nr5 • 2009 • Terug van weggeweest (4)
juni 2009 (23e jaargang nr. 5)
Terug van weggeweest (4)
Briefwisseling tussen twee predikanten
drs. G.C. Vreugdenhil en drs. C.M.A. van Ekris
De afspraak was drie keer een brief en een antwoord. Maar in de redactievergadering bleek dat ieder het gevoel had dat de discussie niet afgerond was. Hierbij dus van beide scribenten nog een gedachtewisseling. En opnieuw blijken de ervaringen als zendingspredikant in respectievelijk Chili en Indonesië een belangrijk referentiekader.
Woerden, mei 2009
Beste Kees,
Deze keer zijn de rollen omgedraaid. Nu mag ik de voorzet geven, zodat jij op mij kunt reageren. Ik stel het op prijs dat de redactie ons nog een keer aan het woord laat. Niet om te herhalen wat reeds is gezegd, maar om mijn laatste reactie uit te leggen en ook enkele vragen aan jou voor te leggen.
De felheid en stelligheid waarmee ik in mijn derde reactie op jou reageerde, heeft alles te maken met een periode van diepe crisis in Chili. Deze crisis had niet alleen te maken met de gezondheid van mijn vrouw, maar ook met allerlei lichamelijke kwalen waar ikzelf last van kreeg. Een intensieve periode van medische onderzoeken en ziekenhuisbezoek was het gevolg. Ik heb in deze periode ervaren dat er niet alleen stevig aan onze levensboom werd geschud, maar ook aan onze roeping. Wanneer ik terugkijk op deze tijd, dan is deze periode voor mij een soort point of no return geweest. Ik had sterk het gevoel, dat de manier waarop ik invulling gaf aan onze roeping 'im Frage' werd gesteld en dat ik een nieuw begin moest maken. Zo is mijn (en onze) zoektocht begonnen. Wat wilde God van mij? Wat moest er anders? Ik was aan een proefschrift bezig, maar dat begon bij mij te knagen: was dit wel iets wat God belangrijk vond? Na deze zoektocht heb ik sterk ervaren en geaccepteerd, dat er een streep werd gezet door de manier waarop ik invulling gaf aam mijn werkzaamheden als docent op het seminarie en als predikant in de Presbyteriaanse Kerk, waarvan we lid waren. Gaandeweg kreeg ik duidelijk, door gebed en lezen van de Schrift, in de gesprekken met collega's en gemeenteleden, dat ik de Here God in de weg zat en dat ik mijn leven, opvattingen en theologie op zijn altaar moest leggen. Ik had mij een beeld gevormd van hoe ik dominee moest zijn, van wat ik belangrijk vond om te onderwijzen, van wat ik dacht dat er in de kerk in Chili moest gebeuren. Daarin ben ik gelukkig vastgelopen. De Here God wilde van mij blijkbaar wat anders. Wat? In elk geval een leven waarin de omgang of intimiteit met God een centrale plek heeft en waarin de Heilige Geest de ruimte krijgt. Een leven waarin mijn gaven en intellectuele vermogens een dienende en geen leidende functie hebben. Een bediening waarin Gods agenda het voor het zeggen heeft en niet mijn eigen agenda. Voor mij was dit een soort tweede bekering, een inzicht dat tot meer metanoia leidde.
Ik kwam er achter hoe mijn eenzijdige aandacht voor de wetenschappelijke bestudering van de Bijbel, voor exegese en hermeneutiek, voor al die onderwerpen die mij interessant en relevant leken, Gods vernieuwende werk in de weg hadden gestaan. En als ik dat al deed als docent en pastor, wat waren de gevolgen daarvan dan wel niet voor de gemeenten die ik mocht dienen en voor de studenten op het seminarie? Stond ik ook hun vernieuwing niet in de weg? Dat waren vragen die me meer en meer bezig gingen houden. Ik ben me gaan toeleggen op het bestuderen van opwekkingen en vernieuwingsbewegingen, me gaan bezinnen op de Persoon en het werk van de Heilige Geest. Voor mij werd steeds duidelijker hoezeer wij met onze traditie en theologie God zelf in de kerk in de weg (kunnen) staan. Dit werd nog versterkt doordat we de laatst jaren participeerden in een meer charismatische gemeente. Natuurlijk heb ik ook de keerzijde gezien van een eenzijdige aandacht op de Geest, los van het Woord. Niet alles is goud wat er blinkt. In die zin val ik je kritische kanttekeningen over het gevaar van de verzelfstandiging van de 'geestelijke' ervaring helemaal bij. Toch blijft het knagen. We hebben met eigen ogen gezien hoe de Heilige Geest levens van mensen die totaal waren vastgelopen heeft vernieuwd. We hebben meegemaakt hoe God in gezinnen en kerken financiën op orde bracht. We deelden in de vreugde van mensen die bevrijd werden uit de macht van occultisme en demonische gebondenheid. We zagen hoe in kerkdiensten de tegenwoordigheid van God mensen genas van ziekte en hoe Hij trauma’s heelde. Dat laat me niet los, nu we terug zijn in Nederland. Ik ben er niet gerust op: als Protestantse Kerk in Nederland raken we 1200 leden per week kwijt. Dat gaat me erg aan het hart. Wie niet trouwens?! Het probleem is complex, er zijn geen eenduidige oplossingen. Maar wat zou er gebeuren als wij voorgangers een pas op de plaats zouden maken en de touwtjes uit handen zouden geven aan de Heer van de Kerk? Wat zou het voor de kerk betekenen, als wij voorgangers niet langer met onze eigen plannen en projecten, met onze agenda’s en ambities zouden werken, maar onze persoonlijke, kerkelijke en theologische agenda gaan synchroniseren met de agenda van God? Als God de ruimte krijgt die Hij zo verlangt in te nemen en waar Hij voluit recht op heeft, dan zullen we met eigen ogen zien dat Hij in staat is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen (Ef. 3:20). Daar zie ik naar uit en daar bid ik vurig om. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, tot in eeuwigheid!
Het is vanuit deze achtergrond, Kees, dat ik op je gereageerd heb. Ik meende in je visie dingen te zien, die geestelijk grote schade aanrichtten in en om mij heen. De grote nadruk die je in de eerste brief legde op de Schrift en het leven. Welke ruimte laten we God en zijn Geest? Het gaf naar mijn gevoel zoveel ruimte aan de mens. Je opmerking in de tweede brief, dat exegese en bijbelse theologie het brongebied zijn waarbinnen de meest uitgesproken ervaring van Gods Geest opgedaan kan worden. Daarin doemde voor mij het beeld op van academische theologie en van de wetenschappelijk geschoolde predikant als de specialist of bemiddelaar van de Geest. Terwijl in de wereldkerk, de kerken waar deze academische theologie en voorgangers ruimte krijgen, niet bepaald groeiende en bloeiende kerken zijn. In je derde brief stelde je dat de predikant zich bij uitstek in het spanningsveld van Woord en Geest beweegt, en dat hij een gids is in de ruimte van de Schrift, waardoor er ook ruimte komt voor de Geest. In het bijzonder dat laatste zinnetje trof me. Het deed me denken aan wat een predikant me eens vertelde. God had hem een beeld laten zien van een silhouet van een vader die met zijn zoontje hand in hand op het strand liep. De predikant was de vader en het zoontje de Heilige Geest. Dat beeld kwam hard aan. Zo keek God naar zijn bediening. Moest het niet radicaal andersom zijn? Was het niet de Heilige Geest die hem moest leiden in plaats van andersom? Dit was zo herkenbaar voor mij. Deze omkeer had ik immers zelf ook moeten maken.
Misschien heb ik je met deze interpretatie niet helemaal recht gedaan? Maar ik heb de indruk dat ik er niet helemaal naast zit. De visie die je in de drie brieven uit de doeken doet, zie ik ook om me heen in de kerk waarin we beiden werkzaam zijn, en dat baart me zorgen. Als ik zo vrij mag zijn, Kees, dan wil ik ook aan jou enkele vragen voorleggen.
