nr2 • 2012 • Gebeurt er wel iets?
november 2012 (jaargang 27 nr. 2)
F.G. Immink
Gebeurt er wel iets?
Het heilige gebeurt, de titel die ik mijn boek gaf, is als titel suggestief. Het duidt op een geheimenis en suggereert openheid. Critici kunnen er gelijk munt uit slaan: gezien de leegloop van de kerken gebeurt er kennelijk weinig. Is er zo langzamerhand niet een enorme kloof ontstaan tussen het ‘heilige’ van de kerkdienst en andere heilige plaatsen, zoals bijvoorbeeld het voetbalstadion en het concertgebouw?Inderdaad, de ene performance is de andere niet. Ik weet niet of de concertganger en de voetbalsupporter nog samen naar hetzelfde kerkgebouw gaan, als ze (al zouden) gaan. De bandbreedte van de kerkgangers op zondagmorgen is op veel plaatsen niet zo groot. Alhoewel, er zijn best nog plaatsen waar lager opgeleide werknemers, middenstanders en hoger opgeleiden bijeenkomen voor een kerkdienst. In die zin heeft de kerkdienst nog steeds een sociale functie en doet in die zin echt niet onder voor andere maatschappelijke instituties. Als godsdienstige praktijk heeft de kerkdienst het gebinte van een sociaal gebeuren: de kerkdienst is per definitie een gemeenschappelijke handeling. Hier oefenen we ons in sociaal gedrag, en hier, aan de avondmaalstafel, vindt het diaconaat zijn oorsprong. Hier bidden we voor de nood van de wereld.
De kerkdienst als praktijk
De kerkdienst is een gezamenlijke handeling. Het woord ‘handeling’ geeft toch nog niet helemaal goed weer wat er gebeurt, want het gaat om gecoördineerd handelen, dat uitgevoerd wordt aan de hand van een agenda en ingebed is in een traditie. De kerkdienst is een praktijk. Daarmee zitten we al midden in de discussie. Hoe spontaan is de bijeenkomst? Hoeveel voorgegeven script gebruiken we? Welke rol speelt de traditie waarin we onmiskenbaar (vanwege het christelijke karakter) staan? Ik kies voor de aanduiding performance, om daarmee aan te geven dat het heilige gebeurt in de concrete handelingen van het bidden, zingen, preken, enzovoorts. Maar wat gebeurt er dan? Om hier op in te gaan moet ik eerst wat achtergronden van mijn theologische positiekeuze verhelderen. Vooral omdat deze in de boekbesprekingen weinig meeklinken. In mijn boek In God geloven maak ik nogal werk van de antropologische inbedding van het christelijke geloof. Kort gezegd: geloof is ook geleefd geloof, het krijgt gestalte in ons geestelijk en psychisch functioneren als mens. Onze levensgeschiedenis, onze biografie, onze alledaagse leefwereld, onze moeiten en ons verlangen - dat alles klinkt mee in het geleefde geloof. Ik motiveer dat theologisch vanuit de inhabitatio, de inwoning van de Geest. Die grondgedachte klinkt ook door in Het heilige gebeurt. Tegelijkertijd voer ik de discussie in het vakgebied van de praktische theologie met de meer liberale theologie (die in dit vakgebied een dominante rol vervult). Punt van discussie is kort gezegd de vraag naar de aard van de werkelijkheid van God. Zouden we ons niet moeten beperken tot de wereld van de menselijke ervaring, of de wereld van de menselijke cultuur, of de wereld van de menselijke taal als menselijke constructies van ‘God’ en het goddelijke? Ik voer de discussie als volgt. Op grond van mijn nadruk op het geleefde geloof onderken ik de waarde van de antropologische en contextuele verankering van het christelijke geloof. Theologisch legitimeer ik dat vanuit christelijke begrippen als schepping en pneuma. Over het heil van Godswege kunnen we niet louter christologisch spreken. En wie de nadruk legt op het pneuma en daarbij de scheppingscategorie achterwege laat, gaat vroeg of laat theologisch de mist in. De Geest schakelt het menselijke zelf en het tussenmenselijke discours juist in. Met het oog op liturgie en preek is dat uitermate belangrijk. Ik wantrouw elke overdrijving van de paradox tussen God en mens op dit punt. Ik ben van mening dat de gereformeerde theologie, met name de Nederlandse tak van de ethische en bevindelijke richting, hier goede openingen biedt. Echter, en dat is het springende punt in de discussie, dan moeten we vervolgens de werkelijkheid van God niet herleiden tot een ervaringscategorie. Het gaat in het geloof om God als tegenover van de mens, om God als persoon, om het ‘goddelijke zelf’ als bron van spreken en handelen. Dat God aan mij voorafgaat, is immers de kern van godsdienst en geloof. Noties als schepping, verbond, genade en verkiezing verliezen hun slagkracht als we de levende God reduceren tot een menselijke constructie. In mijn boek In God geloven ben ik op dit punt de discussie aangegaan. In Het heilige gebeurt speelt dat ook een rol, met name in het hoofdstuk over de opstanding. Het bevreemdt mij wel dat dit in de discussie nauwelijks wordt opgepakt. De praktische vormgeving van de eredienst zit ons kennelijk hoger dan de theologische doorgronding. Maar eerlijk gezegd ben ik daar nog wel zoekende, zie pp. 101-107 / 116-25. Ik probeer een begaanbare weg te vinden met het onderscheid tussen geestesgesteldheid enerzijds en objectzijde anderzijds.
De kerkdienst als performance
Heeft dit invloed op het verstaan van de kerkdienst? Ja, ik denk het wel. Als ik deelneem aan een kerkdienst worden dimensies van mijn leven en mijn geloof aangeroerd. Wie naar een gereformeerde kerkdienst gaat, betreedt geen heilige ruimte. Als ik een rooms-katholieke of een lutherse kerk binnenstap, kom ik in een gewijde ruimte, met als kern het altaar voor in de kerk. In een gereformeerde kerkdienst fungeren votum en groet min of meer als drempel. Door die woorden wordt mijn aandacht gericht op God drie-enig. Met heel mijn leven verschijn ik voor God. Hiermee kom ik op een belangrijk aspect van de kerkdienst en de liturgie. Mijn gedachten en mijn gemoed worden meegevoerd in de orde van de dienst en krijgen daardoor een zekere concentratie. In de gang van de liturgie word ik bepaald bij uiteenlopende momenten van ‘gerichtheid’. Het lied kan me meenemen in een stemming van dankbaarheid en vreugde, of in een besef van verootmoediging en berouw. Liederen komen vaak dicht in de buurt van de eigen geloofsbeleving. Vervolgens de gebeden. Bij de verootmoediging word ik uitgenodigd mijn eigen leven voor het aangezicht van God te overwegen. Hopelijk reikt de voorganger taal aan waar ik in mee kan komen, zodat ik het gebed echt mee kan bidden. Bij het gebed om de verlichting met de Heilige Geest stel ik me open voor de werking van de Geest, kom ik tot bereidwilligheid om te horen. Bij de voorbede leef ik mee met allen die in nood zijn, spreek ik mijn eigen zorgen en verlangens uit voor het aangezicht van God. Hoezo er gebeurt niets in de kerkdienst? En dan heb ik het nog niet eens over de preek.
Waarin zit het heilige?
Maar is dat nou het heilige? Ja, het heilige gebeurt juist in de betrokkenheid van het menselijke zelf. Als kerkganger raak ik betrokken in de performance. ‘In en door de handelingen die de gemeente verricht, wordt het geloofsleven geactiveerd.’ (120) Ik heb niet de indruk dat ik op dit punt overdrijf: in de kerkdienst zijn we in de weer met ons geloof, en met het reilen en zeilen van ons leven, en met allerlei vragen en uitdagingen die daar omheen cirkelen. Ik probeer het geloof zo te verstaan dat (a) in de geloofsact heel het geestesleven van de mens meekomt, en (b) de gemeenschap met Christus een levende werkelijkheid wordt. Met het eerste punt (het a gedeelte), kunnen we wellicht wat gemakkelijker instemmen. Kerkgangers gaan altijd wel ergens mee aan de slag tijdens een kerkdienst, desnoods door af te dwalen of zich te ergeren. Maar dat tweede punt (het b gedeelte), gebeurt dat wel? Wordt de gemeenschap met Christus levende werkelijkheid? Treedt Christus als opgestane Heer in betrekking tot het menselijke zelf? Laten we ook hier niet al te paradoxaal spreken. Het gaat om een existentieel betrekkingsniveau. Er komt inderdaad verlichting, openbaring, onthulling aan te pas. Maar kerkgangers hebben toch ook momenten van inzicht (zoiets als, ja, zo zit het, dit geloof ik), en momenten van vreugde of verlangen (vanwege Gods genade en liefde)? En zij worden toch geïnspireerd tot dienstbetoon, en zij vatten toch moed als ze horen van vergeving en verzoening? En ze keren toch in tot zichzelf en overdenken hun missers, hun tekorten, hun zonden? Dat kan op uiteenlopende manieren gebeuren en de gradatie of sterkte kan enorm variëren (van zwak tot sterk). Dat is nu eenmaal gegeven met het menselijke geestesleven en met noties als aandacht en betrokkenheid. Het gaat niet altijd om een directe gewaarwording van het (totale) heil in Christus. Dat is te massief gedacht. Het gaat om kleinere dingen. Soms verkeren we in een meer contemplatieve toestand (en dat is zeker het geval bij de preek): dan overwegen we de dingen, of verwijlen we bij een tekst, of staan we stil bij een geschiedenis (bijvoorbeeld in de lijdenstijd). Kerkgangers kunnen ook wel eens overstelpt of geroerd worden. Maar juist in de geregelde voortgang en in de orde van de liturgie wordt het geloof geactiveerd en gevoed. Een kerkdienst is geen ‘event’ en in de regel gebeuren er geen grote wonderen.
