nr5 • 2013 • Dopen op plaatsvervangend geloof
27e jaargang nr. 5 (mei 2013)
Dopen in een seculiere tijd
A. Markus
Dopen op plaatsvervangend geloof
Nu we in een minder gelovige tijd leven wordt het dopen van kleine kinderen problematischer. Tenminste, dat is de ervaring van heel wat predikanten en niet zonder reden. De doop is immers onlosmakelijk verbonden met geloof en bij kinderdoop gaat het dan om het geloof van de gelovige gemeenschap. En juist de band met de gemeente als geloofsgemeenschap komt onder druk te staan.
Over hoe doop en gelovige gemeenschap met elkaar verbonden zijn kun je van mening verschillen. Klassiek ziet de gereformeerde theologie het zo dat je kinderen doopt vanwege Gods verbond, omdat ze in de verbondsgemeenschap worden geboren. De geloofsgemeenschap is hier de verbondsgemeenschap.
Doop en gelovige gemeenschap
Je zou bijbels gezien het verband tussen verbond en doop echter kunnen relativeren - daar worden elders in dit nummer goede redenen voor gegeven - en kunnen betogen dat de doop veeleer met Jezus’ dood en opstanding te maken heeft. In dat geval doop je kinderen, omdat ze in de gemeenschap geboren worden van mensen die participeren in Jezus’ dood en opstanding, de gemeenschap waar de Geest werkt (zie Van de Beek). Ook dan heeft het dopen van kleine kinderen te maken met (het geloof van) de gelovige gemeenschap, net als bij de verbondstheologie.
Maar wat voor betekenis heeft dat verband nog als er een echtpaar komt, dat zoekend is en misschien niet of nauwelijks een band heeft met de gemeente en hun kind wil laten dopen? Moet je dan weigeren, omdat de doop weinig meer te maken lijkt te hebben met geloof en de gelovige gemeenschap? Misschien is de verbondsgemeenschap of gemeenschap die participeert in Christus zelf al een problematisch gegeven in onze individualistische cultuur. Is het een gelovige gemeenschap? In een stadsgemeente, waar het kan gebeuren dat veel mensen elkaar niet eens kennen, is dat in elk geval een vraag.
Voor het gevoel van heel wat mensen ligt het dopen van volwassenen daarom nu nog veel meer voor de hand dan vroeger. De doop is dan overduidelijk verbonden met het geloof van de gedoopte; het gaat om het geloof van het individu. Wij zijn gewend om veel meer te denken vanuit onze eigen keus. We kiezen ervoor om te geloven (dank zij Gods genade, dat wel natuurlijk) en we kiezen een gemeente die bij ons past, met een liturgie en een theologie die ons ligt. Om dan te zeggen dat het ‘ja’ van de geloofsgemeenschap in antwoord op Gods ‘ja’ zozeer de dragende basis is van ons geloof, dat we daarom al gedoopt zijn voordat we zelf ‘ja’ konden zeggen…
Plaatsvervangend geloof
Toch denk ik dat het in onze tijd buitengewoon belangrijk is om hier juist de nadruk op te leggen. In de eerste plaats omdat de grote nadruk onder christenen op de individuele keus veel te veel vrucht is van de hedendaagse mythe van maakbaarheid. De mythe dat wij zelf ons leven kunnen scheppen en vormen en zelf onze opvattingen kunnen kiezen. Nuchter bekeken is dat een illusie, omdat er zoveel factoren zijn buiten onze macht die ons beïnvloeden: opvoeding, lichamelijke gesteldheid, daden van medemensen, opinies in de media… Bovendien is het een erg onbarmhartige mythe, want als alleen jijzelf verantwoordelijk bent voor het slagen van je leven, is elk mislukken dus je eigen schuld. Dat geldt dan ook op het vlak van geloof: een levend geloof is wat je zelf moet organiseren en een klein geloof is te wijten aan te weinig inzet.
