nr4 • 2013 • Een spiegel uit Latijns Amerika
maart 2013 (jaargang 27 nr. 4)
K.L. Bom
Een spiegel uit Latijns-Amerika
Drie en een half jaar geleden werden mijn vrouw en ik door Kerk in Actie uitgezonden als docenten naar een pinksterseminarie in Ecuador.1 We sloten ons aan bij de kerk die bij het seminarie hoort en werden lid van een gemeente van de Iglesia de Dios, een klassieke pinksterkerk. Leven met een dubbele paspoort, (Nederlands) protestants en (Latino) pinkster levert tal van inzichten en gevoelens op.
In dit artikel beperk ik me tot de ervaringen met Raúl (Raoel). Zijn manier van omgaan met God zet me aan tot nadenken en voorzichtig (ik blijf protestants) tot navolgen.
Levensverhaal
Raúls levensverhaal is in een aantal opzichten exemplarisch voor veel leden van onze kerk. Verslaving, geweld en / of huwelijksproblemen vormen vrijwel altijd de belangrijkste reden waarom mensen bij kerken als de onze aankloppen. Raúl groeide op in een gezin in een arme volkswijk in Quito, waar christelijk geloof geen rol van betekenis speelde. Zijn broers, neven en andere jongens van de straat vormden een belangrijke factor in zijn vorming. Hij ontwikkelt een grote liefde voor voetbal en deze omgeving brengt hem als kind al in aanraking met geweld en porno. Op 18-jarige leeftijd krijgt hij een dochter en een jaar later scheidt hij van de moeder. Na een tijdje trouwt hij met Liz. Als zijn ex-vrouw overlijdt, komt zijn dochtertje, dat een paar jaar oud is, bij hen wonen. Al snel lopen de spanningen in het huwelijk op. Via een kerkelijke gemeenschap komen ze tot geloof (voor Liz, rooms-katholiek opgevoed, een veel persoonlijker manier van geloven) en werken ze in deze omgeving aan de verbetering van hun relatie. Raúl is een geboren handelaar en verdient zijn brood met het verkopen van maatpakken. Het gaat hen voor de wind, ze kopen een mooi huis in één van de voorsteden van Quito en worden lid van onze kerk. Maar de problemen in de relatie blijken toch dieper te zitten. Als het in de handel ook nog tegenzit en ze hun huis moeten verkopen, komt er een nieuwe crisis. Vlak voor deze crisis leer ik hem kennen en raken we met hen bevriend.
‘Papito Dios’ (Papa God)
In de drie jaar dat ik Raúl nu ken, is er heel veel in zijn leven gebeurd. De kleinere en grotere problemen waar hij mee om moet gaan, leiden bij hem vaak op wonderlijke wijze tot een nieuw inzicht en tot verandering. Zijn relatie met Liz, maar ook die met zijn inwonende oudste dochter die nu 19 is, is enorm verbeterd. Ook in de handel en in Raúls activiteiten als aanvoerder van een voetbalelftal valt er van alles te beleven, niet alleen door zijn zeer spontane optreden, maar vooral door de verwerking van al die gebeurtenissen met God. De levendige dialoog die hij met God onderhoudt, laat zien dat voor hem Gods aanwezigheid zeer reëel is. Raúl bespreekt zoveel mogelijk de dingen die hem bezighouden met ‘Papito Dios’. Onder het motto ‘Laat al je wensen bij God bekend zijn’, vraagt hij, rondrijdend in de stad, aan God waar hij in vredesnaam de glitterpakken moeten slijten, die hij in zijn maag gesplitst kreeg door een Italiaanse fabrikant die wil kijken of hij met Raúl verder wil. En dan laat God hem zien dat hij in de feestwinkel, waar hij vorig jaar een keer is geweest, het een en ander kwijt kan. Ook zijn inzet op het voetbalveld wordt, soms nog tijdens het spel, aan God voorgelegd.
De antwoorden die Raúl krijgt, ontvangt hij soms door woorden uit de Bijbel of door een innerlijke stem of een stem die hij deel duidelijk hoort als een geluid buiten hem. Maar heel regelmatig komt het antwoord via gebeurtenissen die zich na zo´n gebed voltrekken waar hij aanvankelijk geen touw aan vast kan knopen. Overigens is het niet zo dat hij ervan overtuigd is dat hij God altijd goed begrijpt. In gesprek zijn met God op dit niveau blijkt een zaak van trial and error. Dat is één van de reden waarom Raúl zijn ervaringen graag met mij bespreekt om te horen wat ik ervan vind en natuurlijk ook wil weten wat ‘Papito Dios’ tegen mij zegt. Dit laatste heeft in Nederland nog nooit iemand zo direct aan mij gevraagd.
Religieuze cultuur
Wat roept het bij jou op? vroeg de redactie mij. In Latijns-Amerika realiseer ik me eigenlijk pas wat het betekent om een gelovige uit een geseculariseerde cultuur te zijn. Want ook al heeft lang niet iedereen hier een vergelijkbare geloofspraktijk als Raúl, wel is het voor vrijwel iedereen duidelijk dat Gods aanwezigheid direct merkbaar is in het leven van elke dag. Dat geldt overigens niet alleen voor God, maar ook voor de duivel en wat in onze kerk wel ‘de geestelijke wereld’ wordt genoemd. Een ‘bezield verband’ is hiervoor een te zwakke uitdrukking. Voor veel mensen in dit werelddeel geldt dat deze realiteit het leven bepaalt en niet ons eigen menselijke handelen. Die vanzelfsprekendheid van Gods actieve aanwezigheid is er voor mij veel minder. Deze manier van de wereld beleven botst trouwens heel regelmatig met het grote verantwoordelijkheidsbesef en de plicht tot zelfbeschikking waarmee ik in Nederland ben opgegroeid. Soms trekt men in Nederland hieruit de conclusie dat mensen in het zuiden geloviger zijn. Dat is echter niet zo gemakkelijk vast te stellen. Geloven in een geseculariseerde cultuur is mijns inziens niet bij voorbaat minder, maar zeker anders.
Verschil in ervaring van het ‘ik’
Maar bij Raúl en vele anderen is er meer dan (religieuze) cultuur. Zo’n cultuur kan op een bepaalde manier behulpzaam zijn voor het ervaren van God, maar is naar mijn idee geen doorslaggevende factor. Raúl is op zoek om een definitief andere weg te gaan dan hiervoor, omdat hij zich nu door God laat leiden. Het was voor mij een schok om te ontdekken dat het verschil met Raúl op dit tweede niveau zeker zo beslissend is als het verschil op het eerste niveau. Ten eerste heb ik nauwelijks de ervaring van ‘ervoor’ en ‘erna’, ook al hebben sommige keuzemomenten in het geloof zeker gevolgen (gehad) voor mijn leven. Ten tweede staat verandering minder hoog op mijn agenda (zou misschien prettig zijn voor mijn omgeving als dat wel zo was). En in het verlengde hiervan ben ik, ten slotte, zozeer ‘eigenaar’ van mijn eigen leven, dat ik de overgave mis om me zo aan God over te geven voor de dagelijkse dingen. Geloof, als vertrouwen en overgave, is heel belangrijk voor mij, maar op een ander niveau, meer in de zin van de levensvragen, de grote lijn en de lange termijn. Daar liggen trouwens ook mijn ‘zorgen’. Met die termijn is Raúl relatief weinig bezig, de dagelijkse zorgen en vreugden absorberen hem. Dat geldt voor de meerderheid van de Latino bevolking.
Toen ik hierover nadacht, vond ik mijn eigen zelfvoorzienende houding een stuitende kant hebben. Het is goed om verantwoordelijk te zijn en toekomstplannen horen daar bij, maar om nu te leven alsof je geen dagelijkse zorgen hebt waarmee God je zou kunnen helpen is arrogant. Natuurlijk loop ik ook tegen grenzen aan. Als je net als Raúl daarover in gesprek gaat met God, ga je de oplossingen die zich voordoen of die je na hard werken bereikt, ook verbinden met God. Een uitweg in een moeizaam gesprek of een voorbeeld dat je invalt in een onderwijssituatie kun je nooit helemaal herleiden tot je eigen vaardigheden. En louter geluk is in veel gevallen onbevredigend voor zoveel goedheid. Dus probeer ik voorzichtig aan wat vaker te denken dat ik het niet helemaal zelf op hoef te knappen en vraag voor heel dagelijkse dingen Gods hulp. Dat deze houding mijn verantwoordelijkheid en mijn initiatief eerder stimuleert dan dat het mij passief maakt, is een verrassing voor mij. Ik zie hierdoor nieuwe mogelijkheden die ik eerder niet zag.
En God?
Het verschil in cultuur vormt dus een verklaring voor het verschil in omgang met God tussen Raúl en mij. Maar ook de manier waarop wij naar onszelf kijken en hoe we in het leven staan, ons ‘ik’, blijkt een rol te spelen. Dit laatste hangt trouwens nauw samen met het eerste. Maar is daarmee alles gezegd? De vraag naar de ervaring van Gods aanwezigheid is immers een relationele vraag. Is God meer aanwezig voor Raúl dan voor mij? Is God meer ‘zichzelf’ (namelijk als de Aanwezige) bij hem dan bij mij? Eerlijk gezegd zijn deze vragen nog niet eerder bij me opgekomen, maar ze moeten zeker betrokken worden bij deze oriëntatie. Speelt God zelf ook een rol in de ervaring van aanwezigheid of juist afwezigheid van God, of is het een geheel menselijke aangelegenheid die helemaal cultureel en psychologisch verklaard moet worden? Mijns inziens zou het vreemd zijn als dit verschil in ervaring geen theologie, in de zin van kennis van God, in zich draagt. Aan de andere kant vind ik het geen goed idee om de ervaring dat God afwezig is over te hevelen naar God. Afwezigheid toeschrijven aan de Aanwezige lijkt mij erg verwarrend. Maar ook al sluit Gods aanwezigheid Gods afwezigheid uit, daarmee vervalt niet de mogelijkheid dat God op verschillende manieren aanwezig kan zijn. Gods openbaring houdt voor mensen hier op aarde eigenlijk altijd ook verberging in, schrijft Blaise Pascal en hij staat hierin zeker niet alleen. De kwestie is dan niet zozeer die van aanwezigheid versus afwezigheid van God, maar het gaat dan eerder om de manier waarop we verbonden zijn met de verborgen Aanwezige.
Hoe vanzelfsprekend en dagelijks Rauls omgaan met God vanuit ons perspectief ook mag lijken, dat betekent niet dat God hem dagelijks een reeks eenduidige boodschappen toestuurt. Raúl zoekt antwoorden van God en is open om op verschillende manieren iets van Hem te horen. Door er met anderen, zoals met mij, over te praten, probeert hij helderheid te krijgen. Soms vergist hij zich in zijn duidingen, maar dat maakt hem zelden voorzichtiger. Voor ons, gelovigen uit een geseculariseerde context, is de situatie niet wezenlijk anders. Ook voor ons is God verborgen nabij. Het motto is dus ‘zoek en vind’. Ik wil hierbij wel een kanttekening maken. God mag dan voor ons allen de Aanwezige zijn, de relatie die we met God onderhouden is altijd persoonlijk. Dat wil zeggen dat mijn persoonlijkheid de relatie mede kleur geeft en God daarmee verder gaat. Met andere woorden, Gods relatie van liefde dwingt ons niet in een vast patroon. Dat betekent ook dat wij die relatie behoorlijk kunnen beperken.
In gesprek met het zuiden
Als wij in onze cultuur God vooral kennen als afwezig, dan kleurt die ervaring onze theologie. Het is niet voor niets dat de oude traditie van de negatieve theologie hoge ogen gooit in hedendaagse westerse benaderingen zoals die van Jean-Luc Marion. Marion brengt het westerse dilemma waarin enerzijds grote nadruk op Gods anders-‘zijn’ wordt gelegd en anderzijds ons diepe verlangen naar liefde heel duidelijk in beeld. De benadering van Marion c.s. is belangrijk, omdat ze aangeeft waar we cultureel zijn met de vragen rond de verhouding tussen God en onszelf. Zo´n benadering sluit echter niet zomaar aan bij de ontwikkelingen in het zuiden. Met ‘ontwikkelingen in het zuiden’ doel ik in de eerste plaats op wat er gebeurt in het pinksterchristendom, de op één na grootste familie binnen het wereldchristendom.2 Raúl kan als een exemplarische gelovige uit deze wereld worden gezien. Zijn taal is niet die van God als de Ander die zich onttrekt aan onze metafysische taal, maar die van Papito met wie hij het dagelijkse leven deelt. Die twee benaderingen sluiten elkaar niet noodzakelijk uit, maar het vraagt veel gesprek om verbanden te ontdekken en elkaars perspectief verder te brengen.
De ontmoeting met christenen uit het zuiden nodigt ons daarom uit om niet alleen in het spoor van onze eigen cultuur, hoe kritisch ook, te geloven en te theologiseren. Deze ontmoetingen zijn vaak schokkend voor ons, omdat we onszelf in vergelijking met de anderen als de minst gelovige kinderen uit Gods klas gaan zien. Bij nader inzien blijkt dat geen behulpzame en reële reactie. Mijns inziens zetten deze ontmoetingen ons aan het denken over wie wij zijn als gelovigen. Zoals ik hierboven schreef, laat ik me inspireren door Raúls houding en probeer Gods nabijheid juist te verbinden met waar ik in het dagelijkse leven op grenzen stuit. De grootste grens ben ik zelf, zo is mijn ervaring. Het is niet zozeer mijn individuele ‘ik’, zeg mijn psychologische ‘ik’, als wel mijn (theologisch-) culturele ‘ik’ dat me beperkt, al hangen die twee natuurlijk nauw samen. Hoe ik me zelf zie, wat ‘ik’ kan en wil en moet, legt me zozeer vast, dat het niet zo gemakkelijk is om het anders te gaan ervaren. Wat mij vooral opvalt, is dat dit theologisch-culturele ‘ik’ enorm veel plaats geeft aan mijn individuele gedachten, verlangens en ethiek, maar dat dat ‘ik’ zo vaak autonoom en alleen is. Ik overweeg, ik voel en interpreteer, neem beslissingen of juist niet, maar ik doe dat maar heel beperkt samen met God. Mijn innerlijke ruimte is míjn ruimte. Deze ervaring sluit aan bij de ontwikkeling van het westerse denken die Charles Taylor signaleert. Raúls omgaan met God is gebaseerd op het vertrouwen dat God in hem aanwezig is. Zijn ‘ik’ is niet zo autonoom, veel beslissingen die wij heel vanzelfsprekend nemen gaat hij het liefst uit de weg.
Gods telefoon
Het ervaren van Gods aanwezigheid hangt nauw samen met de (her)ontdekking van Gods aanwezigheid in die innerlijke ruimte. Dat impliceert ook een grotere aandacht voor Gods Geest. Zo kan de dialoog op gang komen, die in Latijns-Amerika symbolisch ‘Gods telefoon’ wordt genoemd. Die dialoog opent een theologische weg die ons niet alleen verbindt met het zuiden maar ook met belangrijke historische bronnen van spiritualiteit en theologie. Die dialoog zal gevolgen hebben voor onze westerse ervaring van het ‘ik’. Dat heeft immers op zijn minst een make over nodig, wil het kunnen overleven in de wereld die komt.
Dr. Klaas Bom is docent systematische theologie en coördinator PhD programma SEMISUD in Sangolqui, Ecuador. Mailadres:
1 Meer over onze uitzending en ervaringen, zie ons weblog http://www.kerkinactie.nl/Particulieren/Actueel/Verhalen-uit-het-veld/Weblog-Klaas-Bom-Conny-Roggeband--bb7314
2 Ik gebruik het neologisme ‘pinksterchristendom’ als een vertaling van de brede opvatting van Pentecostalism zoals Allan Anderson die gebruikt in zijn Introduction to Pentecostalism. Global Charismatic Christianity (Cambridge: Cambridge University Press, 2008 (4)).