nr6 • 2009 • Beginnen bij het begin
juli 2009 (23e jaargang nr. 6)
Beginnen bij het begin
Over de Schepper, schepping en evolutietheorie1
dr. A.A.A. Prosman
Laat ik beginnen met aan te geven wat mijn insteek is. Ten eerste is het niet mijn bedoeling inhoudelijk in te gaan op het probleem van creationisme of evolutietheorie. Die technische discussie laat ik graag aan anderen over. In de tweede plaats gaat het mij evenmin om een exegese van Genesis 1 en de hermeneutische vragen die hiermee in verband staan. Een ander artikel in dit nummer gaat over deze thematiek. In de derde plaats wil ik niet schrijven over het thema God en evolutie, maar wel over God, de Schepper, en evolutie. Het gaat met name over de belijdenis dat God de Schepper is.
Ik heb de indruk dat in vele artikelen die de laatste tijd over evolutie en darwinisme geschreven worden dit onderscheid lang niet altijd in het oog gehouden wordt. Als de vragen rond evolutie op de noemer gebracht worden van ‘God en evolutie’ zijn de problemen vrij snel opgelost. God en evolutie zijn zonder al te veel moeilijkheden in harmonie met elkaar te brengen. Pantheïsme is hier een bruikbare optie: God en wereld vallen nagenoeg samen en God maakt net als de wereld een ontwikkeling door. Deïsme is ook een mogelijkheid. God als de eerste oorzaak of als de onbewogen Beweger, die alles in gang zette, of God die het sein gaf voor de oerknal, waarna alles in razende vaart verder ging. God en evolutie is geen probleem. De problemen ontstaan pas als wij nadenken over God de Schepper en de evolutietheorie. Zoals prof. Van den Brink schrijft: Hoeveel evolutietheorie kan het christelijk geloof eigenlijk verdragen zonder op te houden christelijk geloof te zijn?2
Het begin
In dit artikel wil ik proberen een onderdeel van wat gaande is tussen christelijk geloof en evolutie uit de schaduw te halen en over het voetlicht te brengen. Het is een punt dat merkwaardig genoeg nauwelijks of geen aandacht krijgt. Als het over schepping gaat, dan gaat het toch over het begin? Dit is een wezenlijk punt en misschien wel de kern van het probleem. Het probleem wordt door prof. Van de Beek als volgt onder woorden gebracht in zijn boek Schepping.
‘Het gaat om het onafleidbare van de gebeurtenis die daar plaats vindt en van de geschiedenis die daarop volgt, en juist vanwege die onafleidbaarheid is het “in den beginne” dus een theologische categorie. Is echter het woord “onafleidbaar” wel op zijn plaats, evenals het woord “begin” of “limiet”? Als we het heelal voorstellen als de eenheid van een gesloten tijd-ruimtecontinuüm, waarin de tijd even gekromd is als de ruimte, is dan het begin niet uitsluitend vanuit een bepaalde positie het begin en vanaf de andere kant gezien niet het einde en vanuit een nog weer ander perspectief het midden?’3
Deze zin maakt in één klap duidelijk hoe lastig het probleem is. We struikelen al voordat we het gesprek over schepping en evolutie zijn begonnen. De gelovige en de evolutionist – zeg maar: de wetenschapper - spreken verschillende talen. Want wie kan uitleggen wat het begin is? Want wat is de aard van het begin? Als het begin overal kan zijn, is het dan nog wel een begin? Want waarvan is het dan een begin? Een begin van iets dat net zo goed ergens anders had kunnen beginnen is niet meer het begin van iets. Het is dus geen begin, want een begin is altijd het begin van iets dat door het begin ontstaat. En daarom kan het begin niet op een willekeurig ander moment of op een willekeurig andere plaats gebeuren.