In de tweede plaats is de grote nadruk op je eigen keus theologisch gezien een geweldige zelfoverschatting. Niet alleen omdat geloof rust op Gods initiatief, maar ook omdat bijbels gezien geloof naast een individuele, ook een collectieve zaak is, of misschien zelfs wel primair een collectieve zaak is. Dat is in het Oude Testament helder bij verbond en besnijdenis en ook bij zegen en straf. De mens is als onderdeel van de gemeenschap in het vizier. Al betekent dat niet dat eigen keuze en eigen verantwoordelijkheid onbelangrijk zijn. Ook in het Nieuwe Testament is geloof zowel een collectieve als een individuele zaak. Als illustratie daarvan worden vaak de teksten ingebracht over de doop van mensen ‘met hun hele huis’. Maar denk ook aan de geschiedenis van de verlamde man die door z’n vrienden door het dak neergelaten wordt (Marc. 2). Je zou verwachten dat daar staat: Toen Jezus zijn geloof zag, zei Hij: ‘Vriend uw zonden worden u vergeven’. Vergeven van zonden is toch iets dat overduidelijk bij individueel geloof hoort? Maar er staat: Toen Jezus hun geloof zag. En misschien gaat het daarbij wel om het geloof van de vrienden alleen. Zij geloven plaatsvervangend. Iets dergelijks is ook te vinden in 1 Korintiërs 7, waar Paulus schrijft over gemengde huwelijken, dat niet gelovige partners geheiligd zijn in de gelovige partner. Er is blijkbaar zoiets als ‘plaatsvervangend geloven’ waarbij mensen meegerekend worden in het geloof van anderen. Als dat al zo is bij volwassen, mondige mensen, dan zal dat zeker gelden voor mensen die onmondig zijn, zoals zuigelingen.
Kinderdoop in een seculiere context
De notie van het geloof van een gemeenschap, van plaatsvervangend geloven, heeft veel te zeggen over de vragen rond dopen in een geseculariseerde context. Kleine kinderen worden gedoopt, omdat ze deel uitmaken van de gemeenschap waarmee God zijn verbond sluit of, als je theologisch anders inzet, omdat ze deel uitmaken van de gemeenschap die door de Geest deelt in het opstandingsleven van Jezus. Kinderen worden meegerekend totdat ze zelf kunnen geloven. Daarom zouden bij de doop niet alleen de doopouders, maar zou ook de gemeente hardop ‘ja’ moeten zeggen op de vraag om verantwoording te willen dragen voor het voorleven van het geloof bij de gedoopte kinderen.
De dooppraktijk kan daarbij heel ruim zijn. Ook kinderen van ouders van wie er één niet gelooft, of zelfs van ouders die weinig band hebben met de gemeente, kunnen worden gedoopt. Dat kan echter alleen als de gemeente die verantwoordelijkheid ook echt draagt en de ouders ermee instemmen dat, als zij zelf moeite hebben met geloven, anderen bijspringen in het voorleven van het geloof. Ik denk daarbij aan gemeenteleden die bereid zijn als peetouders te fungeren of als mentoren voor een gezin waar een partner niet gelooft of waar de ouders zoekend zijn. Zodat het daadwerkelijk zo is, dat het gedoopte kind hoort bij en opgroeit in de geloofsgemeenschap.
De gemeente moet daarbij een oefenplaats zijn voor geloof en discipelschap en structuren hebben waarin dat vorm krijgt. Denk aan doopcatechese vooraf en na afloop van de doop, waarbij ouders toerusting krijgen voor geloofsopvoeding en waarbij ook hun eigen gelovig leven als volgeling van Jezus aan de orde komt. Maar de gemeente moet ook zo’n oefenplaats zijn voor de kinderen. Catechese die voornamelijk cognitief inzet, schiet daarbij flink te kort. Er zijn plekken nodig waar kinderen zien en merken hoe volwassenen Jezus volgen en volwassenen die hun mentor zijn. Plekken waar ze merken dat het liefhebben van God en het volgen van Jezus met hun dagelijks leven te maken heeft. Plekken waar zij zelf bidden, zingen en bijbel lezen. Samen met anderen, want geloven is een zaak van gemeenschap.
Dr. Arjan Markus is missionair predikant (PKN) te Utrecht.
Mailadres: