nr1 • 2012 • Ingekeerd en toegewijd
september 2012 (27e jaargang nr. 1)
Ingekeerd en toegewijd
Dr. W. Dekker
Religie is in en spiritualiteit is hot. Wie al wat langer meeloopt in kerk en cultuur kan zich erover verbazen. Enkele decennia geleden hingen de culturele en kerkelijke vlaggen er heel anders bij. Toen was alles gericht op het doen van gerechtigheid, een aardse beleving van het heil. Ook gereformeerde christenen zijn kinderen van hun tijd. Zij volgen meestal op afstand de trend.
Veertig jaar geleden ‘ontdekten’ ze de noties van het Koninkrijk van God als een aardse realiteit en ging hun geloofsbeleving in de richting van het hier en nu. Nu worden ze duidelijk beïnvloed door de huidige belevingscultuur en nemen ze van tijd tot tijd ook het woord spiritualiteit op de lippen. Zou gereformeerd belijden nú – de missie van Kontektstueel - ook kunnen staan voor wat meer bijbels evenwicht, wat minder trendgevoeligheid? Op die vraag reflecteer ik in dit artikel.
De bruiloft van Kana
De Russische schrijver Dostojewski heeft in De gebroeders Karamazow een fragment nagelaten, dat alles te maken heeft met de titel boven dit artikel. Het heet: ‘De bruiloft van Kana’. Zosima, de geestelijke vader van Aljosja, één van de hoofdpersonen van het boek, is gestorven. Aljosja is ontroostbaar verdrietig. Zo betreedt hij het vertrek waar de kist staat en de dode is opgebaard. Vader Païsi leest hardop het evangelie, terwijl Aljosja bijna inslaapt. Dan wordt hij ineens wakker wanneer hij hoort lezen over de bruiloft van Kana. Nu overkomt hem een ervaring, die hij later nauwelijks in woorden kan uitdrukken. In het doodsvertrek, waar de lijklucht hangt, wordt het feest. De kamerwanden wijken, Zosima is opgestaan uit zijn kist, zijn ogen stralen en hij zegt: Laten we de nieuwe wijn drinken, de wijn van de nieuwe grote vreugde.
Nog indrukwekkender is dat de mystieke ervaring niet een vlucht uit de wereld blijkt te bewerken, maar juist omgekeerd: een niet eerder gekende liefde voor de schepping en een niet eerder gekende toewijding tot dienst aan de wereld gaan Aljosja vervullen. Hij is intussen naar buiten gesneld en voorover ter aarde gevallen. De mystieke ervaring zet zich voort: ’Hij wist niet waarom hij de aarde omhelsde, hij gaf zich geen rekenschap van zijn plotselinge onbedwingbare behoefte om haar te kussen, haar met zijn kussen te overdekken, maar hij kuste de aarde terwijl hij zijn tranen de vrije loop liet en uitzinnig zwoer hij haar lief te hebben, haar tot in aller eeuwigheid lief te hebben… Hij wilde iedereen alles vergeven en zelf om vergiffenis vragen, maar niet voor zichzelf maar voor iedereen en voor alles… Als een zwakke jongeman was hij ter aarde gevallen, maar hij stond op als een voor het ganse leven gestaalde strijder en hij realiseerde zich dat intuïtief in dit ogenblik van opperste extase. Nooit, nooit meer zou Aljosja dit ogenblik kunnen vergeten. ‘Iemand heeft mijn ziel bezocht in dat uur’, zei hij later met een onwankelbaar geloof in zijn eigen woorden.
En dan het verrassende slot van dit fragment, of eigenlijk is het na het voorafgaande tweede deel van de mystieke ervaring niet echt verrassend meer, maar wel bijzonder belangrijk. Waar loopt de mystieke ervaring op uit? Wordt Aljosja ook kluizenaar, zoals Zosima kluizenaar geweest was? Nee. Het stuk eindigt als volgt: ‘Drie dagen later trad hij uit het klooster in overeenstemming met de wens van zijn ontslapen starets die hem had opgedragen in de wereld te verblijven’.