De wereld uit zichzelf verklaren
Het probleem met de evolutietheorie is dat het begin verdwenen is, ook al gaat men zover terug in de tijd dat men bij de oerknal uitkomt. Dat verandert niets aan het feit dat het begin weg is. Want ook de oerknal is uit zichzelf ontstaan. En waar iets uit zichzelf ontstaat, heeft het geen begin en heeft het dus ook geen Schepper nodig. Christenen die hier God de rol van Schepper willen laten spelen, voeren mijns inziens de schepping op een oneigenlijke manier in. Is het niet te gemakkelijk om de Schepper in een milliseconde nog even snel zijn werk te laten doen, waarna Hij voor altijd mag verdwijnen? Deze benadering heeft voor mijn gevoel meer weg van een truc, dan dat het een antwoord is op serieuze vragen.
De evolutietheorie kan geen begin vinden en is ook niet op zoek naar het begin. Deze theorie heeft genoeg aan zichzelf en de aanhangers van deze theorie zitten niet te wachten op christenen die God op een oneigenlijke manier erbij willen halen. De evolutietheorie heeft genoeg aan zichzelf. En als er toch aanhangers van deze theorie zijn die de vraag stellen hoe het allemaal begonnen is, dan zijn ze hun eigen theorie ontrouw. Want er kan een laconiek antwoord gegeven worden: het begin is overbodig. Er is een ontwikkeling van primitief naar complex, maar een absoluut begin is er niet. Deze wereld is er altijd geweest en zal er altijd zijn. Nietzsche zou zeggen dat het krampachtige zoeken naar het begin net zo verkeerd is als het krampachtige zoeken naar een doel of een einde. Al dit zoeken duidt op de aanwezigheid van restanten van het scheppingsgeloof. En aan dat geloof zijn we toch langzamerhand ontgroeid?
Deze stand van zaken vraagt om een antwoord, om verweer. Moet niet gezegd worden dat ondanks alles de evolutietheorie een schamel verhaal is? Niet schamel wat betreft de resultaten die men geboekt heeft, wel schamel omdat men blijft steken in deze werkelijkheid en niet in staat is om de vraag te stellen hoe deze werkelijkheid ontstaan is. De grote vraag is niet hoe plantje a zich ontwikkeld heeft tot de soorten b, c en d, maar hoe deze aardse werkelijkheid als zodanig is ontstaan. Juist de theorie die zich toelegt op het ontstaan van mens en dier, van de aarde en van het heelal, laat het hier afweten. Want zij verklaart deze werkelijkheid uit zichzelf en meer kan zij niet doen en dat is dus haar grens. Het is haar schaduw die altijd met haar meegaat en zij kan niet over haar eigen schaduw heen springen.
Evolutie en wetenschap
In dit verband iets meer over de verhouding geloof en wetenschap. Het zou winst betekenen als minder hard beklemtoond zou worden dat het bedrijven van wetenschap een bij uitstek christelijke zaak is. Naar mijn mening kan ook gezegd worden dat wetenschap bedrijven een heidens werk is. Wetenschap gedijt niet alleen in een wereld, die ontdaan is van goden, van animisme en van mythologieën. Het gaat verder. Elk geloof in God is voor de wetenschap een belemmering om zich te ontplooien, omdat God nooit een verklaringsfactor kan zijn. Aan de ene kant heeft de wetenschap vanuit het christelijk geloof een beslissende impuls gekregen waardoor zij kon ontstaan en tot bloei kon komen. Maar niet minder belangrijk is de keerzijde, namelijk dat de wetenschap het gesloten wereldbeeld van het heidendom niet heeft opgegeven, maar eerder versterkt. Harde wetenschap is ook hard in de zin van gesloten. Dat is het front waar de christenwetenschapper mee te maken heeft.
Het lijkt me geen verkeerde zaak in de huidige discussie iets aan te halen uit Miskottes Edda en Thora. Miskotte ziet als kenmerkend voor het Germaanse heidendom de overtuiging en belijdenis: in den beginne was de chaos. Was de chaos. Niet: schiep of maakte, maar was. ‘Uit zich zelf is alle zijn, wat het is, uit zichzelf blijft het, uit zichzelf wordt het (…).4 De natuur is zijn eigen maat. Er is geen maat buiten de natuur, zodat er een doel zou zijn of een norm waaraan de natuur gemeten zou kunnen worden. Er is wel een worden. Het is zelfs zó dat het worden de wereldgrond is.
Miskotte schrijft: ‘(…) het wezen der wereld een eeuwig worden’.5 Maar dit worden is niet bij machte het besef van geschiedenis wakker te roepen. Integendeel, juist het worden onderdrukt en verstikt de geschiedenis. Er is geen stem die roept, zoals de Stem in Genesis 1. Ten diepste is de mens alleen met zichzelf en met de machten die hem omringen. Noodlot is het daarbij behorende levensgevoel en noodlot is ook het huidige levensgevoel ondanks het feit dat de mens de natuur in verregaande mate beheerst en helaas dikwijls stukmaakt. Want ook die beheerste en onderworpen natuur biedt geen opening, geen ruimte, geen uitzicht, geen hoop. Daarom blijft alles bij het oude, hoezeer met man en macht geprobeerd wordt om alles te vernieuwen.
Het eigene van de schepping
Nu iets meer over het eigene van het spreken over schepping. In de artikelen, zoals verschenen in de bundel En God beschikte een worm, is de toon van diverse auteurs nogal defensief. Daarmee bedoel ik niet te ontkennen dat de wetenschappers die hier aan het woord zijn zich kwetsbaar opstellen. Zij roeien in veel opzichten tegen de stroom in. Maar wel is de toon defensief in die zin dat de schepping in feite als een probleem ervaren wordt en als een probleem besproken wordt, een probleem waarmee je in het reine moet komen, zoals een christen ook in het reine moet komen met het probleem van het kwaad in de wereld. Daarvoor moet je ook zo goed en zo kwaad (!) als het gaat een verklaring zoeken. In dit verband staat (of: stond?) de gedachte van Intelligent Design centraal. Hoe waardevol is het pleidooi voor een ontwerp, dat aan de schepping ten grondslag ligt waardoor de ontwikkelingen in de natuur gestuurd worden?
Prof. Van Kooten laat in zijn artikel zien dat het denken over deze wereld als een ontwerp bij denkers als Xenophon, Plato en Cicero bepaald niet onbekend was. De wereld is niet uit toeval ontstaan, maar door de geest die daarin werkzaam is als het ordenende principe.6 Dus daarin ligt niet het eigene of kenmerkende van het spreken over schepping. Je kunt ook zonder uit te gaan van de notie schepping over ontwerp spreken. Met andere woorden: hoe christelijk is het spreken over Intelligent Design en ook is het de vraag of de confrontatie die hier met het evolutiedenken ontstaat gezien moet worden als een botsing van christelijk denken met niet-christelijk denken?7 Liggen de echte vragen niet ergens anders?
Moet in de discussie over de evolutietheorie de vraag naar het begin niet alle aandacht krijgen? Is het ook niet een oeroude vraag? Is het niet de vraag die de scheiding markeert tussen het christelijk geloof en het heidendom? Spreken over het begin is spreken over schepping en schepping is een ander woord voor begin. God is Schepper omdat Hij begint waar geen begin is. De kerk heeft dat uitgedrukt door de formule: creatio ex nihilo, een schepping uit het niets.
Volgens Pannenberg wijst de kerk daarmee elke vorm van dualisme af, namelijk de gedachte dat God bij de schepping te maken zou hebben met een eeuwig tegenover.8 Scheppen is niet de strijd aangaan met vijandige elementen, met kwade machten die bedwongen moeten worden, die tegenover God staan. Zonder God is er niets, zonder Hem zijn er ook geen goden of machten. Dit roept natuurlijk de vraag op hoe het dan zit met het kwaad. Het kwaad is er, en als God de enige Schepper is, is Hij dan ook de Schepper van het kwaad? Maar dit probleem hoeft hier niet besproken te worden. Het gaat er nu om te erkennen dat God begint waar geen begin is.
De kerk heeft beleden dat God uit niets schept. Met de woorden van Psalm 33: ‘Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er’. Dat we de formulering ‘uit het niets’ niet in de Bijbel terugvinden betekent niet dat de Bijbel op dit punt onduidelijk is. Want ten diepste is de gedachte van een schepping uit het niets nauwelijks Bijbels te noemen. Meer in overeenstemming met het spreken van de Schrift is het om te zeggen dat God hemel en aarde geschapen heeft uit zijn liefde en goedheid.
Wat is scheppen?
Het spreken over de schepping is door een invloedrijke stroming binnen de bijbelse theologie in een eenzijdig daglicht komen te staan. Het goddelijke scheppen wordt vooral uitgelegd als het verlossende handelen van God in de geschiedenis. Met name de profeet Jesaja gebruikt vele malen het woord scheppen. God zal iets nieuws gaan doen. Hij maakt een nieuw begin met Israel. Scheppen en verlossen zijn twee woorden die elkaar heel dicht naderen en nauw met elkaar verweven zijn.
Maar wordt de betekenis van scheppen niet versmald als die beperkt wordt tot verlossen? Moeten we niet eenvoudig en duidelijk zeggen: scheppen is in eerste instantie maken? Als er staat: in den beginne schiep God, dan maakte God op dat moment hemel en aarde. De zinswending ‘in den beginne’ en het werkwoord ‘scheppen’ leggen elkaar uit, ze bepalen elkaar. Dat wordt niet bedoeld in de zin van: God maakte het begin. Want er is geen ander begin dan het scheppen zelf. Een begin scheppen is een tegenstrijdigheid. Want dan zou er een begin zijn buiten het scheppen. Dus wanneer het ‘in den beginne’ losgemaakt wordt van ‘scheppen’, worden ze beide van hun betekenis ontdaan.
Hoe verder?
De vraag blijft klemmen: hoe verder? Die vraag is naar mijn bescheiden mening maar op één manier te beantwoorden: meevaren met het schuitje waarin we zitten. Het schuitje heet wetenschap, en wetenschap bestaat uit werkhypothesen waarvan de evolutietheorie er één is. Het lijkt mij ongerijmd om de wetenschappen in hun vele vormen te accepteren, terwijl voor één onderdeel een uitzondering wordt gemaakt. Het is zeer onbevredigend om te zeggen dat de berekeningen van ingenieurs die bruggen bouwen betrouwbaar zijn, maar dat berekeningen van astronomen, met miljoenen lichtjaren als uitkomst, onbetrouwbaar of onjuist zijn.
Wie leeft vanuit het geloof in de Schepper en tegelijk de wetenschap serieus neemt is een gespleten mens. Dit is geen ideale situatie. Maar het leven van de christen in zijn volle breedte wordt gekenmerkt door deze gespletenheid. Een politicus moet beleid maken dat bol staat van de compromissen. Een bestuurder moet zaken regelen die tegen zijn eigen principes ingaan. En is het in de medische sector anders? Vooral de wetenschap, of het nu natuurwetenschap is of geesteswetenschap, veroorzaakt die gespletenheid. Zelfs de theologie was hiervan niet gevrijwaard gezien het feit dat voorheen de predikantenopleiding aan de openbare universiteiten te maken had met de duplex ordo: een deel waar de staat verantwoordelijk voor wilde zijn en een deel waarvoor de staat niet verantwoordelijk wilde zijn.
Zo zouden we ook de verhouding tot de evolutietheorie kunnen zien. We hebben nu eenmaal te maken met wetenschapsbeoefening waarvan de status te vergelijken is met die van een dominante overheid. Maar de dominantie van wetenschap en evolutietheorie erkennen betekent nog niet dat daarmee deze theorie wordt onderschreven of beaamd en dus als waar en betrouwbaar wordt erkend. Dit lijkt in tegenspraak met wat hierboven gezegd werd, namelijk dat we de berekeningen van de ingenieurs toch wel als waar en betrouwbaar accepteren. Waarom dan niet die van de geologie of astronomie? Waarom toch een voorbehoud maken? Dat vereist enige verduidelijking.
De categorie tijd
Is het begrip tijd niet cruciaal in het geding om het ontstaan van de aarde en van het heelal? En is het niet zo dat er pas van tijd sprake is als er een begin is? En als er nu geen begin is? Dan is er ook geen tijd. Als men in verband met het ontstaan van de aarde en van het heelal over miljarden jaren spreekt: waarover heeft men het dan? Maakt deze manier van spreken het begrip tijd niet betekenisloos? Is het spreken over miljarden jaren niet gewoon een tijdloos spreken? Met andere woorden: moet degene die het begin loslaat niet uitkomen op miljarden jaren? Zit hier niet een bepaalde noodzaak achter? Nog anders gezegd: duikt men met het loslaten van het begin niet meteen midden in de miljarden jaren? Als er geen begin is, dan kunnen de miljarden jaren niets meer met tijd te maken hebben. Ze bewijzen hoogstens nog dienst als rekeneenheid, maar verdienen niet meer de naam tijd.
Bestaat de aarde al een paar miljard jaar? Ja en nee. Ja, als we gaan rekenen zonder een begin, en nee als we bij de tijd blijven. Daarom kunnen we met Noordmans de miljoenen jaren rustig laten zwemmen.9 We gaan niet vechten voor ons eigen gelijk, maar we gooien ook niet meteen de handdoek in de ring. We zijn niet weerloos. Schepping is een kostbaar begrip. God schiep. God heeft niet alleen met de geschiedenis te maken. God heeft met bomen en planten te maken, met sterren en microben, maar Hij heeft vooral met het begin te maken. Het zou niet wijs zijn als christenen dit punt zouden laten schieten.
Christenen weten ook dat er een nauw verband bestaat tussen schepping en herschepping. Wat in Genesis nog zes hele dagen in beslag nam – God heeft er echt de tijd voor genomen – gebeurt in 1 Korintiërs 15 in een punt des tijds (en atomooi). In een punt des tijds, in een oogwenk, zullen degenen die leven bij de komst van Christus veranderd worden. Niemand zal het in zijn hoofd halen om met betrekking tot 1 Korintiërs 15:52 te spreken van miljarden jaren. Maar waarom zouden dan de dagen van Genesis 1 van het toneel moeten verdwijnen? Wie geen begin heeft, staat in feite met lege handen en moet zich behelpen met miljarden jaren. Dat is niet anders. Maar ik geloof dat op de jongste dag ook de miljarden jaren in een punt des tijds veranderd zullen worden. Want waar God ingrijpt begint de tijd weer van voren af aan.
Dr. Ad Prosman is predikant (PKN) in Hoogeveen
Noten:
1. Ik dank prof. A. van de Beek voor zijn bereidheid een eerdere versie van dit artikel te lezen en het van positief commentaar te voorzien.
2. Gijsbert van den Brink, ‘Schepping en christelijk geloof; een systematisch-theologische verkenning’, in: En God beschikte een worm. Kampen: Ten Have 2006, 57.
3. A. van de Beek, Schepping. De wereld als voorspel voor de eeuwigheid. Baarn: Callenbach 1996, 91-92.
4. K.H. Miskotte, Verzameld Werk. Deel 7 (Edda en Thora). Kampen: Kok, 1983, 57. Miskotte voegt er een citaat aan toe: “Das ist ein scharfer Gegensatz zur biblischen Auffassung, die alles als Schöpfertat auffaszt, für die die Tiefe selber nicht schöpferisch ist” (Ninck).
5. K.H. Miskotte 1983 (Edda en Thora), 85.
6. G.H. van Kooten, ‘Schepping en ontwerp volgens Joden, Christenen en Grieken’, in: En God beschikte een worm. Kampen: Ten Have 2006, 34-37.
7. ID is dus niet per definitie een vorm van christelijk denken en verder is het ook om een andere reden lastig te bepalen of het gaat om een botsing tussen christelijk en niet-christelijk denken, omdat inmiddels vele christenen de evolutietheorie geaccepteerd hebben. Daarom is het beter te spreken van een botsing tussen schepping(geloof) en evolutie.
8. Wolfhart Pannenberg, Systematische Theologie, Band 2. Göttingen: Vandenhoeck en Ruprecht 1991, 23-34.
9. O. Noordmans, Verzamelde Werken, Deel 2. Kampen: Kok 1979, 246.