nr4 • 2007 • ‘Mij komt de wraak toe’
april 2007 (21e jaargang nr. 4)
‘Mij komt de wraak toe’
Dr. A.H. van Veluw
In dit artikel wil ik ingaan op enkele punten die mijns inziens tot nu toe in de discussie op de Lezersdag en elders wat onderbelicht zijn gebleven. Ik wil beginnen met de haatteksten die we in sommige psalmen tegenkomen. Wat is de bedoeling daarvan? Psalm 139 bijvoorbeeld begint zo mooi: ‘Here, Gij doorgrondt en kent mij’, maar dan lezen we opeens in vers 19-22: ‘O God, dat Gij toch de goddelozen ombracht (...). Zou ik niet haten, Here, wie U haten (...)? Ik haat hen met een volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij.’
Is het niet zo, dat we hier de hulproep van een klein volk in de verdrukking in horen? De wraakpsalmen die God vragen om de vijanden te straffen, zijn wellicht het beste te vergelijken met de hulproep van een kind, dat op het schoolplein door een grote groep jongens steeds wordt gepest. Mag je dan een keer roepen: ‘Here God, verlos mij van mijn vijanden’? Wraakpsalmen zijn mijns inziens dus schreeuwen om hulp van het kleine volkje Israël, dat gepest werd op het grote plein van het toenmalige wereldtoneel. Denk maar aan de wrede oorlogstechnieken van de Babyloniërs en Assyriërs, die onderlippen afsneden, gezichten verminkten door die te begieten met heet asfalt, zwangere vrouwen opensneden en kinderen tegen de rotsen verpletterden. Dat deden ze Israël aan! In zulke situaties is het begrijpelijk, dat je tot je God schreeuwt met bijvoorbeeld Psalm 137 (geparafraseerd): ‘Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij te wenen en dachten aan het verwoeste Jeruzalem. Hoe kunnen wij dan zingen een lied van de Here op vreemde grond? Denk aan Jeruzalem Here, en breng Babel ten val. En laat hen aangedaan worden wat ze ons hebben aangedaan. Laat ook hun kinderen op de rotsen verpletterd worden.’ Blijkbaar mag je tegenover God zo je hart luchten. Blijkbaar mag je als je gepest wordt tot God bidden: ‘Here, laat hen zelf eens overkomen wat ze ons hebben aangedaan. Dan weten ze tenminste wat het is. Misschien gaan hun ogen dan een keer open voor wat ze doen!’
Elie Wiesel
Dergelijke woorden lijken veel op die van Elie Wiesel, een van de weinigen die Auschwitz overleefde. In 1995, bij de 50-jarige herdenking van de sluiting van vernietigingskamp Auschwitz, bad hij een gebed dat veel lijkt op Psalm 109:
‘O God van vergeving, vergeef niet hen die deze plaats maakten, God van genade, wees niet genadig met hen die hier al die joodse kinderen vermoordden. Vergeef niet de moordenaar, wiens gewone werk het was te vermoorden. Herinner u de nachtelijke optochten van kinderen, zo veel kinderen, al die bange, al die mooie joodse kinderen. Als we nu er één zouden zien, zou óns hart breken, maar de harten van de moordenaars toen braken niet. O God van medelijden, heb geen medelijden met hen die geen medelijden hadden met al deze kinderen.’
Zóu je dat ook niet mogen bidden bij het zien van die berg kinderschoenen in Auschwitz? Zo uiting geven aan dat wat je op je hart hebt, kan verlichten. Mede daarom staan, mijns inziens, de wraakpsalmen in de Bijbel. Bovendien, wie zijn nood uit naar God, hanteert op dat moment zelf niet de wapens.
Het tweede punt is de vraag waarom God, die liefde is, oproept om hele volken uit te roeien. Dit is voor velen het grote struikelblok. Ik denk dat we ten eerste moeten zeggen, dat God in de Bijbel niet voorgesteld wordt als een softe ofwel lievige God, die alles maar over zijn kant laat gaan. Soms grijpt God ook met geweld in. Niet omdat Hij gewelddadig is of per se zijn macht wil gebruiken, maar omdat Hij rechtvaardig is en daarin juist opkomt voor de armen en onderdrukten. Als er geweld gebruikt wordt, is dat altijd om slachtoffers te helpen, om weduwen en wees recht te verschaffen, om armen en verdrukten te vergelden, door de daders te straffen. De beulen gaan niet vrijuit.
De ban
Waarom moest in Jericho alles met de ban geslagen worden? Om dat te begrijpen moeten we bedenken, dat door veroveraars in die tijd met de buitgemaakte bezittingen en gevangen genomen slaven werd gepronkt. Hoe meer buit een vorst had gemaakt, hoe meer hij zijn macht kon tonen. Daarom sleepten koningen en keizers tijdens hun triomftochten door hun hoofdsteden Ninevé, Babylon of Rome buit en slaven achter zich aan om daarmee te zeggen: ‘Kijk eens hoe machtig ik ben’. Dat mag Israël nu niet doen. Alle buit is voor de Here, want Hij gaf de overwinning. Dat betekent hier de ban. God wil daarmee juist het geweld terugdringen.
Daarom moest ook Saul Amalek in 1 Samuël 15 in de ban doen. Maar Saul deed het niet. Het beste vee liet hij leven en ook koning Agag. Wat dat tot gevolg had, kunnen we zien in Esther. Daar lezen we over Haman ‘de Agagiet’, de wrede nakomeling van de wrede koning Agag. Als Saul Gods oordeel zou hebben voltrokken, zou deze Haman er niet zijn geweest en dan zou het Joodse volk niet zo vervolgd zijn. Als wij dus vragen of het niet wreed is dat God Amalek in de ban wil doen, moeten we ook vragen hoeveel leed Nazi-Amalek Israël al niet had aangedaan. Had God al niet veel eerder moeten ingrijpen, zoals ook veel mensen zich dat afvragen bij de gebeurtenissen in ‘40-’45?
Strijden door liturgie
Vervolgens zien we in de Bijbel dat het geweld steeds meer in Gods handen komt te liggen en dat van mensen ‘slechts’ liturgie wordt verwacht. Dat zien we al in Exodus 17: de eerste strijd van Israël tegen Amalek. Als Mozes zijn armen omhoog houdt, wint Israël. Laat hij ze zakken, dan verliezen ze. En als Mozes moe wordt, ondersteunen Aäron en Hur zijn armen. Hierin zien we al wat God uiteindelijk wil, namelijk dat zijn volk zal strijden door liturgie. Want was ‘de armen omhoog’ toen geen gebedshouding? Liturgie zien we ook bij de val van Jericho. Juichend gaan ze met trompetten zeven dagen lang rond de stad. Daarop valt de muur. Zo wordt in verschillende verhalen van de Bijbel de strijd vaak beslecht door liturgie. Daar zit mijns inziens ook de gedachte achter, dat wie bidt of zingt - dus ook wie wraakpsalmen bidt of zingt - in elk geval dan niet de wapens kan opnemen. Is niet juist onze Germaanse gebedshouding - handen samen en ogen dicht - oorspronkelijk een houding van overgave? Wie verslagen was en zich wilde overgeven knielde voor de veroveraar, deed zijn handen samen en sloot zijn ogen om daarmee aan te geven dat hij niet meer de wapens tegen hem wilde opnemen. Hoe zou hij dat ook kunnen in deze houding?
God gaat een geschiedenis met de mensheid
Ten slotte moeten we niet vergeten dat er in de Bijbel ook een ontwikkeling te zien is. God gaat met de mensheid een geschiedenis. In het begin van de Bijbel zien we het kwaad steeds erger worden. De ongebreidelde bloedwraak is bij Lamech nog weer erger dan bij Kaïn. Wordt Kaïn 7 maal gewroken, Lamech 7 maal 70 maal. Zo wordt ons in de eerste hoofdstukken van Genesis verval getekend. Genesis 6:12: ‘En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven’, is de echo van Genesis 1:31: ‘en zie, het was zeer goed’.
In een dergelijke situatie komt God met ‘oog om oog’. Als je dan wilt vergelden, doe het dan eerlijk: een oog voor een oog. Dat klinkt voor ons hard, maar dat was toen al een hele verbetering. Toch God gaat nog verder. Als Israël een zelfstandig volk wordt, komen er regels om samen te leven met God en elkaar. Een van de regels is dan: ‘Gij zult niet doden, in het geheel niet.’ Dat is al weer een verdere aanscherping ten opzichte van het ‘oog om oog’. Ook dat is voor God echter nog niet genoeg. Hij wil nog verder gaan met zijn geschiedenis met ons. Hij wil uiteindelijk dat wij de strijd helemaal aan hem overlaten. Het zou goed zijn als Israël aan de betekenis van zijn naam denkt: ‘God strijdt’.
We zien dus dat God, om het volk Israël te handhaven, wel eens een tijdgebonden God moet zijn, die zich bedient van tijdgebonden (strijd)middelen. Als God op bepaalde momenten niet met geweld had ingegrepen, had Israël wellicht niet meer bestaan. Toch zal het uiteindelijk met deze manier van doen niet lukken. Uiteindelijk moet het Koninkrijk van God op een andere manier komen. Daar wijst het Oude Testament al op. Amalek wordt verslagen door Mozes’ geheven armen, de muren van Jericho vallen onder trompetgeschal, Gideon moet met een heel klein legertje aan de gang, zodat de vijand zich in zijn eigen zwaard stort en David vertrouwt niet op de wapens van Saul, maar op God als hij op Goliath aangaat.
Menselijk aandeel steeds kleiner
Zo zien we dat ten opzichte van Jozua en Richteren via Gideon het menselijk aandeel in de strijd steeds kleiner wordt. In Kronieken gaat die ontwikkeling nog verder. In 2 Kronieken 20:17 lezen we: ‘Niet gij zult hierbij behoeven te strijden: stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien, dat de Here u de overwinning geeft.’ In vers 20 roept Josafat het volk op dit te geloven en op het moment dat het leger van Israël Psalm 136 zingt, doden de vijanden elkaar. Dan wordt al waar, dat wie het zwaard opneemt door het zwaard zal vergaan. De militaire actie van Israëls leger transformeert in een dankdienst in het ‘Dal der lofprijzing’. Militaire activiteiten worden tot liturgische activiteiten. Het volk van God, de kerk wordt een leger des heils. Want het doel van de strijdende God is namenlijk de vernietiging van alle strijdmiddelen. Dat lezen we bijvoorbeeld in Psalm 46:9, 76:4, Hosea 2:17, Zacharia 9:10, Jesaja 2:3v en Micha 4:2v.: ‘de zwaarden zullen omgesmeed worden tot ploegscharen’. Het zal uitlopen op de ‘Vredevorst’, die de weg van het lijden zal gaan, want ‘niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen.’
‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden’
In het Nieuwe Testament zien we de vergelding. God strijdt in Jezus Christus de ultieme strijd. God is barmhartig en daarom ook rechtvaardig. Hij is ook de Rechter, die het onrecht straft. Het wonder is echter, dat de Rechter zelf aan het recht ten onder gaat (gez. 177:3). In Jezus Christus neemt God zelf alle straf op zich. In Hem worden de slachtoffers vergolden en de beulen gewroken. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here’ (Rom. 12:19). In Christus laat God de rechtvaardige vergelding op zichzelf neerkomen. Daarom kan Jezus ons ook oproepen onze vijanden lief te hebben en ze de linkerwang toe te keren. Zo komt Hij terug op Lamech, maar draait het nu om. ‘Niet zo als Lamech moeten jullie doen, niet 7 maal 70 maal vergelden, maar 7 maal 70 maal vergeven.’ Dat kan nu gezegd worden, ook tegen de slachtoffers van het geweld op het wereldtoneel, omdat Christus het onrecht heeft recht gemaakt.
Zo gaat God met de mensheid een hele geschiedenis, waarin soms sprake is van geweld in een tijd dat het niet anders kon. Als God in de tijd van Jozua met de boodschap van de linkerwang was gekomen, hadden ze dat niet begrepen. Dan had Israël wellicht niet meer bestaan en was Jezus Christus niet geboren. Daarom zijn zelfs die hardste teksten van het Oude Testament toch heilsgeschiedenis. Er is dus blijkbaar wel een weg van de oudtestamentische oorlogen des Heren via profeten als Jesaja en Zacharia naar Jezus Christus, maar er is geen weg terug. Die weg is onomkeerbaar. Goddank. Abraham werd op die weg geroepen en alle gelovigen met hem. Jezus Christus vult die weg verder in en maakt hem begaanbaar. Hij is de ware Weg ten leven. Zijn strijd is onze redding.
Dr. A.H. van Veluw is predikant van de hervormde gemeente te ‘s-Gravenzande