1. Jullie hebben zelf ook ingrijpende dingen meegemaakt. Hoe kijk je nu terug op de periode dat je in Java zat? Heb je wat dat betreft die periode ook ervaren als een breuklijn, een point of no return? Ik denk bijvoorbeeld aan je visie op het ambt en op de rol die je voor jezelf als predikant ziet weggelegd?
2. Waarom leg je zoveel nadruk op het ambacht en de rol van de prediker? Is dat niet een vlucht naar de ivoren toren van ambt en academische studie van de Schrift? Hoe denk je hiermee de crisis van de hoorder en prediker te boven te komen?
3. Waar is in jouw visie de gemeente, die zich evenals jij in het krachtenveld van Geest en Woord bevindt? Is de predikant altijd meer ingewijd in de geheimen van God?
4. Welke ruimte krijgt de Heilige Geest in je hart? Hoe zie jij de vernieuwing van de kerk beschreven in termen van gedrag in plaats van in denken?
Het zijn maar enkele vragen. Hopelijk vormen ze een aanzet voor reactie. De wereldkerk is veelkleurig, de Protestantse Kerk in Nederland is dat ook. We moeten elkaar niet loslaten, maar blijven bevragen op waar het God om te doen is in geloof, kerk en theologie. Ik hoop van harte op een kerk waar Jezus Christus het middelpunt is en waar Gods Geest de leiding heeft, tot eer van God de Vader.
Een hartelijke groet,
Gerrit Vreugdenhil
Breukelen, mei 2009
Dag Gerrit,
‘Alleen door ervaring word je theoloog’ zegt Luther. Ik begrijp en waardeer je brief als het verslag van een persoonlijke ervaring die jij hebt opgedaan in Chili. Het is voor mij herkenbaar hoezeer persoonlijke ervaringen een inslag kunnen betekenen in je leven en ook een soort kortsluiting kunnen veroorzaken in hoe je tot op dat moment dacht en geloofde. Tegelijkertijd, een theoloog is meer dan de ervaring. En theologie is ook meer dan ervaring. Laat ik het maar gelijk zeggen: Ik vind het niet makkelijk om op je brief te reageren. De dominante rol van jouw ervaring in de manier waarop je theologiseert en oordeelt, stelt me voor een dilemma. Daar kritische vragen tegenin brengen voelt bruusk en koud. Maar net doen alsof ik jouw ervaring en vooral de duiding ervan direct begrijp, zou onwaar zijn. Een voorbeeld: Je schrijft in je brief dat door jouw crisiservaring dat ‘wat jij dacht dat er in de kerk van Chili moest gebeuren’ im Frage gesteld werd. Dat lijkt me een heel gezonde ervaring. De pretentie die daarin schuilging is immers nogal groots en missiologisch gezien verbazingwekkend. Logisch en goed dat dat op de klippen liep. Het is echter alsof die pretentie en die opvatting geworteld was in hoe jij dacht over ambt, traditie en theologie. En het is ook logisch dat als theologie dusdanig functioneert, en dus hindert, vroeg of laat problematisch wordt. Maar de duiding van jouw ervaring alsof dat ook een inherent oordeel met zich meebrengt over onze traditie maak ik niet mee. Daar moet je meer inhoudelijk theologische notities voor inbrengen. Dan moet je aantonen dat hoe jij de traditie en reformatorische theologie begreep, in haar bronnen zo is aan te wijzen. Je merkt, ik kies er ondertussen voor om kritisch om te gaan met de ervaring die je beschrijft. Je brengt het tenslotte zelf in als argument. Maar belangrijker: Ik vind dat de persoonlijke ervaring an sich geen machtswoord mag zijn.
Het tweede voorbeeld waarin ik vind dat je jouw ervaring zou kunnen verbreden, heeft te maken met hoe je omgaat met de schildering van de situatie in Chili. Jij blijft een gepolijst beeld neerzetten van de context daar. Vervolgens lijkt het dat je dat gepolijste ideaal over wilt brengen naar je context nu. Daar zit trouwens opnieuw een enorme pretentie in. Maar goed, natuurlijk willen jij en ik iets meebrengen van wat we gezien hebben. Maar om hier in Nederland vondsten van ‘daar’ werkelijk te doen laten landen, lijkt het me belangrijk dat je vollediger recht doet aan de context van Chili. Ik ken Chili niet. Wel een paar andere overzeese contexten. Ik heb bijvoorbeeld geleerd en gezien: Pentacostalisme heeft in heel wat contexten ook te maken met voormalig feodalisme. Met volledig gemarginaliseerde mensen die nu eindelijk een stem krijgen, volwaardig lid zijn van een gemeenschap. God geeft hen wel een stem! Prachtige ervaring. Pentacostalisme in die contexten heeft soms ook te maken met oorspronkelijk religieuze structuren, waarin de rol van de ervaring, van de extase, van het directe contact met God een enorme rol spelen. Ironisch genoeg brengt pentacostalisme mensen soms ook weer in contact met die oorspronkelijke wortels. Dat is niet altijd risicovrij overigens, want in die wortels zit ook veel ruis. Pentacostalisme heeft hier en daar ook te maken met armoede en wanhoop. Dat zijn geen omstandigheden om ingewikkelde omwegen te kunnen maken in de manier waarop God contact met ons zoekt. In onze gereformeerde geschiedenis was bijvoorbeeld ten tijde van de Hugenotenvervolging de extatische charismatische ervaring ook niet afwezig (denk aan de Cévennes in de 17e eeuw). Die ervaringen zijn wat mij betreft reëel. God geeft haar blijkbaar in bepaalde tijden en op bepaalde plekken, en vaak in tijden van nood. Wellicht zal het daarom weer meer gaan gebeuren in ons midden, in de nood van onze tijd.
Je hoort, ik relativeer Chili of Java of de Cévennes daarmee niet. Het gaat mij erom dat ik de situatie omvattend probeer te begrijpen, zodat ik vanuit dat inzicht kan zoeken naar waar dat in onze context ook kan gaan gelden. Dat is steeds een over-en-weer. Natuurlijk ging het in mijn brieven aan jou niet om een soort export van het gereformeerde protestantisme in onze vormen. Het gaat mij erom dat Gods Geest net als in Chili of in Java ook ons in Europa, in onze specifieke omstandigheden, unieke en onopgeefbare dingen heeft geleerd, die vertaalbaar en behulpzaam zijn in Chili en Java. En inderdaad, dat geldt ook andersom. Er zijn motieven die wij in de wereldkerk opdoen, die hier nu nodig en bruikbaar zijn. In die vertaling van Java of Chili naar hier, en let op: dat vraagt om theologie en hermeneutiek!, in die vertaling is het nodig dat we ook recht doen aan de impasses en de gebreken die we daar ter plekke zien, ook in Chili. Ik kan over Java een black-list maken van dingen die werkelijk niet goed gaan en integraal samenhangen met die context, met die kerk, met die geschiedenis. Natuurlijk, net zoals ik een black-list kan maken van mijn eigen context en van mezelf. Het gaat niet om verwijten maken. Het gaat erom dat we andere contexten niet idealiseren, en dat we de andere geïdealiseerde context niet gebruiken als een soort gesel voor hier.
Juist door integraler om te gaan met die andere context, kun je motieven op het spoor komen die wel degelijk te destilleren zijn voor hier. Onze situatie hier vraagt immers wel degelijk om vernieuwing. Maar dan vernieuwing die recht doet aan onze situatie. Ik denk echt dat onze situatie hier werkelijk anders is. De kerken die ik dien zijn min of meer knock-out door de ervaring van afval. Veel van mijn kerkenraadsleden hebben te maken met meerdere kinderen en kleinkinderen die niets meer met geloof hebben, en met wie het gezinsgesprek over geloof volledig vast zit. Dat maakt hen murw en teneergeslagen. Het vraagt een grote sensitiviteit en creativiteit om binnen de ravage van het postchristendom waarin ik leef, een herbronning te vinden in de vreugde en de vrijheid van het Evangelie en een nieuwe ervaring van Gods Geest. Dat gaat volgens mij niet door een soort vlucht naar voren, of door een idealiserende schets van ‘daar’. Het gaat om een barmhartig en voorzichtig tasten naar Gods aanwezigheid hier. Ik vraag me af of de offensieve inzet in jouw brieven daar recht aan kan doen, aan de wanhoop van sommigen van mijn kerkenraadsleden. Dat blijkt ook wel hoe je in jouw brieven over jouw context in Nederland schrijft, waar – naar ik meen – steeds een soort impliciet verwijt in doorklinkt. Maar verdiep dat eens. Wat heeft hen hier zo murw en traag gemaakt? Wat beukt er hier dagelijks in op hun geest en op die van hun kinderen? Kernvraag van mij is dus of je op jouw manier zowel recht doet aan Chili als aan Nederland nu.
Ik wil je vervolgens wat schrijven over ‘niet-hebben’. Je vraagt mij vrij direct naar de impact die een crisis in ons leven heeft gehad. Ik aarzel om daar hier over te schrijven. Dat is iets voor de beschutting. Ik aarzel, ook omdat ik je geen ‘glanzend’ verhaal te vertellen heb. Ik heb een crisis leren begrijpen als ‘weinig meer hebben’. Geen krachtige gebeden. Geen zicht op God of op zijn wegen. Het was gewoon murw en verslagen langdurig vast zitten. God kwam tot ons op verborgen manieren, die ik achteraf pas ben gaan zien. Door een wijkpredikant, hier in Nederland, die langs kwam in ons flatje, binnen durfde te stappen, las en bad, en me hielp om mijn weg in de kerk weer wat te vinden. God kwam tot ons door de kracht die Hij gaf aan iemand die ons zeer lief was, en die midden in haar sterven dankbaar over God bleef spreken. God kwam tot ons doordat er kerkdiensten waren en een gemeente, die iets van compassie toonde, door preken die me weer een beetje ‘aan elkaar lijmden’.
Ik schrijf erover omdat je ernaar vraagt. Maar mijn ervaring is niet maatgevend. God kan met andere mensen andere wegen gaan. Daar kan ik ook blij en dankbaar om zijn. Als de Catechismus vaak impliciet schrijft dat Gods omgang met ons het best mogelijke voor ons is, dan moet dat maar zo zijn. Daar moet vrede in te vinden zijn. Tegelijktertijd heeft dit alles natuurlijk mijn bijbelse theologie beinvloed. Ik ga steeds meer zien, bijvoorbeeld, dat de Here God in de aporie, in het niet-hebben, handelt. Misschien is dat zelfs een grondpatroon. Isaak wordt geboren uit de dode schoot van Sara. En als God dit handelen aankondigt, is dat omgeven door het hoongelach van zowel Abraham als Sara. Dat is echt geen vroomheidsgeschiedenis. Mensen in de aporie zijn cynisch en achterdochtig. En ik begrijp dat wel. De Uittocht gebeurt oog in oog met de zee. In daar waar geen weg is, moet een weg gemaakt worden. Door God. In de Ballingschap is het geloof van Israel geknakt. Daar zitten mensen de blues te neuriën, de blues a la Psalm 137. Is de geschiedenis van Jezus in het Evangelie niet steeds opgetekend als een geschiedenis van Gods handelen te midden van het ongeloof van mensen? En Pasen is Gods handelen midden in de dood. En als Pinksteren staat te gebeuren, dan moeten de discipelen wachten. Ze moeten waken bij het niet-hebben. ‘De kerk wordt van boven geboren’ zegt Noordmans, en ze is geen uitbouw van de geloofskracht van mensen.
Ik heb er daarom altijd wat moeite mee als een herleving van het geloof dominant gefundeerd wordt in de zogenaamde verwachting van mensen, of in de reeds aanwezige vroomheid van mensen. Zeker als mensen murw zijn, of op het nulpunt gebracht, heeft het iets onbarmhartigs die murwheid vervolgens te benoemen als de reden van het uitblijven van een Godservaring. Wat misschien meer te doen staat is het niet-hebben erkennen. De eerlijkheid hebben om tot God te zeggen dat wij weinig hebben, en dat als Hij aan ons voorbij zou gaan Hij gelijk zou hebben, omdat ons niet-hebben ook altijd iets te maken heeft met ons niet-willen. Maar dat wordt doorbroken door Gods souvereine ingrijpen, die niet de ‘hebber’, maar de goddeloze opraapt.
Ik merk dat ik wat dit betreft veel heb aan de gestalte-kritiek van Noordmans. Prachtige bijbels-theologische waarneming dat Gods Geest steeds weer gestaltes opbreekt. Het patriarchaat, het richterschap, het koningschap, de tempel, het profetendom, het zijn allemaal gestaltes die God geeft, maar die Hij ook weer afbreekt. Omdat mensen blijkbaar de neiging hebben zich te nestelen in zo’n vorm. Gods Geest jaagt de mens dan daar weer uit, en Hij breekt de gestalte af, opdat de mens weer direct in het krachtenveld van de Geest komt.
Daar ligt wellicht iets van herkenning tussen jou en mij. Het is heel goed mogelijk dat er voorbeelden zijn waarin wij hier in ons land ons nestelen in de traditie, als een zelfstandig iets. Misschien bedoel je dat met je gewaagde opmerking dat bij de mensen in jouw omgeving er ‘een Boek tussen zit’. Okee, misschien dwingt de Geest ons over grenzen die wij op dit moment schuwen. Goed dat je het zegt. Misschien verschuilen we ons zelfs voor Hem door middel van onze traditie. Dat kan. Als je dat bedoelt heb je een legitiem punt. Ironisch genoeg is het wat mij betreft inherent aan juist onze gereformeerde traditie dat ze de onrustige dynamiek van de vernieuwing in zich draagt. En ook: Let wel op dat het charismatische an sich niet per se een gestalte van openheid is. Ook in de ervaring of in de veronderstelde intimiteit met God zit de neiging om dat te verzelfstandigen. Dan wordt het charismatische evenzeer een gestalte van ‘hebben’. Eerlijk gezegd, de forse laatste brief die je mij schreef, vond ik ook wel wat de toon van het ‘hebben’ hebben, van dat jij in zekere zin wel degelijk weet hoe het moet en hoe het werkt. Maar goed, we vinden elkaar misschien in een gedeelde ervaring dat het aan God is wat Hij wil doen, en dat in onze situatie waarin zoveel afgebroken wordt het erop aankomt te leven en te geloven met ‘een leeg midden’, met een voortdurende invitatie aan Gods Geest om souverein binnen te treden.
Ik eindig bewust met het gezamenlijke. Zo was ik al geëindigd, en dat doe ik opnieuw. Het is contrair aan de situatie waarin we ons bevinden om op deelgebieden te gaan zitten miezemuizen. De luxe van dat getwist is voorbij. Het kan ook heel goed dat jij in jouw omgeving de rol, de roeping hebt om wat jij gezien en ervaren hebt in te brengen. Daar hopen we toch ook op, op een gezamenlijkheid binnen onze generatie, een elkaar aanvullen al naar gelang de gaven die God ons toebedeeld heeft? Het kan heel goed zijn dat jij daarin gaven ontvangt waar ik van te leren heb. Daar sta ik open voor. Tegelijkertijd: Ik zal mijn roeping op een andere manier vormgeven dan jij, zowel qua vorm als qua inhoud. Ik ‘zie’ ook heel andere dingen dan jij. Maar ik besef heel goed dat het onvolledige van wat ik niet zie, aangevuld moet worden door collega’s en gemeenteleden die dat wel zien. Natuurlijk speelt de gemeente daarin een belangrijke rol. Ik verwacht veel van allerlei gemeenteleden die opstaan en richting geven aan het gemeenteleven. Natuurlijk is dat een wisselwerking tussen een vernieuwing van doen en van denken.
Het wachten uithouden is misschien wel een belangrijke gave van Gods Geest voor nu. Niet paniekerig in nieuwe vormen of nieuwe denkconstructies schieten. Niet met veel lawaai en leukigheid het wachten verfraaien of invullen. Gewoon wachten, bidden en luisteren naar Gods Woord. Ik heb het idee dat we elkaar in die geesteshouding kunnen vinden. Daar hoop ik op en sta ik open voor.
Collegiale groet,
Kees van Ekris
Gerrit Vreugdenhil is predikant (PKN) in Woerden en Kees van Ekris is predikant (PKN) in Breukelen