Skip to main content

nr5 • 2006 • Nog tien jaar te gaan 

juni 2006 (20e jaargang nr. 5)

Nog tien jaar te gaan  
Een generatie-perspectief op kerk en godsdienst

Dr. G.J. Buijs

In hoeverre is onze cultuur nog christelijk? Is secularisatie het hele verhaal? Of zit er nog altijd religie in? Zo ja, wat betekent dat voor de cultuur? Hoe dient de kerk hier rekening mee te houden? In deze bijdrage kan ik slechts enkele markeringspaaltjes in de grond slaan. Misschien kunnen die van dienst zijn bij het vinden van een weg door onze cultuur.

1. ‘European Exceptionalism’

Wereldwijd beleven we momenteel een fenomeen dat door sociologen en filosofen wel de terugkeer van religie genoemd wordt. De fase waarin hele culturen, West en Oost, zich geïntimideerd voelden door moderniteit en Verlichting lijkt voorbij. Allerwegen zoekt men nieuwe oriëntatie en daarbij blijken religies brandend actueel te zijn. Deze ontwikkelingen gaan in tegen de boodschap van de secularisatietheorie, die luidde: Overal waar de moderne samenleving oprukt, volgt onvermijdelijk secularisatie. Deze these wordt nu door veel sociologen verlaten. Voorheen golden de Verenigde Staten van Amerika als de grote uitzondering op de voortschrijdende secularisatie: ‘American exceptionalism’. Nu vormt Europa de uitzondering en spreekt men van ‘European exceptionalism’. Als men kijkt naar de snelste afname van het kerklidmaatschap, dan is Nederland koploper van de secularisatie. Kijkt men naar de actief kerkelijk betrokkenen (kerkbezoek), dan komt Scandinavië hoog op de ladder. Let men op het grootste aantal zelfverklaarde atheïsten, dan komt men bij Frankrijk uit. Toch lijken zij steeds meer koploper van een verre achterhoede te zijn.
De terugkeer van religie is niet alleen een herleving van private vroomheid, van spiritualiteit achter de voordeur. In het spraakmakende boek van José Casanova ‘Public Religions in the Modern World’ staat juist de uittocht van de religie uit de private en de intocht in de publieke sfeer centraal. Drie verschijnselen bevestigen deze analyse: de opkomst van de islam, de publieke herpositionering van de rooms-katholieke kerk onder Johannes Paulus II (o.a. de rol van de kerk bij de Wende in Oost-Europa) en de groei van de pinksterbeweging in Latijns-Amerika en Afrika. Deze beweging lijkt zich tot de private spiritualiteit te beperken en alleen maatschappijbevestigend te zijn. Maar bij nader toezien loopt er via de band van de persoonlijke ethiek een krachtige lijn richting de  samenleving: strijd tegen alcoholisme en corruptie, de opkomst van een nieuw ethos (arbeid, huwelijk en gezin, vaderlijke verantwoordelijkheid).
Waarom doet het fenomeen van de religieuze herleving zich momenteel wereldwijd voor? Een sociologisch of politicologisch perspectief kan zicht geven op de ‘vraag-context’, waarom mensen zoeken naar oriëntatie. Toen - na twee wereldoorlogen en het proces van dekolonisering - de nieuwe machthebbers niet in staat bleken de nieuwe naties adequaat te leiden ontstonden spirituele gaten: vacua. Er waren op publiek niveau geen iconen voorhanden van een moreel zinvol leven. Dat leidde tot een zoektocht naar een nieuwe moreel-politieke oriëntatie, die zich richtte op morele en spirituele bronnen in het eigen land, dan wel op bronnen die elders hun kracht bewezen leken te hebben: het christendom (toch de godsdienst waarmee het westen groot geworden is) en de islam (de godsdienst die voor velen als enige opgewassen lijkt tegen de verwestersing).
In de westerse samenleving kwam een spiegelproces op gang. Hier wilde een volgende generatie juist afrekenen met een traditioneel overgeleverde religie, die men verantwoordelijk hield voor imperialisme, kolonialisme en nazisme en voor het onvermogen om een moreel alternatief te bieden voor een op hebzucht gebaseerde economie. Hier kwam een nieuwe generatie die het allemaal anders wilde: een cultuur van liefde en gelijkheid, van vrijheid en blijheid, van pijnloosheid en genot, van rechtvaardigheid en zelfontplooiing, ook van ‘geen God en geen meester’. Deze slagzin van de Franse Revolutie drong pas in de jaren ’60 door in de persoonlijke levenssfeer. Sindsdien doordesemt ze meer en meer de wijze waarop individuele mensen hun leven voeren.

2. Nederland: een bijzonder geval

Nederland trekt vooral de aandacht vanwege het tempo waarin zich de verschuivingen voltrekken: een van de meest kerkelijk betrokken landen in de jaren ’50 (90% kerkleden en 80% actieve kerkgangers) maar nu een heel ander beeld. In het bedrijfsleven zou een dergelijke dramatische situatie leiden tot een radicale koerswijziging. Daarvan is in de Nederlandse kerken weinig te merken. Het is alsof men de secularisatie vooral ziet als een onontkoombaar proces. Wat er in Nederland precies aan de hand? Is er inderdaad sprake van secularisatie? Grofweg zijn daarvan drie definities te onderscheiden.
1. De eerste ziet secularisatie vooral als kerkverlating, het formeel opzeggen van kerklidmaatschap of het niet langer participeren in kerkdiensten of kerkelijke activiteiten. Men heeft het te druk of men ervaart na verhuizing kortsluiting in de nieuwe gemeente. Of men heeft geen trek in de discipline van elke zondag een dienst. Of de kerk reageert bij een bepaalde gebeurtenis niet, te laat of te onbeholpen. Talloze redenen, sommige dieper, sommige nogal oppervlakkig.
2. Een tweede definitie ziet secularisatie als ‘ontgeloving’ of ‘ontkerstening’: de inhoud van het christelijk geloof wordt niet meer gedeeld. Niet langer zijn leer en geloofspraktijk een passende uitdrukking van hoe mensen het leven, het spirituele of God ervaren. Het is te vast omlijnd. Of men kan gebeurtenissen in het leven niet rijmen met het geloof zoals men dat heeft meegekregen. Men heeft het geloof meegedragen als verzekeringspolis tegen leed, verdriet en persoonlijk ervaren onrecht. Bij onvoldoende dekking verliest de polis geloofwaardigheid. In deze categorie bevinden zich de ‘ietsisten’ die geloven dat er wel iets is, maar huiverig zijn dit concreet of dogmatisch te omlijnen. Onder jongeren kan muziek een religieuze rol vervullen of zich een interesse in occulte zaken ontwikkelen. Onder ouderen is vaak sprake van belangstelling voor religieuze muziek, voor spiritueel geïnspireerde kunst. Soms kan het christelijk geloof, na een institutionele ontwenningskuur, weer waard blijken om verkend te worden, mits vrijblijvend en op afstand van de institutionele kerk.
3. Een derde vorm van secularisatie is de meest vergaande: secularisatie als echte ‘ontreligionisering’. Daarvan is sprake als er geen religieuze vragen meer gesteld worden en geen religieuze ervaringen worden opgedaan. Er kunnen wellicht mensen zijn die geen enkele antenne hebben voor religieuze vragen en ervaringen, al kunnen ook zij gekweld wordwen door twijfel: ‘als er nu toch eens wel iets is…’  Deze categorie maakt en plein public behoorlijk lawaai (Plasterk, Philipse, Cliteur), maar het aantal echt ‘belijdende atheïsten’ blijft relatief klein.
Concluderend: we hebben in Nederland vooral te maken met ontkerkelijking en ontkerstening: de ‘zachte secularisatie’. In veel mindere mate hebben we te maken met de opkomst van een post-religieuze mens. Het lijkt veiliger van transformatie van religie te spreken dan van absolute afname van religie.

