggen, maar hoe rijm je dat met de woorden uit 1 Korinthe 9? Noordegraaf concludeert: Deze houding van solidariteit zonder aanpassing betekent een geweldig spanningsveld.
Zie ik het goed dat veel christenen hier onderuit gaan? Dat we met deze roeping niet goed raad weten? Hoeveel christenen gaan echt het gesprek aan met een buitenkerkelijke? Ik bedoel: inhoudelijk en tot op de bodem. Wie dat wel probeert, komt er al spoedig achter dat je met je kerkelijk taalgebruik en woordkeus niet ver komt. Bijbelteksten en confessionele uitspraken komen niet over. De consequenties die je als christen verbindt aan bijbelwoorden en vertaalt in een bepaald leefpatroon worden nauwelijks begrepen. Christenen hebben al gauw last van angst in confrontatie met de moderne cultuur. Heeft die onzekerheid misschien te maken met een gebrek aan staan in de volle vrijheid om het evangelie van Jezus Christus aan de orde te stellen in een samenleving die op een geweldige afstand daarvan is geraakt? De kwetsbaarheid die Paulus zelf aan de dag legde op de Areopagus? We kunnen en durven de ontmoeting niet echt aan, vrees ik. Het is veiliger om binnen je eigen subcultuur te opereren, met af en toe een actie naar buiten, zonder voldoende te beseffen dat die subcultuur van ons steeds meer afbrokkelt en daardoor verzwakt.
Intussen blijft er dat spanningsveld. Hoe ver strekt dat ‘worden als iemand zonder wet’? Daar komt nog bij (Noordegraaf wijst daar ook op): op Nederland 3 is entertainment de hoofdmoot in de programmering. Is het evangelie daarvoor geschikt? Ik ontken niet dat hier vragen liggen. Maar om de kloof niet nog groter te laten worden, blijft bezinning dringend gewenst. Of vinden we dat we intern maar moeten zien te behouden wat we nog hebben en dat we de rest maar aan God over moeten laten?

Ds. J. Maasland is emeritus predikant in de PKN en bijstand in het pastoraat in de wijkgemeente van bijzondere aard ‘De Fontein’ in Nijkerk.