Valse tegenstelling
Ik vind dit zelf een klassieke tekst wanneer het gaat om de eenheid van binnen en buiten, het ingekeerde leven met God en het toegewijde leven aan de wereld, het mystieke en het missionaire. Het gaat in deze tekst ook niet om ‘zomaar’ een mystieke ervaring. Het gaat om een mystieke ervaring, die wordt opgeroepen tijdens het horen van het evangelie. Het verhaal van de bruiloft te Kana heeft zelf deze twee kanten al helemaal in zich. Het is een mystieke tekst, in die zin, dat de wijn en de vreugde verwijzen naar Jezus zelf, die de ware wijnstok is.
Wie in dit verhaal ‘aan de uiterlijke wijn blijft hangen’ (om het klassieke avondmaalsformulier te citeren), heeft het verhaal niet echt begrepen. Het wonder is een teken dat naar Jezus zelf wijst, in wie een hemelse vreugde en hemels leven op aarde zijn neergedaald. Tegelijk - en dat is het bijzondere - is het een heel concreet verhaal over twee jonge mensen, die arm zijn, te arm om een complete bruiloft te kunnen betalen en die door Jezus geholpen worden, zodat het bruiloftsfeest niet stagneert. We mogen de aardse concrete dimensie van dit verhaal uit Johannes 2 niet tegen de mystieke dimensie uitspelen en omgekeerd. Toch blijkt in de praktijk van de kerk en het leven van de gelovigen dit gemakkelijker gezegd dan gedaan.
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, toen ik met mijn theologiestudie bezig was, lag alle nadruk op kerk zijn voor de wereld. Dit ontlokte bijvoorbeeld prof. Van Niftrik, die in 1970 het boek Waar zijn onze doden? schreef, de volgende verzuchting, te vinden in het woord vooraf van dit boek: ’Terwijl de schrijver van dit boek in de stilte mediteert en ook wel speculeert over dood, graf en opstanding, en bezig is met de overdenking van het eeuwige leven, is de heersende theologie op de grote heerbaan bezig de gemeente mee te krijgen in een sterk activisme, dat door daden van medemenselijkheid Jezus tot opstanding hoopt te brengen… Misschien is dit boek te vroeg geschreven, al zullen de meesten het een nabloei achten van een voorbijgegane periode. Misschien zal men straks, als de eerste koorts van het activisme is uitgewoed, weer smaak krijgen voor de meditatio futurae vitae, de overdenking des toekomenden levens, van de reformator Calvijn.’
Ik herinner me dat ik, toen ik dit veertig jaar geleden las, dacht: dat moet ik nog zien. Zo snel zijn we bevangen blijkbaar door een bepaald klimaat van de tijd, dat we ons maar moeilijk kunnen voorstellen, dat het over een tijdje ook weer heel anders kan zijn. Hetzelfde geldt dan natuurlijk van het klimaat van nu. Wie kan zich goed voorstellen, dat de enorme hunkering naar ervaring over een poosje weer voorbij zal zijn en dat er weer meer nadruk zal komen te liggen op het objectieve, dat wat ook buiten mij waar is of op de daad?
De pendelbeweging en het centrum
Het is duidelijk, dat er in de afgelopen vijftig jaar sprake geweest is van een pendelbeweging, die samenhing met een cultuuromslag. De jaren na de oorlog waren jaren van opbouw en steeds toenemende welvaart. De gedachte vatte post dat de samenleving maakbaar zou zijn. Gedachten uit de negentiende eeuw, die door twee wereldoorlogen afgestraft leken, keerden terug. De geschiedenis werd gezien als een proces van vooruitgang en dit werd in de kerk in verband gebracht met het doorbreken van het Koninkrijk Gods in deze wereld. Die tijd is nu voorbij. Maar dat niet alleen. De vertechniseerde, op prestatie gerichte samenleving maakte mensen moe. Hun ziel, hun innerlijke leven kwam steeds meer tekort. Daaruit is voor een groot deel de huidige hunkering naar spirituele ervaring te verklaren.
