nr1 • 2003 • Pleidooi voor oudtestamentische vroomheid
Oktober 2003 (18e jaargang nr. 1)
Pleidooi voor oudtestamentische vroomheid
Een vervolggesprek met drs. A. J. Zoutendijk
Drs. Wim Dekker
Beste Andries,
Na onze vorige briefwisseling kreeg ik een schrijven van dr. W. Balke, waarin hij stelde met belangstelling kennis genomen te hebben van onze discussie. Hij had echter nogal moeite met mijn suggestie, dat Calvijn in zijn tegenover elkaar stellen van hemel en aarde beïnvloed zou zijn door Plato. Volgens hem was deze gedachte van platonische beïnvloeding in het nieuwere Calvijn onderzoek ook helemaal los gelaten. Volgens hem moeten we Calvijn vooral zien in de context van zijn tijd, het door nood en dood geplaagde volk, dat voor de reformatie gekozen had. Voor dit volk was de overdenking van het toekomende leven de grootste troost, die denkbaar was en dat heeft dan niets met Plato te maken. Verder wijst Balke erop, dat we Calvijn niet alleen en voornamelijk uit zijn Institutie moeten willen kennen, maar vooral uit zijn vele preken en commentaren, waar het onderzoek nog lang niet mee klaar is. Naar dr. W. Balke luister ik graag in deze, omdat hij een zeer groot kenner van Calvijn is. Hij weet er in ieder geval meer van dan jij en ik samen.
Geen platonische invloed?
Toch heb ik, moet ik zeggen, ook wat moeite met het totaal aan de kant schuiven van platonische invloed. Waarom zou die er ook niet gewoon zijn? Calvijn is toch diepgaand humanistisch geschoold? Wanneer dit niet de kern van zijn theologie raakt, kan het toch minstens de kleur bepaald hebben? Wanneer we Van Ruler lezen, denken we bij een term als het ‘historisch proces’ aan Hegel en we weten, dat Van Ruler in een bepaalde periode zeer door Hegel geboeid was. Wanneer we bij Berkhof de term ‘sprongvariatie‘ tegenkomen, zeggen we dat hij leefde in een tijd van evolutionistisch optimisme zonder dat we dan ook gelijk zeggen, dat heel zijn theologie door het evolutionisme is gestempeld. En ook ten aanzien van hem zeggen we: het is nuttig behalve zijn dogmatisch werk ook zijn preken te lezen. Daarom worden er nu ook weer opnieuw preken van hem uitgegeven.
Wat ik hier nu eigenlijk mee zeggen wil is, dat het misschien wel jammer is, dat wij in ons gesprek niet zoveel meer over Calvijn zelf naar voren brengen. Ik wil daarom die draad in mijn bijdrage nu toch iets meer oppakken. Jij bent op een bepaalde manier aangesproken door het lezen van het stuk over de overdenking van het toekomende leven. Je hebt daar de vorige keer over geschreven en nu kom je nog meer tot de eigenlijke kernen, waar het je om te doen is: het geloof in de God van de bijbel ligt niet in het verlengde van onze natuurlijke verlangens. Integendeel, het wordt slechts iemands deel door de afsterving aan al deze verlangens heen en daartoe gebruikt God soms onplezierige middelen en methoden, maar het is voor ons bestwil. En ook in de voortgang van het geloof krijgen we geen gemakkelijke weg, want het geloof wordt altijd bestreden door de vijanden van binnen en van buiten. Als je dit wilt zeggen en opnieuw bij Calvijn gelezen hebt, dan begrijp ik je wel. Calvijn is veel weerbarstiger dan veel neo-calvinistisch en evangelicaal geloof, dat steeds maar weer de lichtzijden en de vreugde benadrukt, intussen zo gemakkelijk compromissen sluitend met de tegenwoordige wereld. We kunnen het ook zonder deze etiketten plakkerij zeggen. We kunnen onszelf onder handen nemen en dat doe jij ook: besef ik, dat het geloof een strijd is, zelfverloochening kost, offers vraagt? Ben ik ook zelf niet een gearriveerde salonkamer gelovige geworden?
Mijn punt is echter, dat ik deze zaken ook bij anderen kan leren, om te beginnen steeds weer uit de bijbel zelf, maar ook bij iemand als Bonhoeffer bijvoorbeeld, terwijl ik bij Calvijn een hindernis voel om deze zaken voluit tot me toe te laten, omdat ik ze vermengd vind met een manier van lezen van de bijbel, met name van het Oude Testament, die ik als vervreemdend ervaar. Dat moet ik er dan eerst weer van aftrekken en dan kom ik pas tot de kern van wat Calvijn waarschijnlijk ook wel ten diepste bedoeld zal hebben. Ik ervaar dit soms als een omweg. Die ervaring heb ik nog sterker, wanneer ik zo’n tekst van Calvijn lees met andere gelovigen, voor wie Calvijn niet op voorhand een geestelijke vader is. Dan moet er heel veel uitgelegd worden, misverstanden opgeruimd worden etc. voordat je bij de kern bent.
Misverstanden
Daar is allereerst het misverstand met betrekking tot het godsbeeld. Ik vind, dat je daar na alles wat over God sinds de Verlichting is te berde gebracht, de vele beschuldigingen van sadistische trekken in het christelijke godsbeeld en de afkeer van het christelijk geloof, die dat tot gevolg heeft gehad, niet te gering over moet denken. Calvijn heeft het ongetwijfeld goed bedoeld. Dat wil zeggen, je moet alle uitspraken in het totale verband lezen van hoe Calvijn over God spreekt en dan is God uiteindelijk de God, die het heil van zijn uitverkorenen bedoelt en ook zijn goedheid betoont aan alle mensen. Dat zijn trouwens al wel twee verschillende dingen, waar Calvijn keer op keer onderscheid tussen maakt. Ik ben eigenlijk wel benieuwd of jij dat ook zo voor je rekening neemt. Maar dat terzijde.Het gaat mij toch om het misverstand, dat zinnen vandaag oproepen. Moet je ook niet gewoon durven zeggen, dat bepaalde zinnen, zoals de volgende gewoon niet kunnen, ook al kun je er in de context wel een goede uitleg aan geven. Ik bedoel zinnen als:’Opdat ze niet al te genoegelijk hun vermaak zouden hebben in de aangenaamheden van het huwelijk, maakt Hij, dat zij door de boosheid van hun vrouwen gekweld worden, of Hij vernedert hen door slechte kinderen, of treft hen door verlies van verwanten’ (Boek III, hfdst. 9, par. 1). Maak je je betoog niet sterker, wanneer je ook gewoon zegt: dit soort zinnen kunnen niet. Ik zou als leerling van jou in ieder geval je punten beter ter harte willen nemen, wanneer je ze op je eigen manier naar voren bracht dan via zulke zinnen van Calvijn. Denk je behalve aan wat Calvijn ten diepste bedoeld zou kunnen hebben ook gewoon aan de uitwerking van zulke zinnen op mensen van nu?
Nu heb ik het over het donkere godsbeeld, dat hier wordt opgeroepen.
Valse tegenstelling
Maar het tweede misverstand, dat er toch een tegenstelling is tussen het leven, dat God ons hier op aarde geeft en het leven in de toekomende eeuw is ook levensgroot aanwezig. Ik citeer de laatste zin uit de genoemde paragraaf:’ Want we moeten deze opvatting hebben, dat ons gemoed nooit met ernst opgericht wordt tot het verlangen naar het eeuwige leven en tot de overdenking daarvan, tenzij het tevoren vervuld is van verachting voor het tegenwoordige leven’. Ik denk, dat ik heel goed uit kan leggen wat Calvijn ten diepste met deze zin bedoelt. Hij bedoelt, dat wij van nature geneigd zijn de dingen van deze wereld te verzelfstandigen, erin op te gaan als het een en het al, in wezen dus de zonde van de afgoderij en dat God ons daar soms op een hardhandige manier vanaf moet brengen, omdat we het anders niet leren. Maar waarom moet dit nu zo ongelukkig en misverstand wekkend geformuleerd worden? Om hetzelfde nu te zeggen, moeten we het in ieder geval anders zeggen.
Ik zou wel graag van jou willen weten of je het daar mee eens bent? Of vind je dit niet belangrijk, omdat het je gaat om de diepste kernen, zoals jij die er voor jezelf hebt uitgehaald? Dat vind ik te eenzijdig. Niet iedereen is theoloog, zoals jij, in staat om zelfstandig Calvijn te lezen. Bovendien hebben de zinnen ook een geschiedenis erna in beweging gezet, een geschiedenis van het gereformeerd piëtisme, waarin hemel en aarde steeds verder uit elkaar getrokken werden. En in de derde plaats leven we thans in een tijd, waarin veel christenen, ook onder ons, meedeinen op de golven van nieuwe religiositeit, waar veel gedroomd wordt van hogere sferen met weinig inzet voor onze concrete geteisterde wereld. Integendeel, hoogopgeleide mensen zijn de hele week bezig met verfijningen van nieuwe technologieën in dienst van een steeds hoger opgeschroefde consumptie, vragen zich nauwelijks af waar ze mee bezig zijn, krijgen verder ook weinig te maken met de plagen, waar Calvijn het over heeft, zodat ze rustig met dit bedrijf door kunnen gaan. ’s Zondags gaan ze dan naar de kerk om vooral niet iets moeilijks te horen, maar iets van rust voor hun ziel, die aan een ernstige vorm van kortademigheid lijdt.
Ergens heb ik het vermoeden, dat jou soortgelijke dingen dwars zitten. Maar kom je dan met Calvijn echt uit bij de speerpunten van een spiritualiteit, die nu weerbaar maakt?
Van overlevingscultuur naar belevingscultuur
Het tijdschrift Beweging (65e jaargang nummer 1, maart 2001), wijdde een interessant nummer aan het thema ’Belevingscultuur’. Daarin schrijft Jan Hoogland een artikel ‘Van overlevingsgeloof naar belevingsgeloof’. Dat artikel gaf me veel te denken, ook in verband met ons onderwerp. Hij schrijft daar:’Mijns inziens is er op de achtergrond van de veranderingsprocessen waarin christenen heden ten dage staan tevens sprake van een diepgaande verschuiving in de manier waarop zij hun geloof beleven.Een verschuiving die aangeduid zou kunnen worden als een overgang van een overlevingsgeloof naar een belevingsgeloof. Een verschuiving die zich globaal gesproken in de tweede helft van de 20e eeuw heeft voorgedaan. En mijn stelling is dat mensen binnen een overlevingsgeloof anders omgaan met levensvragen dan binnen een belevingsgeloof… Onder een overlevingsgeloof versta ik een geloof dat mensen houvast biedt in moeilijke en onzekere tijden. Wanneer de dreiging van de dood concreet een dagelijkse dreiging is, zoeken mensen naar houvast…Wanneer mensen door onheil, tegenslagen of ellende getroffen worden, weten zij op grond van dit geloof dat Gods hand daarin aanwezig is en dat zij zich aan zijn leiding kunnen toevertrouwen.’ Hoogland schrijft dan verder dat in onze moderne welvaartssamenleving dit overlevingsgeloof per definitie naar de randen van het bestaan verdwijnt. Toch moet het bestaan op de een of andere manier spannend blijven. Vandaar allerlei cultuurverschijnselen, die te maken hebben met de behoefte iets te beleven, dat de dagelijkse sleur doorbreekt. Ook op christenen heeft deze verschuiving grote invloed: ‘Voor mensen met een belevingsgeloof zijn de vragen heel anders. Christenen vragen elkaar vandaag veel meer naar elkanders ervaringen: 'wat doet het gebed jou?' 'Voel je je gesterkt door je relatie met Jezus?' 'Ervaar je de werking van de geest in jouw leven?‘.
De randen en het centrum
Tegen deze achtergrond kijk ik nu opnieuw naar Calvijns overdenking van het toekomende leven. In de taal van Hoogland zeg ik met Balke, die pleit voor contextueel lezen: hier wordt troost geboden voor mensen in een overlevingscultuur. Tegelijk is Calvijn er zich dan ook van bewust, dat mensen de neiging hebben, zelfs in een overlevingscultuur, genoegen te nemen met het overleven op zich zonder dat ze zich echt op God richten. Daarom ziet hij allerlei zwarigheden, waar mensen dagelijks mee te maken hadden uiteindelijk als middelen in Gods hand om hen op een betere toekomst te doen hopen.
Nu leven we echter in een andere tijd. Een tijd, die ons zou moeten nopen tot zeer grote dankbaarheid. Vergeleken met de tijd van Calvijn leven we nu allen als prinsen en koningen. Maar in plaats daarvan is er onrust en onvrede, behoefte aan verzadiging met iets anders, omdat uiteindelijk het hart nog onbevredigd blijft. Dat andere is dan vaak ook surrogaat geluk, dat steeds weer doet verlangen naar nog iets anders en nog iets meer.
Daarom denk ik, dat we ons niet met de mensen moeten bewegen naar de randen van het bestaan. Die randen van het bestaan, hoe zwart en donker ook nog steeds, wanneer ze vandaag onverhoeds in het vizier komen, zijn in het algemeen veel en veel verder opgeschoven dan voor ons voorgeslacht. De vraag is daarom hoe wij vandaag in het volle leven met zoveel ongekende goedheid dankend voor Gods aangezicht zullen staan in plaats van nog te klagen of steeds te zoeken naar allerlei beleving, hetgeen wel eens een gemaskeerde vorm van klagen zou kunnen zijn.
Het tegoed van het Oude Testament
Daaraan denkend, kom ik zelf helemaal terug bij het Oude Testament, het boek, dat ik steeds meer bijzonder ga vinden. Ook toen verkeerden mensen in een overlevingscultuur. Jij noemt zelf terecht het thema van de vijanden, Andries, dat telkens in de psalmen aan de orde is. Toch leidt het bestaan van deze vijanden niet tot een vlucht naar voren of een vlucht naar boven. Ze leidt tot een vlucht naar God, van wie de psalmdichters ondanks alles in dit leven zoveel zeggen te ervaren en van wie ze zoveel blijven verwachten. Ook in psalm 63 is de belijdenis van de goedertierenheid Gods, die beter is dan het leven geen overdenking van het toekomende leven in de sfeer van Calvijn, maar een beroep op die liefdevolle nabijheid van God, waardoor het aan alle kanten aangevochten leven gedragen wordt en die nooit zal ophouden. Er is nooit sprake van een tegenstelling tussen dit leven en een ander leven, dat nog moet komen. Er is maar één leven en dat is dit leven, maar dat is niet zomaar het leven in de vitalistische zin. Juist niet. Het is dit leven, dat tot de randen gevuld is met de goedheid Gods, zichtbaar in alle dingen en gedragen door zijn verbond van liefde.
We moeten Calvijn niet alleen lezen vanuit zijn Institutie, maar juist ook kijken naar zijn bijbelcommentaren. Dat doe ik geregeld. Maar dan stuit ik op dezelfde moeilijkheden, die ik hierboven schetste. Ik noem als voorbeeld in dit verband Calvijns uitleg van psalm 16: 11. Daar staat:’Gij zult mij de weg des levens bekend maken: verzadiging der vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheden zijn in uw rechterhand altijd.’ Het is het slot akkoord in een lied van aanvechting. Maar het blijft gaan om de weg, die gegaan mag worden in vreugde al de dagen van dit leven. Dit leven, dat goed is vanwege het vriendelijk aangezicht van God en vanwege de lieflijke dingen, die God zo royaal met zijn rechterhand uitdeelt.
Nu een stukje van Calvijn’s commentaar hierbij:’ Want indien iemand zegt, dat David de weg des levens gewezen was, omdat hem de tijd om te leven verlengd was, dan zou dit bloot woordenzifterij zijn. Want de genade Gods wordt al te zeer verzwakt, indien wij zeggen, dat Hij voor de zijnen slechts voor een klein weinig jaren de leidsman tot het leven is: omdat zij op deze wijze niets van de verworpenen verschillen zullen, die ook het licht der zon genieten. Wanneer alzo David hier de bijzondere genade Gods, waarmee Hij slechts zijn kinderen verwaardigt, prijst: wordt ongetwijfeld deze aanwijzing des levens uitgestrekt tot de zalige onsterfelijkheid’.
Je zult begrijpen, Andries, dat hier bij mij dezelfde vragen bovenkomen als bij de passage uit de Institutie waarover ons gesprek ging. Hier eigenlijk nog sterker, omdat het gaat om bijbeluitleg, die mijns inziens geen recht doet aan de eigen aard van de oudtestamentische en daarom bijbelse spiritualiteit. Graag zeg ik bij voorbeeld met J. Ridderbos, dat we als nieuwtestamentische gelovigen nog een verder reikend perspectief hebben gekregen. Maar dit is inderdaad: nog verder reikend, geen ander perspectief. Intussen is de uitleg van Calvijn terug te vinden in de kanttekeningen van de Statenvertaling, waar nog sterker naar het hemelleven verwezen wordt en zong de gemeente eeuwenlang: ‘De lieflijkheen van ’t zalig hemelleven, zal eeuwiglijk uw rechterhand mij geven’. We hebben het dus niet over een kleinigheid, maar over een heel, heel lange traditie. Wil ik die traditie helemaal aan de kant zetten? Nee. Want ook ik geloof, dat Gods goedheid niet ophoudt, wanneer ik sterf. Dat lijkt me ook heel belangrijk om vast te houden. Maar het accent in de traditie is drastisch verlegd in vergelijking met het Oude Testament. Onze tijd heeft een hernieuwde oudtestamentische spiritualiteit nodig. Niet omdat we wat horizontaler moeten gaan denken binnen een gesloten wereldbeeld. Dat was een grote vergissing van de theologie van de jaren zestig. Maar juist omdat wij meer dan ooit eerder in de geschiedenis mogelijkheden van God ontvangen hebben om Hem in deze wereld, tijdens ons lange leven te dienen en we er intussen zo ongelooflijk weinig van terecht brengen. Dat is onze nood, de nood van onze kolossale ondankbaarheid, traagheid en luiheid om uit liefde het goede te werken.
Ten slotte nog een citaat van K. H. Miskotte uit zijn opstel ‘Een exempel van bijbelse vroomheid’, in : Kennis en Bevinding, p. 221 e.v. :’ Waar de dank leeft voor de toegemeten tijd, dáár juist heeft het hart de eeuwige diepte van het leven onderkend’.
Misschien is in deze zin alles wel samengevat wat ik wilde zeggen.