nr3 • 2009 • Heil voor de wereld
februari 2009 (23e jaargang nr. 3)
Heil voor de wereld
Barths uitleg van Romeinen 1:1-7
Drs. F. van der Rhee
Wat is voor mij de actuele betekenis van datgene wat Karl Barth optekent in zijn Römerbrief? Vanuit deze vraagstelling heb ik mij gebogen over de inzet, waar hij mee begint. De ouverture van Paulus’ brief (Rom. 1:1-7) blijkt Barth gelegenheid te bieden om meteen een aantal hoofdthema’s te benoemen, die in heel de Römerbrief een rol zullen blijven spelen. In enkele bladzijden schetst hij de ruwe contouren, waarbinnen hij zich verder zal bezighouden met de uitleg van Romeinen. Hoewel de tweede editie, volgens Barths eigen zeggen, ‘een heel andere aanblik’ heeft dan de eerste, spat de ‘Entdeckerfreude’ er nog altijd vanaf.
Vanuit de overtuiging dat er een Woord voor de wereld is, sta ik als predikant zondag aan zondag op de kansel. Ik zie het als een roeping om dat te doen. In de mallemolen van het leven waarin ik zelf, mijn gemeenteleden en wie ook maar ronddraaien, schuilen we op zondag bij het eeuwige Woord van God. Vele generaties zijn daarin al voorgegaan. En het gebeurt niet alleen hier, maar wereldwijd.
Waarom doe ik als predikant dat eigenlijk? En wat betekent dat ietwat pretentieuze ‘Woord voor de wereld’? Wanneer Barth de eerste pericoop van Paulus’ Romeinenbrief toelicht, is hij meteen bezig met deze fundamentele vragen. De kern van wat hij schrijft, wordt gevormd door zijn uitleg van wat ‘de heilsboodschap van God’ is.
Heilsboodschap van God
In rapport met de christelijke religie en Europese cultuur van zijn dagen stelt Barth dat het gaat om de heilsboodschap van God. Paulus moet een zekere waarheid bij de mensen brengen. De aard van die waarheid is niet alleen ongehoord goed. Ze is ook volslagen nieuw. Het is namelijk een boodschap van Godswege. En God is niet de verbeterde versie van de mens. Het evangelie brengt ook aanwijzingen over de goddelijkheid en hoe je daar iets van ervaren kunt. Hoe hoogverheven menselijke ervaringen, belevenissen en gewaarwordingen ook zijn, daar gaat het niet om in de heilsboodschap die in de wereld tot klinken wordt gebracht. Het gaat om, zo schrijft Barth, ‘eenvoudige objectieve kennis van wat geen oog gezien en geen oor gehoord heeft’ (vgl. 1 Kor. 2:9). Zo legt Barth de nadruk op het ‘volstrekt andere’ van het heil.
Het is juist dit ‘volstrekt andere’ van het evangelie, dat voor mij de actualiteit aantoont van Barths Römerbrief. Nog afgezien van de wijze waarop Barth dit gaat preciseren, betekent het namelijk dat het heil niet afhangt van de mens. Gode zij dank! Nu velen vandaag Godsopenbaring zo gemakkelijk inruilen voor geloofservaring, geven Barths heldere zinnen een geweldige ontspanning. Het komt niet aan op ons verstand of ons gevoel. Die mogen gerust ‘zonder klaarheid’ blijven (vgl. Gez. 328, LvdK). Geloof in God wordt tot stand gebracht door God zelf en is als zodanig niet ‘van ons’. God openbaart zijn heil en dat Hij dat doet wekt aanbiddende verwondering. Maar Hij is en blijft soeverein.
Heilsconcentratie in Christus
Toch is er wel meer te zeggen. Het heil komt dan niet op uit en sluit niet aan bij menselijke voorstellingen van wat heil in zou moeten houden. Maar wat houdt het dan in? Barths antwoord op die vraag is even kort als krachtig: Jezus Christus, onze Heer. Paulus wordt naar de heidenen gezonden, om deze Naam bekend te maken. Een naam die een ontmoeting en scheiding van twee werelden aanduidt. De ene wereld is ons welbekend. Het is de wereld van de mens: ‘de door God geschapen, maar uit haar oorspronkelijke eenheid met God gevallen en daarom verlossing behoevende wereld van het ‘vlees’.’ De andere wereld is de wereld van de Vader. Of, zoals Barth hem ook noemt: het koninkrijk van God, van de schepper en verlosser.