De vraag die mij nu echter in toenemende mate bezighoudt, is of wij niet zowel veertig jaar geleden als nu meer bezig waren met onszelf dan met God. We kunnen vanuit de bijbel stellen, dat er geen tegenstelling behoort te zijn tussen de gerichtheid op God, de mystieke ervaring en de gerichtheid op de wereld, de actie in de wereld. Het verhaal van Aljosja is daar een prachtige illustratie bij. Maar dan hebben we het dus over bijbels geloven in God, dat steeds weer naar een evenwicht zal zoeken tussen het ingekeerde leven en het uitgaan naar buiten, geestelijk inademen en uitademen.
Dienst aan God of zelfverwerkelijking
Mijn vraag is of dat bijbelse geloven in God niet zelf de laatste dertig, veertig jaar steeds meer onder druk is komen te staan. De jaren zestig, de jaren van het activisme, waren ook de jaren van de ‘God is dood theologie’. Kwam menselijke actie toen niet vaak ter sprake als een soort vervanging voor het geloof dat we te maken hebben met een levende God, die zelf de geschiedenis leidt door de oordelen heen naar zijn Rijk? Thans ligt alle nadruk op het innerlijke leven, spiritualiteit. Maar welke spiritualiteit is dat? Gaat het in deze spiritualiteit om een ontmoeting met de levende God, die vervolgens ook de koers van ons leven gaat bepalen en die ons roept in de navolging? Of gaat het veel meer om zelfverwerkelijking van de mens, die alles heeft, maar toch nog niet gelukkig is? Nog scherper geformuleerd: zowel in het actie gericht bezig zijn als in de hang naar spiritualiteit kunnen we in feite steeds cirkelen om ons eigen ik, meer geloven in onszelf dan in de levende God.
De kerk moet daarom vandaag niet kritiekloos inspelen op de behoefte aan religieuze ervaring. Ze zal er wel wijs aan doen met deze behoefte te rekenen. De behoefte aan spirituele ervaring kan vandaag een goede invalspoort zijn om het evangelie ter sprake te brengen. In veel gemeenten blijkt dit bijvoorbeeld in het succes van de Alpha-cursus. Vervolgens zal echter duidelijk gemaakt moeten worden, dat we in de ontmoeting met de levende God sterven aan alle op onszelf gerichte religieuze behoeften en spirituele verlangens. Dit is de zure appel van het evangelie, waar we toch echt doorheen zullen moeten bijten om christen te worden. In de christelijke spiritualiteit draait het niet om de mens, maar om God. En bij God draait het weer om de ander, onze naaste en een wereld in nood. De kern van het evangelie blijft, dat God zich geopenbaard heeft in de persoon Jezus, die ons wegroept uit alle zelf gekozen activisme en uit alle naar binnen gerichte zelfverwerkelijking om ons te zetten op de weg van de gehoorzaamheid.
Op die weg valt heel veel te beleven. We ontdekken daar bijvoorbeeld dat we er als mens helemaal mogen zijn, omdat we ingeschakeld worden in Gods werk aan deze wereld. We ontdekken ook dat het gelukkig niet van ons afhangt, maar dat het laatste en diepste door God zelf gedaan is en gedaan wordt. We ontdekken ook, gaande op deze weg, dat God een realiteit is: Hij bestaat echt, Hij leeft en we mogen ons ook bij Hem geborgen weten, zelfs dan wanneer wij niets meer kunnen, omdat onze handen te slap geworden zijn. Zelfs dan wanneer wij niets meer voelen, omdat al onze verheven religieuze gevoelens bijvoorbeeld in de grijze nevel van een ouderdomsdepressie zijn onder gegaan. Dat is volgens mij een spiritualiteit, waar we op zitten wachten. Een spiritualiteit die niet haar centrum vindt in de gevoelige, religieuze mens, maar in de levende God.
Dr. Wim Dekker is hoofd vorming & educatie bij de IZB en redacteur van Kontekstueel;
mailadres: