nr2 • 2003 • De dienst van het lied
november 2003 (18e jaargang nr. 2)
De dienst van het lied
Een praktijkverhaal over liturgische veranderingen
Drs. J. Trouwborst
De hervormde gemeente van Goudriaan zingt sinds enkele jaren gezangen in de eredienst. Zoiets gebeurt niet van de ene op de andere dag. Wat beweegt een traditioneel psalmenzingende gemeente dit te doen? En: hoe gaat zoiets in z’n werk? Kontekstueel vroeg mij hierover iets te schrijven. In deze bijdrage wil ik ingaan op liturgische veranderingsprocessen in de plaatselijke gemeente. Een praktijkverhaal.
Het voorbedachte lied...
In een oud beleidsplan van de hervormde gemeente (1997-2001) staat een paragraaf over ‘het lied’. In het kader van de gemeentezang wordt gezegd dat wij principieel een psalmenzingende gemeente zijn. Wat betreft het zingen van de psalmen worden er twee sporen getrokken. Aan de ene kant is de kerkenraad van mening dat het zingen van de psalmen in de oude berijming voortgezet dient te worden, vanwege de geloofskracht die mensen eruit putten. Aan de andere kant is er openheid naar de nieuwe berijming en het nieuwtestamentische lied. Invoering zal geschieden langs de weg der geleidelijkheid.
Zo’n paragraaf staat niet voor niets in een beleidsplan. Het geeft aan dat de kerkenraad notitie heeft genomen van wat er in de gemeente leeft. Volgens sommigen was de vraag naar de liturgie al 25 jaar actueel… In het genoemde beleidsplan staat verder dat de gemeente zich goed en grondig dient te bezinnen op de betekenis van de liturgie. Daarbij wordt ook gesproken van ‘tussentijdse evaluatie’. Van meet af aan is de gemeente dus in beeld. Dit is een fundamenteel gegeven. Als de liturgie van de gemeente is dan moet ook bezinning op de liturgie een zaak van de gemeente zijn. Een kerkenraad kan hierin voorwaardenscheppend bezig zijn. Belangrijk is het vermogen om procesmatig te kunnen denken.
Een kerkenraad die iets durft
In het voorgaande wordt duidelijk dat de kerkenraad signalen vanuit de gemeente serieus neemt. Hier hebben we te maken met ambtsdragers die op huisbezoek niet alleen zeggen: ‘we nemen het mee…’ Nee, ze doen er ook iets mee. Liturgische veranderingen vragen een zekere durf van de kerkenraad. Op huisbezoek moet je niet alleen kunnen luisteren. Het is ook belangrijk opgevangen signalen met elkaar te delen en te vertalen in beleidsvoornemens. Beleid vraagt om uitleg. Het staat of valt met communicatie. Als je dat met elkaar goed voorbereidt, kun je critici ook beter recht doen.
De rol van de kerkenraad is dus belangrijk. In hervormd-gereformeerde kring is doorgaans een zekere beduchtheid voor veranderingen. Daarbij komt dat ambtsdragers, vooral predikanten, vaak de eigen praktijk als uitgangspunt nemen. In alle toonaarden wordt dan duidelijk gemaakt, dat aan de berijming van 1773 niet valt te tornen en dat het zingen van gezangen ‘not done’ is. De gemeente wil wel vooruit, maar de voorgangers zijn hiertoe moeilijker te bewegen. Wat is hier aan de hand? Een bepaalde gegroeide liturgische praktijk wordt normatief gesteld. Zo worden veranderingen op voorhand uitgesloten. Niet op grond van inhoudelijke overwegingen, maar puur omdat het identiteitsbepalende factoren zijn geworden.
Op reformatorisch erf zou je anders verwachten. Op deze manier krijgt bezinning op de liturgie geen eerlijke kans. Okke Jager schrijft in 1969 al: ‘Blijkbaar weigert men in zekere protestantse kringen een kerkdienst als geheel te zien. Men spitst zich toe op het Woord en omgeeft dat Woord met een vaak flodderige liturgie en beschouwt de muziek op de koop toe.’
Gemeenteschool
De kerkenraad kiest in 1999 voor de formule van de gemeenteschool. Onder leiding van prof.dr. M.J.G. van der Velden komen we in de maand november vier donderdagen bijeen. We bespreken de liturgie zoals die in Goudriaan gebruikelijk is, inclusief de liturgie van doop en avondmaal. We beginnen met eenvoudige vragen als: wat is liturgie? En: waarom doen we het, zoals we het doen? Als gemeente leren we dat onze liturgische vormen ergens vandaan komen. De wortels van de liturgie reiken tot in de diepe lagen van Schrift en traditie. Maar er zijn ook willekeurige andere invloeden die de liturgie vorm hebben gegeven. Dat laatste is een relativerende ontdekking. De slotavond van de gemeenteschool is gewijd aan het kerklied. We weten allemaal dat de gezangenkwestie in het Nederlandse kerkelijke leven een grote rol heeft gespeeld. Ze heeft zich verbonden met identiteitsvragen van de kerkelijke richtingen en aanleiding gegeven tot scheuringen. Het is een verademing om binnen de bedding van de eigen gemeente wel op een goede manier over deze zaak te kunnen spreken.
Voorlichting
Dit brengt me op een ander punt. Het zou wenselijk zijn als ambtsdragers meer aan eerlijke voorlichting zouden doen. Historisch gesproken hebben we de gezangenkwestie toch aan Kuyper te danken? Hij heeft het ‘niet zingen van gezangen’ tot een sjibbolet verheven. Voor die tijd werd over het zingen van andere liederen dan de psalmen genuanceerder gedacht. Het geeft natuurlijk ook te denken dat sommige gezangen onbetwist tot het geloofsgoed van de gemeente behoren, zonder dat ze ooit een kans krijgen voor de zegen.
Het werkt verhelderend dergelijke zaken eens te benoemen. Dat kan druk van de ketel halen. Het gesprek over de liturgie kan zo in aangenamer sfeer worden gevoerd. Hier heeft de gemeente recht op. Het is best leerzaam te ontdekken dat sommige liturgische zaken helemaal niet zo definitief zijn als we altijd wel dachten.
Vanuit deze ontdekking hebben we op de laatste avond van de gemeenteschool gesproken over mogelijke criteria voor het hedendaagse kerklied. Verschillende dingen komen naar voren: de psalmen blijven het voornaamste liedboek van de kerk, zij zijn richtsnoer voor eventuele andere kerkliederen. De inhoud van de liederen dient in overeenstemming te zijn met de hoogte, de breedte en de diepte van het Woord van God. De taal van de liederen zal zo zijn dat ze herhaald kunnen worden en zo tot geestelijk eigendom worden.
Gemeenteavond
Nadat we op de gemeenteschool gemeentebreed optrokken in het samen leren, volgt er nu een moment van gezamenlijk gesprek. Op een gemeenteavond geeft de kerkenraad aan in welke richting zij denkt en vraagt de gemeente om reactie.
We kiezen een werkvorm die mensen zoveel mogelijk uitnodigt persoonlijk te reageren. Er worden groepjes gevormd waarin reacties op flap-overs kunnen worden genoteerd. In de groepjes ontstaat als vanzelf levendig gesprek. Op die manier wordt het geleerde persoonlijk verwerkt. En zo komt er ook een proces van gedachtewisseling en meningsvorming op gang.
Beleidsvoornemens
De kerkenraad neemt de uitkomsten van de gemeenteavond mee in een volgende vergadering. Er wordt geconstateerd dat bij een (groot) deel van de gemeente het verlangen leeft om uit het Liedboek voor de Kerken te zingen. Wel spreekt de kerkenraad uit dat we een psalmenzingende gemeente zijn. Er wordt dus een voorkeur voor het zingen van psalmen uitgesproken. Tevens wordt duidelijk dat er geen principiële bezwaren bestaan tegen het zingen van gezangen.
Het volgende beleid wordt geformuleerd: We blijven zingen uit de berijming van 1773. Daarnaast nemen we het Liedboek voor de Kerken in gebruik, psalmen zowel als gezangen. We willen geen regels maken die een bepaalde verdeelsleutel formuleren. Dan zit je namelijk tot in lengte van jaren vast aan een dergelijke afspraak. Te verwachten valt dat het Liedboek op termijn een steeds grotere plaats zal innemen.
Leer en lied
Behalve instemming met het nieuwe liturgische beleid zijn er ook tegenstemmen te horen. Enkele gemeenteleden kiezen voor perforatie. Dat blijft een moeilijk punt. Misschien hadden we als kerkenraad nog meer moeten uitleggen. Maar is dit ook niet de spanning die eigen is aan gemeenteontwikkeling? Bovendien lost perforatie niets op, want de vraag naar de liturgie is in bijna elke gemeente actueel, maar helaas krijgt ze niet overal de kans die ze verdient. Anderzijds hebben we ook ervaren dat liturgische vernieuwingen op anderen aantrekkingskracht hebben. Er zijn er ook bijgekomen. Boeiend was verder dat sommige gemeenteleden die voorheen geen voorstanders van de veranderingen waren, later blij waren met de nieuwe mogelijkheden. Zeker in leerdiensten wordt het verrijkend ervaren. Als de preek bijvoorbeeld gaat over zondag 8 uit de Heidelbergse catechismus, over de drie-eenheid, dan is het mooi om aansluitend een gezang te zingen uit het hoofdstukje Trinitatis uit het Liedboek. Op ongeëvenaarde manier wordt hier in de taal van het kerklied het wonder van de heilige drievuldigheid bezongen. Een mooier antwoord op de verkondiging is er niet. Gezangen geven op nieuwe wijze expressie aan het geloof van de gemeente. De betekenis hiervan kunnen we moeilijk onderschatten.
Als de gemeente haar lied terugkrijgt komt ze zingenderwijs dichter bij zichzelf. Is het lied niet het grote continuüm van de christelijke gemeente? Zij is een zingende figuur in een lange geschiedenis. Zou het kunnen zijn dat de kracht van de kerk de kracht van een lied is? Samen zingen werkt verheffend. Het tilt op. Er gaat kracht van uit. Dat is toch waarnaar we verlangen in de eredienst?
Historisch gezien is het zo dat de leer van de kerk uit het lied geboren is. Wanneer wij de leer van de kerk liefhebben, zullen we dan ook niet van harte de liederen van de kerk zingen? Het lied behoort tot karakteristiek bezit van de gemeente. Dat is niet toevallig. Dat heeft te maken met de manier waarop God gekend wordt. In de gemeente wordt God zingend lof toegebracht. Het zijn zijn daden die om een lied vragen. Samen zingen is wezenlijk in de beleving van het heil. Zingend begrijpen we elkaar over eeuwen heen. Zo roept het zingen van gezangen nieuw traditiebesef wakker. Ook dat is eigen aan de dienst van het lied.
Psalmen die gezangen worden
Dr. Noordmans heeft eens gezegd dat wij het oude testament zo moeten uitleggen dat het een nieuw testament wordt. De diepste tonen uit de psalmen zijn in Jezus’ mond tot kruiswoorden geworden en wij kunnen bij de psalmen niet komen dan door de dood van Jezus heen. Zij moeten eerst tot gezangen worden voordat wij ze kunnen gebruiken en met Christus in het nieuwe testament weer opstaan nadat ze met hem gestorven zijn. De invloed van het kerklied is veel groter dan we doorgaans vermoeden. En dat is altijd al zo geweest. Niets was beter om de leer van de hervorming voort te planten dan het zingen van psalmen en gezangen. En heeft Luther niet vooral door zijn liederen en gezangen de zielen getroost, meer nog dan door zijn geschriften? Is het niet de ervaring van de gemeente dat God zijn troost in het hart stort door de trechter van het lied?
Het klagen wordt gezang
De theoloog Barnard schrijft ergens dat ˋeen der beste redenen om naar de kerk te gaan is dat alleen en uitsluitend daar het zingen wordt beoefend als een levensbehoefte.’ Je kunt wel zeggen dat God geen gentleman is, omdat Hij altijd geprezen wil worden, maar God kan niet zonder loflied omdat Hij weet dat de mens niet zonder kan. Het eigenlijke verschil tussen kerk en wereld komt hierin uit, dat de wereld het loflied niet kent. Wij zijn geroepen de lofzang gaande te houden. Daar moeten we dan ook geen ruzie over maken. Wat is er met ons aan de hand als we de liederenschat van de kerk als kwestie beleven?
Het kan eenvoudig niet dat we in de gemeente van Jezus zijn naam niet eens bezingen. Dat is hooguit een vrijzinnige optie. Ik wil ervoor pleiten om liturgische vernieuwing een eerlijke kans te geven. Wie sportief de bijbel leest komt daar een veelkleurige liturgische praktijk tegen. Ook in de nieuwtestamentisch eredienst heeft het geestelijk lied een duidelijke plaats. Wat is er mooier dan in de gemeente samen zingend de stem van je hart te volgen? Dat is precies de wijsheid van de psalmen:
‘Ziel, gij zijt geboren tot
zingen voor den Heer uw God.’