Skip to main content

nr2 • 2004 • De uitdaging van de stad

december 2004 (19e jaargang nr. 2)

De uitdaging van de stad
Dr. A. Polhuis

Ruim dertig jaar maak ik als predikant de teruggang van de kerk mee. Ik begon in 1972 als parttime predikant. Ik was de eerste. Dat was toen een nieuw verschijnsel. De kerkorde en generale regelingen moesten er nog aan aangepast worden. Daarna zijn er nog vele andere aanpassingen gevolgd om de terugloop op te vangen. ‘Het eind is in zicht; we zijn het dieptepunt gepasseerd’, zijn uitlatingen die ik dikwijls gehoord heb. De praktijk bleek er zich helaas weinig van aan te trekken. De stadsgemeente, waaraan ik nu verbonden ben, zal menselijkerwijs over ongeveer tien jaar ophouden te bestaan. Zij zal de eerste zijn van een lange reeks.

Velen zullen deze prognose te somber vinden. Ik hoor het regelmatig. ’De kerk heeft altijd uit grijze hoofden bestaan. Als mensen ouder worden komen ze wel weer.’ Of: ‘De kerkmensen zijn de stad uit getrokken. Zie naar de randgemeenten, daar bloeit en groeit de kerk’. Deze waarnemingen lijken juist, maar ook hier geldt ‘schijn bedriegt’. Wat ernstiger is, is dat de kerk er door weerhouden wordt de situatie onder ogen te zien. Een adequate reactie is tot op heden uitgebleven.

Waarom kloppen deze redeneringen dan niet? Wat maakt de situatie van de kerk dan zo veel zorgwekkender dan de decennia daarvoor? Op die vragen formuleer ik in dit artikel een antwoord. Tegen de achtergrond daarvan noem ik een paar mogelijke antwoorden. Dan zal blijken dat drastische bedreigingen om drastische maatregelen vragen.

Situatie

Voor het gemak beperk ik mij tot de situatie die ik het beste ken: de Protestantse Gemeente van Rotterdam-Zuid. De gemeente kent zes wijkgemeenten met ieder een predikant. Eén wijkgemeente is een categoriale gemeente. Gemeenteleden komen uit de hele regio. Van een territoriale binding is geen sprake. Bij een andere wijkgemeente is dat proces aan de gang. Er is nog binding met de wijk, maar de inbreng van buiten groeit. De andere vier wijkgemeenten zijn nog echte territoriale gemeenten. In financieel opzicht is er eigenlijk op korte termijn geen probleem. De kerkvoogdij heeft een behoudend beleid gevoerd. Toch zijn de gemeenten in hun voortbestaan bedreigd. Dat heeft alles te maken met de demografische opbouw.

Met uitzondering van de categoriale gemeente bestaat elke wijkgemeente voor meer dan de helft uit mensen die 60 jaar of ouder zijn. De grens van 60 jaar is willekeurig en geeft ook enige vertekening. Als we de grens bij 70 jaar leggen verandert het beeld niet fundamenteel. Dat betekent dat de meerderheid van de gemeente ouder dan 60 à 70 jaar is. Wat verontrustender is, is dat de groep 60 en jonger spectaculair kleiner is dan de 60 plussers. In de cijfers van de hele gemeente: 54% is boven de 60 jaar, terwijl slechts 21% tussen de 40-59 jaar is.

Wie de ontwikkelingen in en met de stad de afgelopen decennia ook maar enigszins gevolgd heeft, kent de oorzaken van deze ontwikkeling. Er is een omvangrijke migratie op gang gekomen vanuit de stad naar nieuwbouwgebieden daarbuiten. Het gevolg is dat de stad jonger, armer en zwarter geworden is. De blanke gemeente is een ‘restgroepering’ geworden. Maak deze verklaring het voor de kerk minder alarmerend? De kerk uit Rotterdam komt nu immers bijeen in Barendrecht en andere plaatsen waar tot voor kort nog de koeien graasden. Voor een deel is dat waar, maar gerustgesteld mogen we er niet door worden. Ik heb wat collega’s in deze randgemeenten gebeld en zij bevestigden mijn vermoeden. Wat nu in Rotterdam zichtbaar wordt, is over een decennium in deze gemeenten realiteit.

Om het zo eenvoudig mogelijk te zeggen: in Rotterdam zijn we aan de laatste lichting ouderen bezig. Na deze generatie houdt het voor een groot deel op. Dat is het verschil met de afgelopen decennia. Uit de jongere leeftijdsklassen kwamen telkens weer nieuwe grijze hoofden naar de kerk. Welnu, dat proces is in de stad aan zijn einde gekomen en zal in de randgemeenten over enige tijd ook eindigen. Om het in termen van een demografische leeftijdsopbouw te zeggen, die opbouw ziet er uit als een paddestoel: veel ouderen van 60 plus. Binnen afzienbare tijd zal de paddestoel dramatisch tot een schamel stompje verschrompelen. Het is een ontwikkeling die we in de stad al lang hebben zien aankomen. Het werd zichtbaar is het steeds moeilijker vinden van nieuwe ambtsdragers. De meest vreemde constructies werden bedacht om mensen in het ambt te houden. Ook daar is een eind aan gekomen. Ambtsdragers worden nauwelijks nog gevonden. Wijkkerkenraden lopen leeg.

Hoe verder?

Zonder enige overdrijving kan de conclusie getrokken worden dat de prognose voor de kerk dramatisch slecht is. Het verbaast mij telkens weer hoe lauw daar eigenlijk door de kerkleiding en predikanten op gereageerd wordt. Toen Philips en recent Albert Heijn wankelden werd alles op alles gezet om verloren marktaandeel terug te veroveren. Ja, ik ken alle argumenten dat de kerk Albert Heijn niet is, maar dat is nog geen reden om af te wachten. Of om te blijven geloven in pogingen die per saldo weinig resultaat opleverden. Philips en anderen reageerden op de crisis door zich sterk te concentreren op hun ‘corebusiness’. Dat wil zeggen, op die dingen die zij goed deden en waar zij uniek in zijn. Daar kunnen we als kerk van leren. Misschien is het nog niet te laat, hoewel ik in mijn sombere buien dat wel denk. Ik pleit dus voor een concentratie op de eigenlijke taak van de kerk. Dat wil concreet zeggen: concentratie op de uitleg van de Schrift. In dit verband wil ik graag de door mij hooggeschatte theoloog Karl Barth citeren. Hij schrijft: ‘De kerk werd altijd sterk, zelfbewust en moedig, bracht helden voort, wetenschappers en weldoeners, werd tot plaats waar troost en hoop geboden werd voor het volk, niet alleen binnen haar eigen muren, maar ook daarbuiten, dwong respect af ook in de wereld, als zij de moed om deemoedig te zijn opbracht, als zij het serieus nam niet boven of naast, maar onder het Woord te leven’. (I/2, S. 556). Dan alleen is de kerk relevant voor de wereld. Dan alleen is er een kans dat zij overleeft. Om Barth nogmaals te citeren: ‘De dood heerst in de kerk, waar men deze erkenning uit de weg meent te moeten gaan’. Zo’n kerk zal niet overleven.

Welnu, het is zaak dat er in de stad plaatsen blijven waar men zich deemoedig buigt onder het Woord. Daar dient aan gewerkt te worden. Het betekent allereerst dat er op het kerkelijke erf flink gesnoeid zal moeten worden. Concentratie op overleven betekent een concentratie op de kerntaak van de gemeente, zoals ik die hierboven aangegeven heb. Het betekent vooral inzetten op evangelisatie. Daar behoort de prioriteit nu te liggen. Alles zal op alles gezet moeten worden om in de stad kernen overeind te houden die de Schrift lezen. Daarop moeten de middelen ingezet worden die ons nu nog ter beschikking staan. De eerste en voorlopig ook enige prioriteit hoort te liggen in kerk/gemeenteopbouw; het overeind houden van het instituut kerk. Ook al betekent dat afstoten of grondig afslanken van allerlei maatschappelijke en andere activiteiten en projecten. Het klinkt activistisch, alsof de toekomst van de kerk in onze handen ligt. Weest u ervan overtuigd dat ik als predikant wel beter weet. Het is bidden én werken. Het werken aan de toekomst van de gemeente is moeizaam mensenwerk; een gelovig antwoord op het Woord dat we gehoord hebben. Niet meer, maar ook niet minder. ‘Bidden’ mag nooit een excuus zijn aan de uitdaging van gemeenteopbouw voorbij te gaan.

Uitwerking

De kernvraag, die telkens gesteld dient te worden, is dus: wat draagt het bij aan de vorming c.q. de instandhouding van de kerk, in de zin zoals hierboven beschreven. Die vraag moeten kerkelijke bestuurders in de stad zich stellen. Datzelfde geldt voor de landelijke organen die kerkelijke initiatieven in de stad al dan niet financieel ondersteunen. Ik stel voor dat we zo’n beleidslijn voor de komende tien jaar met elkaar afspreken. Daarna kan geëvalueerd worden of het vruchtbaar geweest is. Wellicht dat er dan weer enig draagvlak is om ook andere activiteiten te ondersteunen. Voor alle duidelijkheid: dit voorstel betekent dus niet het opzetten van een fonds naast alle reeds bestaande vormen van financiële en andere ondersteuning. Dat zou een ontkenning zijn van de dringende noodzaak en de ernst van de situatie. Alle kerkelijke geldstromen dienen kritisch geëvalueerd te worden op de effectiviteit ten opzichte van de door mij beschreven hoofddoelstelling. Een grondige herschikking en concentratie is nodig om de geweldige uitdaging waarvoor we staan aan te pakken. Concentratie is dus het sleutelwoord. Dat geldt niet alleen voor de landelijke kerk, het geldt ook voor de stedelijke bestuurders. Ook van hen wordt moed en durf gevraagd dwars tegen gevestigde belangen in te gaan. Wie niet het gevoel van urgentie heeft, is ongeschikt leiding te geven.

Rotterdam

Ik beperk mij tot Rotterdam, het gebied dat ik het beste ken. De oplossingen dienen niet langer gezocht te worden binnen het kader van de territoriale wijkgemeente. Tot op heden heeft dat telkens geleid tot schaalvergroting en/of versnippering van predikanten. Of de wijk wordt te groot of de predikant wordt verdeeld over steeds meer kleinere wijken. Het eind van die ontwikkeling is bereikt. De rek is er uit. In de centrale gemeente van Rotterdam-Zuid bespreken we op dit moment een plan om drie categoriale kerngemeenten te vormen met ieder één volledige predikant. Elke gemeente bestrijkt het grondgebied van heel Rotterdam-Zuid. Die drie gemeenten krijgen de opdracht om zich zo scherp mogelijk in de samenleving als kerk te profileren. Daartoe krijgt iedere gemeente een werker toegevoegd die een specifieke taak krijgt. Dat kan evangelisatie zijn of het gesprek met de stedelijke overheid, maar ook de vorming van gemeenteleden. Op die manier hopen we dat de kerk een duidelijk gezicht krijgt in de samenleving. Voorwaarde is dan wel dat de betrokken werker de volledige ruimte en vrijheid krijgt om zich met zijn taak bezig te houden. Daarbij dienen allianties gesloten te worden met op dit moment voor de kerk niet vanzelfsprekende partners. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan Youth for Christ dat in de stad prima werk doet. De betrokken werker is wel in de gemeente, maar niet van de gemeente. Bij deze concentratie hoort ook een kerkgebouw dat als zodanig herkenbaar is. De kerk mag ook letterlijk niet uit het gezichtsveld van de stad verdwijnen. Het lijkt eenvoudig, maar in de praktijk is dat geenszins het geval. We wachten vaak totdat beslissingen onontkoombaar zijn. Dan is het te laat. Wijkgemeenten en gereformeerde kerken houden de schijn op dat zij nog bestaan. Als het even kan, maakt men liever het geld aan zichzelf op, inclusief de opbrengst van het kerkgebouw, dan dat men het deelt met anderen. Dat denken dient doorbroken te worden. Alle beschikbare middelen dienen ingezet te worden op beperkte doelen. Liever drie goeddraaiende kerken met toekomst dan acht kwijnende groepen in de marge.

Bij deze omslag kunnen de landelijke en provinciale organen van de kerk een rol spelen door zelf helder te zijn zoals hierboven aangegeven is. Aan de drie genoemde categoriale kernen wordt onomwonden steun verleend. Andere bijdragen worden afgebouwd. Om te voorkomen dat we in het proces blijven steken, is het noodzakelijk een termijn aan te houden. Laten we voorlopig maximaal vijf jaar afspreken. Die termijn lijkt mij ruim. Philips en Albert Heijn namen aanzienlijk minder tijd om ingrijpender maatregelen te nemen. Van harte hoop ik dat vijf jaar meer dan genoeg is. Zeker ben ik daar niet van. De bestuurskracht in de stad is niet groot. Kader is er weinig. Het is dus heel goed mogelijk dat het nog radicaler moet. Waarom zou de landelijke kerk na het verstrijken van de genoemde termijn van vijf jaar niet zelf kerkgebouwen in de stad kopen om daar opnieuw te beginnen? Gewoon een geïnspireerde en gedreven persoonlijkheid daar neer zetten, dieopnieuw in de stad als zendeling begint. Hij of zij krijgt een duidelijke taak en target mee en is niet gebonden aan de ‘restgemeente’ in de stad. Geef hem of haar bijvoorbeeld een termijn van tien jaar. Lukt het niet, dan stoppen we er mee. Dan wordt voorkomen dat er projecten ontstaan die maar voortduren en slokken geld kosten, zonder dat het effect zichtbaar wordt.

Ten slotte

Of de concentratie van de kerk op drie categoriale gemeenten zal lukken óf de radicalere weg opnieuw in de stad te beginnen, buiten één ontwikkeling kan niemand om. De stad wordt, zoals ik zei, jonger, armer en zwarter. Dat betekent dat nieuwe werkers in de stad op zijn minst ook Engelstalig moeten zijn, de taal van vele zwarte christenen in de stad. Dat leidt naar de derde overlevingsstrategie van de kerken. Het zou heel goed kunnen zijn dat de zendelingen reeds onder ons zijn. Ik maak ze mee in de zwarte evangeliserende christelijke gemeenschappen. Misschien gebruikt de Geest hen wel als middel in dit tijdsgewricht. Wat is dan logischer hen onze expertise en middelen aan te bieden? Voor mij zijn het bestaan van deze groepen in de stad een teken van hoop, ook al worden er dingen gezegd waarvan de koude rillingen mij over de rug lopen. Misschien zijn zij het wel die de komende decennia het stokje van ons overnemen. Anders gezegd, ook als ‘onze’ kerk ophoudt in de stad, blijft door hen de lof van de Heer daar gezongen. Let wel, ik zei een teken van hoop. Het bestaan van deze kerken is geen excuus voor ons het er maar bij te laten zitten. Aan de slag dus!

Dr. A. Polhuis is ‘gewoon’ predikant op Rotterdam-zuid en voorzitter van de Algemene Kerkenraad (PKN)