Deze twee werelden raken elkaar op één precies punt: in Jezus Christus. Er is één moment in de geschiedenis, waarop we gewaar kunnen worden dat onze wereld en haar geschiedenis niet het een en het al is en dat Jezus van Nazareth niet slechts voorwerp van historisch onderzoek kan zijn. Dat is het moment waarop Jezus opstaat uit de dood. Op dat moment wordt er van boven iets ingebracht. Dan blijkt dat Jezus zich maar niet beweegt als een Joods man in het horizontale vlak van de aardse werkelijkheid. Barth spreekt Paulus na, wanneer hij schrijft dat nu blijkt dat Jezus is ‘aangesteld tot Zoon van God’. Niet dat Jezus niet van eeuwigheid al Gods Zoon zou zijn. Maar de opstanding betekent voor aardse mensen, dat ze kunnen ontdekken dat Jezus dat is. Bij de Opgestane ontspringt dan ook ‘de noodzaak God de eer te geven en met het onbekende en onzichtbare in Jezus rekening te houden’.
Door de opstanding van Christus wordt het slot van onze werkelijkheid dus als het ware opengedraaid. Vanaf dit moment zullen we rekening moeten houden met de werkelijkheid van de wereld van de Vader. In Christus is het Koninkrijk nabij gekomen. Die Christus is ook ‘onze Heer’. Door zijn aanwezigheid in de wereld mogen wij als mensen het heil genieten. Elke keer wanneer we Hem zien, komen we tot rust. Tegelijk worden we ook in gang gezet als degenen die op weg zijn naar Christus’ komst.
Als ik zijn gedachtegang volg, komt het mij voor dat Barth het volle pond wil geven aan de verwondering en verbijstering over Gods ongedachte en onverwachte heil. Tussen de regels door hoor je vreugde over dat heil. Je vindt hier wel degelijk ervaring. Het is echter geloofservaring die zich volstrekt oriënteert aan de openbaring van Jezus als Gods Zoon.
Opnieuw laat ik me daardoor graag aanspreken. De wereld van de Vader betekent dat er openheid komt voor Gods openbaring, die niet is na te rekenen of te herleiden tot iets wat in het horizontale vlak ligt van onze ervaring en waarnemingen. Het is verleidelijk daarbij de vraag te stellen of de wereld van de Vader niet meer te betekenen heeft dan dat. Juist daarom lijken zoveel kerkgangers ‘s zondag te roepen: praktische en concreet toepasbare levenslessen om de weg te vinden in een verwarde en verwarrende wereld.
Barth roept ons echter terug van een heilloze waterscheiding van rechtvaardiging en heiligmaking, waarbij de eerste als passé geldt. Jezus Christus is het begin van de noodzaak om God de eer te geven. Hij geeft ons echter niet een zetje, opdat we vervolgens onze eigen ethiek ontwerpen. Wat van God is, blijft van God en vermengt zich nimmer met ons mensen. Of, zoals ik dat voor mezelf dan maar vertaal: de Heilige Geest blijft de Heilige, zonder dat Hij zich vermengt met onze geest.
Heilsverkondiging
Het is deze boodschap, die verkondigd moet worden. Paulus bekleedt zijn apostelambt uitsluitend, omdat Christus hem genade schenkt. En genade is, zo schrijft Barth, ‘het onbegrijpelijke feit dat God welbehagen vindt in een mens en dat een mens zich in God kan verheugen’. Waar er een weerschijn is van de onbegrijpelijke opstanding, daar bestaat genade.
Wie dit onbegrijpelijke ziet, wordt als vanzelf gezondene. Hoe terughoudend en sceptisch hij ook is. Wanneer het bestaan van de wereld van het vlees een vraag is geworden, komt er openheid voor het getuigen van die andere wereld, waar we een glimp van opgevangen hebben in Jezus Christus. Slechts aan deze genade ontleent Paulus zijn apostelambt. Het feit dat hij apostel wordt genoemd is een zaak van meer of minder. Paulus heeft meer dan anderen Gods genade gezien. Daarmee wordt hij niet als persoon meer dan anderen. Zijn positie als apostel is net zo min inzichtelijk als dat God dat zelf is. Het is daarom ook Gods genade, die opnieuw ‘gebeurt’, dat Paulus een gezondene wordt.
Als predikant heb je dus Barth aan je kant. Of liever: je hebt Paulus aan je kant. Of nog liever: Gods genade aan je kant. Niet alleen bij de verkondiging. Ook in pastoraat en catechese. Wij kunnen het alleen uithouden in de oude, ondergaande wereld vanuit ‘de genade en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.’ Een bestaansvoorwaarde, die telkens opnieuw moet ‘gebeuren’. Het geeft echter geweldige vreugde, wanneer je het dan ziet ‘gebeuren’ aan het bed van een zieke, na afloop van een dienst of in gesprek met jongeren. Als predikant zit je dan soms op de eerste rij! En ja: het heeft dan zomaar iets weg van een bliksemschicht die van boven inslaat. Eéntje die de mallemolen stil zet en het nieuwe doet raken aan het oude.
Drs. Florimco van der Rhee is Christelijk Gereformeerd predikant in Nieuwerkerk aan den IJssel