De liturgie
Het aanvangsdeel van de kerkdienst - de schuldbelijdenis en/of lezing van de geboden – is naar mijn mening karakteristiek voor een gereformeerde liturgie. Deze onderdelen moeten we niet standaard inruilen voor de kyrie – gloria structuur. En naar de andere kant ook niet weglaten omdat het te wettisch zou zijn of niet zou passen bij de vrijheid in Christus. Wat mij betreft kan er lofprijzing en aanbidding zijn in de kerkdienst en er is weinig op tegen om daar mee in te zetten. Maar na een lang blok ‘praise’ wordt de overgang naar de schuldbelijdenis wel geforceerd. Van belang is ook dat de tien geboden niet altijd als opmaat tot schuldbelijdenis fungeren. In een gereformeerde liturgie fungeren de geboden als richtlijn voor het leven. Verder neemt in een gereformeerde liturgie de epiclese, de bede om de Heilige Geest, een prominente plaats in, zowel bij de bediening van het Woord als bij de bediening van de sacramenten. Het liefst als een afzonderlijk gebed en niet als onderdeel van een groot ‘verzamelgebed’. Dan hebben we eigenlijk geen oog voor de weg van de liturgie. Dat is wel een euvel in sommige gereformeerde kerkdiensten. Die zijn vaak niet meer dan het zingen van een psalm, het zeggen van de gebeden en het houden van een preek. De volgorde doet er dan nauwelijks toe. Er zit geen gang in de dienst. Er is al heel wat gewonnen als we de verschillende rubrieken een eigenstandige rol geven. Dan kan een psalm of een gezang ook functioneren als bede en als dankzegging. Over het avondmaal zouden we een keer apart moeten doorspreken. Het klassieke formulier is als liturgische tekst diep ingesleten in de gemeenten. Maar het is echt te lang en de zinnen zijn te lang en te complex. Bovendien wordt het formulier te eenduidig en te massief gehanteerd. Terwijl juist alle klassieke rubrieken er wel inzitten. Het zou jammer zijn als we het zicht daarop verliezen. Het sursum corda, uitgesproken vlak voor de communie, is prachtig, met een typisch gereformeerde formulering. En de dankzegging, na de viering, is klassiek en karakteristiek. Neem verder de gedachtenis van Christus, dat is een lofprijzende onderwijzing. Er zit veel meer viering in dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden. Volgens mij is het zelfonderzoek bij het avondmaal kenmerkend voor de gereformeerde traditie. Ik versta dat zo, dat het accent op de avondmaalsganger komt te liggen. Maar dat komt alleen dan goed uit de verf, als we in de communie van brood en wijn de gemeenschap met Christus het volle gewicht geven. Onlangs maakte ik een kerkdienst mee waarin de voorbereiding op het avondmaal op een frisse manier werd ingepast in de liturgie. De predikant gebruikte het zelfonderzoek (enigszins herschreven) in het aanvangsdeel van de kerkdienst, op de plaats van de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging.
Leeglopende kerken
Hoe verklaren we dat de kerken niettemin leeglopen? Ik heb daar geen pasklaar antwoord op en weet ook geen remedie. We kunnen van alles bedenken, maar ik vrees dat we dan de ernst van de secularisatie onvoldoende peilen. Die zit heel diep in onze westerse cultuur. We leven in een seculiere tijd, en we ervaren dat zelf aan den lijve. Wie zondags ter kerke gaat, laat geliefden thuis achter en stapt vaak als eenling in de buurt op zondagmorgen de deur uit. Op maandagmorgen komen we op de werkvloer weinig mensen tegen die op zondag naar de kerk geweest zijn. Welke stijl biedt openheid naar buiten? Ik geloof niet dat een evangelisch getoonzette dienst sowieso laagdrempelig is. Kerkdiensten ademen de cultuur van de gemeente. Ik ben zelfs van mening dat tijdens de kerkdienst de gemeentelijke cultuur ten tonele wordt gevoerd. Ook de preek is in hoge mate een expositie van de gemeentelijke cultuur, of van de gemeentetheologie. Is dat erg? Nee, want die gemeentelijke cultuur is neerslag van een geloofstraditie. Daarvan geldt: hier doen we het zo. Naar eer en geweten. En onze niet-gelovige buren, kunnen we die een keer meenemen naar de kerk? Ik zou de buren eerst goed aankijken, en me afvragen naar welke kerk? En per geval daarover beslissen. Criterium voor de vormgeving van de kerkdienst zijn niet de niet-gelovige buitenstaanders. Maar het is wel zaak dat we toegankelijk blijven, dat de drempel geen blokkade wordt. Een gereformeerde liturgie heeft een eigen stijl. Het heilige zit bij ons niet in de rituelen als zodanig. Een gereformeerde liturgie moet het hebben van eenvoud en diepgang! Daar hoort bij een doordachte ordening en een begrijpelijke verwoording. Dat betekent niet dat alles zomaar klip en klaar is. In de zondagse viering hanteren we geen straattaal. We komen immers bijeen rondom een geheimenis: onze omgang met God drie-enig.
Prof. dr. Gerrit Immink is rector van de Protestantse Theologische Universiteit, hoogleraar homiletiek Groningen. Mailadres: