nr6 • 2004 • Kroniek. Identiteit en tolerantie
juli 2004 (18e jaargang nr. 6)
Kroniek
Identiteit en tolerantie
Drs. P.J. Verhagen
Pinksterverwachting
Terwijl ik dit schrijf, staat het Pinksterfeest binnen enkele dagen te gebeuren. En op de een of andere wijze heb ik daar verwachting van. Of behoefte aan, of, ik weet niet precies wat. Misschien is het vooral een gevoel van machteloosheid dat er achter zit. Want tal van vragen en puzzels houden me bezig, gegeven de verwikkelingen rond de Protestantse Kerk in Nederland sinds 12 december 2003 en 1 mei 2004. Hoe moet je er nu ondertussen tegen aankijken? De vlag uitsteken is één, maar dan weer verder is nog wat anders. Wat vindt men? Vijf interviews in Trouw gepubliceerd tussen 9 en 30 april met als vraag ‘Wat is een protestant (nog) in dit land?’, hebben mij niet veel wijzer gemaakt. Ik vond ze wat bleek, weinig uitgesproken. Wel kwam ik tegen wat één van mijn puzzels is: hoe zit het met de protestantse identiteit? Het interview met McGrath is kennelijk koren op de molen van deze of gene geweest met een mij (te) goedkoop ‘PKN, begin van het einde’ stellingname. Zover gingen de vijf in Trouw niet, maar zeker weten doen ze het ook niet en minpuntjes van de protestant, hervormd of gereformeerd, weten ze wel te noemen. De enige hulpbisschop in het gezelschap is er niet gerust op. Hij stelt de identiteitsvraag naast de aandacht die anderen zijns inziens vooral gaven aan de pluriformiteit, die volgens de enige emeritus hoogleraar in het gezelschap kennelijk simpel te vergelijken is met de veelkleurigheid van een veldboeket (hoeft niet eens liturgisch geschikt te worden). Pluriformiteit of pluraliteit is mijn volgende puzzel. En dan meteen ook maar het volgende: de tolerantie, hoe zit dat, hoe ver gaat dat?
Identiteit en tolerantie
Hoe zit het dus met het protestant-zijn als aanduiding van eigen identiteit? Het gaat toch om meer dan een naam of een aanduiding die makkelijk in te wisselen is voor om het even welke andere aanduiding? Het is een identiteitsaanduiding, waarvan een meer of minder rationaliserende of cerebrale geloofshouding een aspect kan zijn, zonder dat daarmee alles gezegd is, toch? Is ‘afzetten tegen’ niet ook of zelfs in de eerste plaats het aftasten, of afbakenen van de eigen identiteit met een eigen geurspoor tegenover anderen, die dat op hun manier evenzeer doen, met grensconflicten en territoriumstrijd als onvermijdelijke gevolgen? Maar waardoor wordt die identiteit dan zozeer onderdruk gezet dat een zekere heftigheid en ook strijd noodzakelijk schijnen te worden? Is dat alleen druk van buiten, of ook door druk van binnenuit? Inderdaad identiteit, pluraliteit en tolerantie lijken wel heel erg met elkaar in verband te staan. Nou ja, en voor je het weet ligt dan het hele tijdsgewricht, de Nederlandse samenleving en wereldgebeuren voor je neus op tafel. Want wij kunnen in termen van tolerantie en pluraliteit wel geweldig moeilijk doen binnen de bandbreedte van subculturele grijstinten, maar dat is toch echt niets vergeleken met wat er speelt in ons land, in Europa en wereldwijd. Daarom is misschien eenkennigheid (angst voor de vreemde) ook wel een complicerende factor, die drukt op het identiteitsprobleem. Sommigen zijn natuurlijk mentaal en geestelijk nooit verder dan binnen een straal van 500 meter van moeders erf af geweest; wat op zichzelf overigens geen bezwaar hoeft te zijn, maar wel kwetsbaar maakt. Tolerantie is een lastig begrip. Wij worden geacht tolerant te zijn, sinds eeuwen, hetgeen een religieuze dimensie had, oerreformatorisch en door de verlichting krachtig hernomen. Immers het ging om de erkenning dat geloof uiteindelijk een zaak is van de enkeling voor God en dat kan niet worden afgedwongen. Dat is de stevige bodem onder de voeten van de mens als het absolute subject. Maar inmiddels gebruiken we het woord gedogen en zijn we het zat. Maar opgelost is de kwestie in maatschappelijke en culturele zin lang niet. En tja, van de kerken valt in dit opzicht nog altijd niet veel te leren. Integendeel, geen haar beter zou ik denken. Bij tolerantie denken we toch aan de vraag of overtuigingen en handelingen gebaseerd op die overtuigingen verdragen kunnen worden ook al zijn ze op goede gronden afgewezen, en of de personen die dergelijke overtuigingen voorstaan en dienovereenkomstig handelen zodanig tegemoet getreden kunnen worden, uit respect, dat ze die overtuigingen kunnen blijven vertegenwoordigen en die handelingen kunnen blijven verrichten. Kan dat zonder mijn eigen overtuiging en identiteit geweld aan te doen? En als ik niet tolereer, doe ik daarmee dan niet de identiteit van de ander geweld aan? Doe ik dan niet tekort aan de waarheidsaanspraak in de overtuiging van de ander? Ook dat nog, het gaat ook nog over waarheid, en over al dan niet gerechtigde aanspraken op waarheid. Kortom genoeg ernstige zaken om over door te praten en na te denken, maar mij ontgaat waar en hoe dat in de christelijke gemeente gebeurt. Waarom dan, zou je tegen kunnen werpen, bij ons is er toch niks veranderd?! Nou ja!
Narcisme
Identiteitsontwikkeling en ontplooiing, handhaving en verdediging, dat zijn hele kwesties, zo blijkt als de druk oploopt. Freud maakt in zijn oeuvre enkele keren een opmerking over wat hij noemt het narcisme van de kleine verschillen. Ieder individu, schrijft hij in 1917, zondert zich van de anderen af door een ‘taboe of personal isolation’, en juist op de kleine verschillen tussen mensen, die voor het overige op elkaar lijken, zijn de wederzijdse gevoelens van vreemdheid en vijandigheid gebaseerd. ‘Het is misschien verleidelijk dat idee verder uit te werken en uit dit narcisme van de kleine verschillen, de vijandigheid te verklaren die wij in alle menselijke relaties met succes tegen de gevoelens van saamhorigheid zien strijden en het gebod van universele mensenliefde zien verkrachten.’ Later werkte hij dat uit richting betrekkingen tussen groepen en landen. Er is altijd, zij het verhuld, ook in intieme relaties, een bezinksel van afwijzende, vijandige gevoelens. Onverhuld komt het tot uiting wanneer bijvoorbeeld twee families zich door een huwelijksvoltrekking verbinden en elk van beide zich als beter of deftiger beschouwt dan de ander. Of tussen steden of provincies, of Zuidduitsers die Noordduitsers niet kunnen uitstaan, of zoals Engelsen en Schotten elkaar bejegenen, of zoals Nederlanders en Belgen grappen over elkaar maken. Bij weer wat grotere verschillen wordt het een graadje erger en ontstaat een moeilijk te overwinnen aversie. Wij herkennen daarin, aldus Freud nog steeds, de eigenliefde en zelfhandhaving, daarin ligt een agressiviteit besloten. ‘En de eigenliefde stuit slechts in de liefde voor de ander, in de liefde voor objecten (jargon van Freud, P.V.) op een barrière.’ In zijn ‘Onbehagen in de cultuur’ uit 1930 lezen we er nog een keer over. ‘Wij herkennen in dat narcisme van de kleine verschillen, een gemakkelijke en betrekkelijke onschuldige bevrediging van de agressieve neiging, die het groepsleden makkelijker maakt elkaar trouw te blijven.’ En dan ronduit cynisch de jood Freud: ‘Op deze wijze heeft het in alle richtingen uiteengejaagde volk der Joden prijzenswaardige verdiensten verworden voor de culturen van zijn gastvolken; helaas zijn alle Jodenslachtingen van de Middeleeuwen niet toereikend geweest om die tijd voor hun christelijke kameraden veiliger en vreedzamer te maken.’ (Het voert te ver om op dit punt de godsdienstkritiek van Freud verder te volgen, maar het is ondertussen niet mis.)
Er kunnen grote verschillen bestaan in geschiedenis, cultuur, taal en godsdienst tussen de ene groep en de vijand, maar onder de druk van een conflict en angst raken groepen gepreoccupeerd door de kleine verschillen, schrijft de Turks Cypriotische psychiater Volkan, die zich gedurende vele jaren intensief heeft beziggehouden met gesprekken tussen groepen in kleinere of grotere internationale conflicten. Over kleine verschillen gesproken. Wanneer de spanningen tussen Grieken en Turken oplaaien wordt zelfs de bereiding van baklava een emotioneel beladen issue (het verschil zit in het gebruik van de hoeveelheid honing). Kleine verschillen worden de laatste grens van de identiteit die de ene van de andere groep onderscheidt. En daarom wegen die kleine verschillen zo zwaar. Kleine verschillen worden opgeblazen om de nader belachelijk te maken, te kleineren, in een kwaaddaglicht te stellen of in een kwade ruik te brengen. De ander wordt er minder menselijk, als vies en gevaarlijk door voorgesteld; donker, kwalijk riekend, en lui. Freud benadrukte de versterking van de groepscohesie als nuttig effect. Tegenwoordig leggen deskundigen als Volkan meer de nadruk op de collectieve angst in de groep om de eigen identiteit te verliezen. En zo onschuldig als Freud het zag, maar niet alleen onschuldig zoals we lazen, blijkt het helemaal niet te zijn. Dat weten we ondertussen maar al te goed.
‘Vraat en wijnzuiper’
Maar goed, het narcisme van de kleine verschillen speelt tussen groepen, en dus ook tussen kerkelijke groepen. Dat kan een kwestie van humor zijn. Gereformeerden maken andere grapjes dan Hervormden en omgekeerd. Wat dacht u van deze over gereformeerden, in de overlevering die ik ken worden de orthodoxen bedoeld? Ik geef toe, ik had er meer dan eens succes mee. Het is met orthodox gereformeerden net als met mest: op een hoop stinken ze, maar verspreid zijn ze tot een zegen. En wat denkt u van de volgende? Wat is een kenmerk van de gemeenschap der heiligen? Het delen van de pepermunt! Toen ik dat ergens debiteerde als een voorbeeld van een gereformeerd grapje (want ik had het van een gereformeerde dominee) waar wij hervormden niet om kunnen lachen, kwam er na afloop prompt een mij bekende goed gereformeerde dame op mij toe om mij te verklaren dat het juist helemaal geen gereformeerd grapje was maar hervormd, want juist de hervormden hadden in haar beeld daarvan bij aanvang van de preek pepermunt nodig. Zo zet je elkaar nog tamelijk onschuldig te kijk. Maar dat gaat snel verder onder druk van het moment. Zo komt het al gauw zover dat de ander te kijk gezet wordt in zijn manieren, zijn doen en laten. Zo verdragen de Hindoes in streken van India en de Moslims elkaar niet, hetgeen bij herhaling tot escalaties leidt. In het beeld van de Hindoes is de Moslim machtig en beestachtig tegelijk, zij eten en paren als de beesten. Omgekeerd heeft de Moslim ook zo een beeld van de Hindoes. Maar de vijandige groep wordt vooral als minder dan menselijk of onmenselijk afgeschilderd.
En dat eetgedrag een kwetsbaar punt is, dat sluipt er makkelijk in. In het Nieuwe Testament komt dat ook op allerlei plaatsen voor. Je brengt je tegenstander in diskrediet door hem van liederlijk eetgedrag te beschuldigen, want zo doe jij natuurlijk niet. Hoe vaak ik dat niet gehoord heb, horen afgeven op het feesten, het eten en de recepties van de PKN-bonzen. Zij feesten en wij zitten met de ellende. En dan zet je je vijand neer als een veelvraat en wijnzuiper. Ik zal u een citaat geven zonder u te vermoeien met een bronvermelding. Maar ik verzeker u dat ik het abonnement allang opgezegd zou hebben, ware het niet dat zoiets niet in mijn aard zit en ik het abonnement ooit gekregen heb van een mijn dierbare vriend. De auteur laat zich even door zijn fantasie leiden en schrijft aan de vooravond van 12 december 2003: ‘Jammer zullen de blijde zangers in de dankdienst het vinden, dat niet allen voor de fusie waren, maar dat zal geen belemmering zijn elkaar te complimenteren, te denken en te zeggen: “Ziezo, eindelijk is het zo ver, het proces dat zich 42 jaren voortsleepte, is nu gelukkig afgesloten”. In gedachten zien wij hen al toasten, moderamenleden, leden van de Koa, leden van de synode en haar organen, afgevaardigden van classicale vergaderingen. Een feestvierende menigte, ambtsdragers en kerkelijke ambtenaren. Maar hoe bitter zal voor hen deze overwinning blijken te zijn!’
Zo doe je dat dus. Zo voed je het narcisme van de kleine verschillen. Zo zet je de ander neer, en bij zulke ‘blijde zangers’ wil natuurlijk geen enkel rechtschapen mens horen. En ondertussen vindt agressie een ‘onschuldige’ en gelukkige uitweg in het vroom gemoed. O ja, geschiedvervalsing hoort er ook bij. Dat is ook zo’n manoeuvre teneinde de ander in diskrediet te brengen of de eigen identiteit te verstevigen. Trouwens, je hoeft het niet zelf te doen, je kunt de ander er van betichten door bijvoorbeeld te suggereren dat deze ondanks wat hij beweert toch niet consistent is en dus de geschiedenis verdraait. De ander moet zich dan natuurlijk wel verdedigen en bewijzen. Schermen met getallen, het zijn er zoveel! Nee hoor, het zijn er maar zoveel! En het woord vervolgingspolitiek is ook al gevallen. Het is allemaal vertoond de voorbije periode. Misschien niet zo grof als onder de zogenaamde primitieven (wie zijn dat trouwens?) gebruikelijk is en die ook nog wel bereid zijn elkaar te lijf te gaan, maar toch.
Het kan te gek worden
Om nu te voorkomen dat er een indruk zou ontstaan als zou het alleen anderen betreffen, zal ik vertellen hoe ik het er zelf mee te stellen had en de mist inging toen ik onlangs een bijeenkomst van het bekende comité bezocht. Waarom ging ik eigenlijk? Goeie vraag, ik wilde het nu wel eens uit de mond van de mannen zelf horen, denk ik. Maar de aangekondigde voorman die zou spreken, was er niet vanwege perikelen rond de PKN in zijn eigen gemeente (het was nog voor 1 mei). Dus een andere spreker, die kennelijk wel vaker woordvoerder was, nam het over. Wat gebeurde er? Wel, daar wordt het narcisme van de kleine verschillen uitgeleefd en maximaal uitgemeten. En ik was er niet tegen bestand. Dom natuurlijk, maar het was niet anders. De spreker, geen dominee trouwens, legde met de bijbehorende dictie en retoriek uit wat ons met de PKN te wachten stond. Niet best, natuurlijk. Het was in feite een betrekkelijk simpel recept. Want waarmee kun je gelovige mensen, die zich afvragen hoe het nu toch verder moet en daar begrijpelijk moeite mee hebben of onder lijden de stuipen op het lijf jagen? Door de vraag op te werpen of de PKN niet een valse kerk is. En dat doe je dan zo, dat het antwoord wel duidelijk is, maar oordelen doe je natuurlijk niet, want wie ben jij, bla, bla, bla. Maar dat de PKN wel een valse kerk moet zijn, is wel duidelijk. Maar er kunnen in die valse kerk best nog ware gelovigen over zijn, want dat dacht Calvijn ook nog wel over de katholieke kerk van zijn dagen. Ik moest mij inmiddels vast houden aan mijn stoel.
En zo ging het door. We kregen keurig brieven uitgedeeld met onderstreepte zinnen om maar duidelijk te maken wat het eigenlijke valse bedoelen van de PKN is. En dat is voor eenvoudige mensen helemaal zo eenvoudig niet, want het is allemaal geslepen juristentaal. Maar gelukkig hadden we de inleider die ons doorzicht gaf. Nu gaat het me niet zozeer om de inhoud. Ik bedoel, daar kun je naar de letter genomen over van mening verschillen en ik was het er niet mee eens. Nee, het gaat me om wat er op betrekkingsniveau gebeurde. We werden op basis van angst gemanipuleerd waar we bij zaten, op straffe van een eeuwig verderf. Althans zo vergaat het je als je nog enige afstand kunt bewaren tot het gebodene. Maar daarmee sta je er ook meteen buiten; het is voor of tegen, zwart of wit. Zit je erin, dan kun je geen kant op. Dat voltrok zich middels halve waarheden, suggestieve interpretaties en verdachtmakingen. De spreker was zich natuurlijk van geen kwaad bewust, en ik neem dat zelfs wel aan. Om een voorbeeld te geven. Even dook weer die kwestie van de uitspraken van de scriba van de PKN in Kampen op over het belijden. (Ik heb daar in mijn vorige kroniek al de onzin van aangegeven). Het is natuurlijk wel duidelijk wat suggestieve uitspraken dan teweeg brengen. Zie je wel, dacht ik het niet, etc., het is echt het einde van….. Wel, ik kon ondertussen mijn agressie niet meer binnen de banden van een godvrezend gemoed houden, wat mij natuurlijk beklagenswaard maakte. Ik onderbrak de spreker, hield even vol. Volstrekt zinloos. Vragen konden alleen schriftelijk gesteld worden, beantwoording na de pauze, geen discussie! Dat laatste paste natuurlijk in het scenario, de orde was hersteld. Nogmaals het gaat me niet om het verschil van mening. Ik moest echter laten weten dat ik mezelf en anderen zo niet wilde laten verdacht maken en neerzetten. Het deed me trouwens denken aan wat Brümmer de manipulatieve relatie noemde; er vindt inderdaad een zekere depersonalisatie plaats ten gunste van de groepsidentiteit, waaraan men zich uitlevert en waar men zich wel bij vindt tegenover de boze anderen.
Relativisme is intolerant
Terug naar de identiteitsvraag en de tolerantie. Betekent tolerantie niet altijd relativering van de eigen positie? Tolerantie is toch zoiets als geven en nemen en daarmee elkaar met rust laten. Heeft iemand als Freud, maar natuurlijk veel eerder al het verlichtingsdenken en het ideaal van de wetenschap, in de godsdienstkritiek niet bijgedragen aan de relativering van de waarheidsaanspraken van godsdienst en religieuze tradities? En brengt die relativering niet per definitie een verzwakking, zo niet ondermijning van de godsdienstige identiteit met zich mee, tenzij je je verschanst? De secularisatie legt dat in feite ook dwingend op met de privatisering van godsdienst als compromis. Maar daarmee is het seculiere denken niet alleen criticus van godsdienst en religie, maar ook de maatstaf voor de tolerantie. Maar zo kunnen we ons toch niet de maat laten meten? Het zal toch niet het seculiere denken zijn (trouwens het seculiere experiment is mislukt en vervangen door het gedachtegoed van het pluralisme met openlijke manifestaties van godsdienst en religie) dat bepaalt wat aan mijn godsdienstige identiteit en die van anderen wel of niet deugt? Dat is natuurlijk ook telkens weer het probleem in ethische dilemma’s. Op seculiere gronden wordt beoordeeld wat er van mijn visie en handelen getolereerd kan worden en vooral wat ik geacht word te tolereren, zonder dat de godsdienstige fundering ervan serieus genomen wordt. Want, zo kan men lezen, religie geeft bijvoorbeeld geen geldige rechtvaardiging voor moraal. Zoiets als de stem van het geweten kan (onder andere met hulp van Freud) wetenschappelijk verklaard worden, waardoor de religieuze verklaring (stem of wil van God) overbodig is. De samenleving lijkt zich nog altijd niet voldoende te realiseren dat een dergelijke relativering en daarmee bedreiging van de religieuze identiteit tot fundamentalisme en dus tot intolerantie moet leiden. Daarbij komt ook nog dat de relativering van godsdienst en levensovertuigingen in zichzelf een intolerant standpunt is. Immers alles is relatief behalve de relativiteit zelf, die is absoluut geldig.
Tolerantie sola fide
Wat ik zou willen weten, wat ik zou willen horen in de verkondiging, uit het woord van God is of er een uitweg is uit deze ballingschap of woestenij? Ik zou willen weten of de kerk een antwoord heeft op dit relativisme, terwijl anderen openlijk en desnoods op militante wijze geen water bij de wijn wensen te doen omdat er naar hun diepe overtuiging veel meer is tussen hemel en aarde dan individualisme en marktwerking. Als het uitwendige woord als getuigenis van Gods grote daden door het interne getuigenis van de Geest zekerheid is geworden in mijn hart, als geschenk en nooit als mijn bezit waarover ik naar eigen believen beschikken kan, en daarmee vormend is voor mijn identiteit, leidt dat dan tot meer verdraagzaamheid of juist niet? Wat is er waar van de stelling van Luther als hij zegt dat God de werken van de goddelozen met tijdelijk goed beloont omdat Hij tolerant en wijs is jegens de in zonden gevangen mens die in tegenspraak met zijn bestemming voortleeft? Omdat daarmee met kleiner kwaad groter kwaad voorkomen wordt. Zou ons dat juist ook tolerantie moeten leren, omdat we per slot van rekening gerechtvaardigde én zondaar zijn en vooralsnog blijven? Is het waar dat de tolerantie van God zondaren en gelovigen geldt, zowel hen die nog gevangen zijn en zelf hun bevrijding zoeken, als hen die uit gevangenschap bevrijd werden en van schuld vrij verklaard werden? En wat kunnen wij daaruit dan leren? En hoe verdisconteren we dan het reformatorische inzicht dat God de mens niet oordeelt naar wat hij doet, maar naar waartoe hij geschapen is? Waar is anders het ‘hebt uw vijanden lief’ op gebaseerd? De Duitse theoloog Schwöbel, die mij op deze vragen bracht, zegt tamelijk onthutsend dat het inzicht van Rom. 5: 10 de gelovigen kan helpen om in de ander hun alter ego te erkennen, zichzelf, toen ze nog vijanden waren. Dat vind ik een prachtige zin, omdat daarin het psychologisch mechanisme van (onbewuste) herkenning van het boze alter ego in de ander en afwijzing daarvan en dus afwijzing van de ander doorbroken wordt in de erkenning sola fide. Bovendien, identiteit is geen reductie van de ander tot mezelf en ook niet dat ik mijzelf gelijk maak aan de ander, ‘maar een bijzondere uitverkiezing om mezelf-temidden-van-bepaalde-anderen te zijn’, heet het in het contextuele pastoraat. Uitverkiezing, dat komt al helemaal niet uit mezelf. Bepaalde anderen, wie zouden dat allemaal kunnen zijn?