3. Parallelle ontwikkelingen

In de samenleving zijn vergelijkbare ontwikkelingen aan te wijzen:
(a) De-institutionalisering. Bindingen worden minder vanzelfsprekend gebaseerd op verplichtingen en veel meer op wederzijdse aantrekkingskracht: een organisatie moet ze elke keer weer ‘verdienen’.
(b) Individualisering. Mensen komen los te staan van collectieve verbanden en kiezen in belangrijke mate zelf wat ze doen en met wie. Omdat weinig mensen hun keuzes geheel autonoom maken, heeft de individualisering tegelijk het belang van collectieve rolmodellen (iconen, idolen) doen toenemen. Individualisering gaat gelijk op met mode en hypes. Denk ook aan de jeugdculturen.
(c) Pluralisering: er is een multiple choice samenleving, ook op religieus-levensbeschouwelijk gebied. In deze religieuze supermarkt moeten de kerken zich voortdurend waar maken. De pluralisering wordt ook wel beschreven als ‘het einde van grote verhalen’. Bepalend lijkt of de bredere oriëntatiekaders mensen in hun eigen levensverhaal inspireren.
(d) Nieuwe ideële bindingen. Anderzijds zijn er organisaties die het uitstekend gedaan hebben in de afgelopen decennia: Consumentenbond, Greenpeace, Amnesty International, etc.  
(e) Nieuwe gemeenschapsvormen. Mensen kiezen zelf de gemeenschap waarbinnen men functioneert. Sociale verbanden en wederzijds commitment vormen zich langs andere lijnen dan vroeger en zijn soms veel dieper. In chatrooms op internet wordt soms een openheid bereikt die in vastere structuren veel moeilijker is. De kerk heeft doorgaans een veel meer statische sociale structuur. Dat is in allerlei opzichten haar kracht, maar heeft ook nadelen. Het lijkt dat kerken met een verschuiving naar kortdurende verbanden nogal wat moeite hebben, ondanks de nadruk op een gavengerichte benadering.
(f) Immigrantenreligies. Nieuwe religies of nieuwe takken van al bekende religies zijn hier royaal vertegenwoordigd. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de omgang met religies in het algemeen. Ze kunnen zowel sympathie als ergernis opwekken. Maar in elk geval moet de bestuurlijke en culturele elite een nieuwe houding vinden: welke religieuze gebruiken zijn wel en niet toelaatbaar (hoofddoeken, mannen die vrouwen geen hand geven, etc.). Zo kan er plotseling weer interesse zijn in religie en in de kerk, als onderdeel van de eigen autochtone cultuur.  
    
4. Mogelijke oorzaken

Nergens elders ter wereld lijkt zich zo’n kortsluiting voorgedaan te hebben tussen kerk en cultuur, tussen kerkleiders en leden, als in de kerken in Nederland. Zijn er specifieke oorzaken aan te wijzen? Of stuiten we hier op een geheim tussen God en mens, tussen God en de cultuur wellicht? Het geschiedenisbeeld van de cultuurfilosofie concludeert dat we ons in deze fase van de wereldgeschiedenis bevinden in een tijd van Godsverduistering. Europa is een land achter Gods rug geworden, een spirituele woestijn, post-christelijk. Het is duidelijk: stop er maar mee.
Veel secularisatietheorieën hebben als vooronderstelling en als implicatie (a) dat de oorzaken van secularisatie niet te herleiden zijn tot concrete keuzen van mensen, laat staan van instituties (b) dat God zelf geen actor is in de geschiedenis (c) dat de geschiedenis een gesloten, onomkeerbaar proces is (d) dat religies een bepaalde historische looptijd hebben, een uiterste houdbaarheidsdatum (e) dat de menselijke natuur in de loop der geschiedenis fundamentele en blijvende veranderingen ondergaat.
Hangt men een dergelijke theorie aan, dan betekent dit dat er geen kruid meer tegen gewassen is. Zelfonderzoek en beleidsverandering zijn niet nodig. Deze vooronderstellingen staan echter op gespannen voet met het christelijk geloof en verraden eerder een heidense noodlotsgedachte. De geschiedenis is, vanuit menselijk perspectief, open – een Godgegeven verantwoordelijkheidsruimte. Daarin hebben we te doen wat de hand vindt om te doen, nuchter en bevlogen.
Een kleinschaliger generatieperspectief kan vruchtbaar zijn om de ontwikkelingen in Nederland te begrijpen. Een generatie in een land deelt vaak bepaalde ervaringen. Denk aan: de oorlog, de jaren zestig, de val van de muur. Mede daardoor ontwikkelen generaties ook eigen gevoeligheden en passies, eigen tere plekken ook. Welke generatiebepalende ervaringen hebben hun sporen nagelaten in Nederland? Ik noem er enkele, zonder volledig te kunnen zijn.
a. ‘Zwijgen’ en ‘open gooien’. Anders dan men zou verwachten heeft de Tweede Wereldoorlog geen cultuurschok veroorzaakt. In grote lijnen werd Nederland herbouwd volgens vooroorlogse blauwdrukken. Er werd gezwegen over de existentiële betekenis van de oorlogservaring. Waarom was het verzet in Nederland maar zo marginaal gebleven bijvoorbeeld? Overlevenden van concentratiekampen werden geacht niet te zeuren. Over de politionele acties in Indonesië werd met geen woord meer gerept.
Dit zwijgen over wezenlijke, existentiële ervaringen deed zich ook voor op religieus gebied. Deze cultuur van angstige oppervlakkigheid stortte eind jaren zestig volledig in. De jaren zestig-generatie wilde kijken of er iets ‘in het testament’ stond, stelde vragen, wilde alles bespreekbaar maken in felle debatten. Zou de ijsvloer des geloofs inderdaad houden of waren de ouderen er zelf al doorheen gezakt?
b. Moderniseringshype: De geestelijke geslotenheid ging na WO II gepaard gegaan met een economische en technologische modernisering. Als reactie op de tendens van restauratie en behoud werd sinds de jaren zestig het technologische jargon in cultuur en theologie binnengehaald. Meegaan met de tijd werd een op zichzelf staand argument. De verhouding tussen reële vernieuwing en historische continuïteit raakte in onbalans.
c. Verzuiling als pre-secularisatie. In de negentiende eeuw raakte het christelijk geloof zo verbonden met specifieke cultuurgestalten (nationale staat, burgermoraal, kleinschalige gesloten gemeenschapsvormen) dat alle flexibiliteit eruit verdween. Het afbladderen van die cultuurgestalten sleepte de kerk en het zicht op het geloofsmysterie met zich mee. Met de staat en politiek verbonden kerken (‘established churches’) krijgen het moeilijk wanneer het moreel gezag van politiek en de staat afbladdert. Dan delen de kerken in de malaise en worden ze er op aangekeken in plaats van dat ze als alternatief kunnen dienen. Alternatieve groeperingen (‘dissenters’) kunnen dan de wind in de zeilen krijgen. Het ontbreken van echte dissenterkerken zou een element kunnen zijn in de vlucht die het lidmaatschap van nieuwe sociale bewegingen in Nederland heeft genomen (Amnesty, Greenpeace etc.) en van de kracht van de vredesbeweging, juist in de kerken.
d. Dramatisch verlopen ontvlechting kerk en cultuur. De naoorlogse generatie moest een nieuwe verhouding vinden tussen kerk en cultuur, evangelie en samenleving. Kernpunt daarbij was de verhouding tussen continuïteit en vernieuwing. De leidende theologische ster hierbij was Karl Barth geweest, maar zijn therapie paste niet op de kwalen van de Nederlandse kerkprovincie. Er was in Nederland wel degelijk een kritische afstand tussen kerk en cultuur, christelijk geloof en politiek. Nederland had meer een reveilachtige vernieuwing nodig, hetzij charismatisch, evangelisch of spiritueel. Van hieruit had men wegen kunnen vinden tot een nieuwe maatschappelijke betrokkenheid. Het lukte echter niet op hernieuwde wijze de ‘integraliteit’ van het christelijk geloof te ontdekken. Mensen die dit probeerden (zeg maar ‘type Verkuyl’) kregen nauwelijks de ruimte, verguisd door ‘links’ en ‘rechts’. Exemplarisch is de kerkelijke muziekcultuur. Er werd radicaal en fanatiek afscheid genomen van alle ‘emotionaliteit’. Orgels werden gebouwd als schrille piepketeltjes, een tremulant was een liturgische doodzonde. Het christelijk geloof, zo moest er ingepompt worden, staat haaks op alle emotionaliteit van het natuurlijke leven. Het gemeentelid dat op zoek is naar ‘religie’ moet maar een deur verder. Vaker hield men het voor gezien. Geloven werd in een anti-emotioneel of politiek-radicaal keurslijf geperst – waar het uiteindelijk aan ademnood bezweek.  

De genoemde factoren hebben in Nederland elkaar versterkt en bevatten mogelijk een verklaring voor de kettingreactie die hier op gang gekomen is. Er zijn ‘buitenkerkelijke’, culturele oorzaken voor de snelle omslag; er zijn ook ‘binnenkerkelijke’ oorzaken, hoewel die nog niet echt tot een diepgaand debat hebben geleid.

5. Waar zijn we nu?

Hoewel de nominale lidmaatschapsaantallen in Nederland laag geworden zijn, is de feitelijke kerkelijke betrokkenheid van mensen in Nederland nog altijd ongeveer het hoogste in Europa. Alleen in kerkbezoek moeten we Ierland en waarschijnlijk ook Polen voor laten gaan. De doordeweekse betrokkenheid mee gerekend, is Nederland koploper. De kerk is nog steeds de grootste vrijwilligersorganisatie. Ondanks slechte publiciteit over kerk en geloof (’t Hart, Kuitert enz.), is er toch sprake van grote vitaliteit, onder ouderen en jongeren. Het heeft wel degelijk zin om met elkaar door te spreken hoe we als christen en als kerk de toekomst tegemoet gaan. De agenda hoeft niet alleen door krimpscenario’s bepaald te worden. Mensen (met al hun talenten), gebouwen en geld zijn volop voorhanden. Hoe dit kapitaal zo goed mogelijk binnen het Koninkrijk in te zetten is daarmee een reële vraag.
Er is wel sprake van grootschalige ontkerkelijking, maar niet per definitie op dezelfde schaal van religie-verlies. De vanzelfsprekendheid van kerk en geloof is verdwenen, maar er is een klankbodem voor. Ook in Nederland doet zich het fenomeen voor van ‘believing without belonging’: mensen die wel geloven, in min of meer christelijke zin, maar die beducht zijn voor institutionele binding. Ze zouden het jammer vinden wanneer er geen kerk meer zou zijn, maar voelen niet de behoefte daar zelf actief in te participeren. Er is behoefte aan oriëntatie op het gebied van moraal en zingeving. Het invullen van het eigen leven, met betrekking tot zaken als huwelijk en opvoeding, de eigen emoties, is voor velen problematisch geworden. Denk ook aan het omgaan met verlies.
Dat mensen toch graag afstand houden tot de kerk is omdat het beeld van kerk en religie sinds de jaren zestig erg negatief geworden is. Men verwacht niet dat men in de kerk op weg geholpen wordt naar een aansprekende levensstijl. Er zijn echter tekenen dat er een einde komt aan de ‘negatieve binding’, velen hebben geen herinnering aan de kerk en de frustratie van hun ouders is voor de jongeren een tweedehands ervaring geworden.
Als laatste waarneming de al genoemde pluralisering. Er is sprake van een plurale gelijktijdigheid waarin pre-christelijke, christelijke en post-christelijke levensoriëntaties naast elkaar bestaan. Het pre-christelijke meldt zich in de nadruk op winnen, competitie, de behoefte aan sterke leiders en idolen. Het christelijk geloof bepaalt nog steeds de morele horizon van velen: zorg voor zwakken, nadruk op liefde en verzoening, huwelijksethiek, persoonlijke verantwoordelijkheid, omgaan met lijden. Het post-christelijke wordt zichtbaar in het afscheid van alle gezag, zowel hyper-rationeel als hyper-emotioneel, de wil om een heilstoestand te realiseren (met name in private zin: alles meemaken, sensaties opdoen), het vermijden van lijden, het gebrek aan morele idealen.

6. Een agenda: de noodzaak van pre-evangelisatie

De achteruitgang in kerklidmaatschap zal niet snel tot staan komen, maar de belangrijkste oorzaken achter de massale uittreding lijken hun werkzaamheid te verliezen. Als de antikerkelijke storm is gaan liggen, zal de kerk er weer moeten en kunnen staan. Er lijkt echter sprake van fors achterstallig onderhoud. Ik beperk me hier tot meer sociologische elementen.
Het belangrijkste punt van achterstalligheid is het onvermogen de levensbeschouwelijke pluraliteit te accepteren en er op in te spelen. Nu kerk en geloof alle vanzelfsprekendheid hebben verloren, zal de kerk allereerst als ‘herinneringsgemeenschap’ moeten functioneren. Daar blijft het christelijke verhaal over God publiekelijk verteld worden. Men kan dit pre-evangelisatie noemen: het present stellen van geloof en Bijbel in een plurale wereld.  
Deze plurale wereld is een mediawereld. De kerken zullen moeten investeren in presentie op tv, radio, internet, geschreven pers – en dan goed! De lancering van de Nieuwe Bijbelvertaling acht ik in dit opzicht een belangrijke oefening. Opereren in een plurale wereld betekent ook onderscheid maken in verschillende doelgroepen door activiteiten te ondernemen van ‘algemeen maatschappelijk belang’. Op welk terrein zou dit aanbod kunnen liggen? Naast de Public Relations wijs ik op drie andere P’s. De kerk heeft een pastoraal-oriënterende taak: richting bieden aan mensen in hun persoonlijk leven: een huwelijkscursus, opvoedingskring, rouwverwerkingsgroep. Daarnaast is van belang dat de kerk haar praktisch-diaconale creativiteit hervindt. Al in de vroege kerk was de diaconale activiteit van de kerk een van de belangrijkste elementen waardoor interesse voor het Evangelie gewekt werd. Ten slotte is er de publiek-intellectuele kant van het christelijk geloof die nieuwe aandacht verdient. Kerken kunnen present zijn op de locale cursusmarkt met bijvoorbeeld filmavonden of met basiscursussen christelijk geloof. De landelijke kerken zouden goede internetcursussen op hun website beschikbaar moeten hebben.  

7. Ten slotte

Het is een positief teken dat de Protestantse Kerk zich onlangs weer heeft durven uitspreken over de eigen missie. Het document ‘Leren leven van de verwondering’ is een wolkje als eens mans hand. Waren de achterliggende veertig jaar verloren jaren? Daar kan ook genuanceerd over gedacht worden. Ze waren een soort woestijnjaren, waar de kerk doorheen moest; een storm, die men moet laten uitrazen. In zo’n tijd valt er weinig anders te doen dan wat met jezelf bezig te zijn. Een fusie is dan helemaal geen raar project.
De komende tien jaar kunnen oefenjaren zijn, waarbij de kerk, als veerkrachtige organisatie met (sociologisch gezien) een opmerkelijk reservoir aan menskracht, inzet, financiën en creativiteit langs verschillende wegen opnieuw zichtbaar kan worden in de breedte van de samenleving, voor heel verschillende groepen. Hendrik Algra schreef ooit ‘Het wonder van de 19e eeuw’ over de herleving van de kerk in Nederland. Er is goede reden om ook te spreken van ‘het wonder van de 20e eeuw’, dat de Nederlandse kerk, zij het gehavend, een van de zwaarst denkbare stormen, een massale uittocht, heeft overleefd. Het wordt nu uitkijken naar het wonder van de 21e eeuw. Onvoorspelbaar, hopelijk niet onverwacht.

Dr. G.J. Buijs is universitair docent filosofie aan de VU te Amsterdam