nr3 • 2022 • Wat heb je aan het ambt?
36e jaargang nr. 3 (januari 2022)
thema: Dragen of zeulen: het ambt in de kerk
Hans Schaeffer
Wat heb je aan het ambt?
De gemiddelde ouderling kijkt vermoedelijk niet erg uit naar een talstellingsvergadering. Ondanks een oproep tijdens de kerkdienst heeft de gemeente vrijwel geen namen ingestuurd. Ook de lijst die de kerkenraad zelf maakt is klein: er zijn maar een paar namen die echt in aanmerking komen. Daarvan heeft de een net een derde kind gekregen, een tweede gaat verhuizen, en een derde komt terug van een burn-out. Maken we het onszelf niet te moeilijk met die ambten? Wat hebben we als kerk nu aan het ambt?
Eerst drie vooropmerkingen. Allereerst, ‘het’ ambt bestaat niet. Er zijn wel concrete ambtsdragers die in verschillende tijden en contexten allerlei taken vervullen. Daarmee sluit ik me aan bij de conclusie waarmee wijlen prof. Graafland zijn boek over het ambt begint. ‘De Schrift spreekt niet over hét ambt’. En even later: ‘Dat betekent, dat als er in onze tijd door sommigen zo absoluut over “hét ambt” wordt gesproken, daarvoor in de Bijbel geen grond is’.[1] Maar er bestaan wel ambten in onze kerken – en niet voor niets en zeker niet ten onrechte. Ten tweede, hoewel we naast het ambt van predikant ook het ambt van diaken en ouderling kennen, richt ik mij op de eerste, omdat veel van de vragen en struikelpunten aan het ambt van predikant het zichtbaarst zijn. Tenslotte: ik probeer het dilemma tussen functionalistisch of symbolisch/sacramenteel spreken over ‘ambt’ te overstijgen. Als we kunnen doordenken op een functioneel ambt dat sacramenteel geduid kan worden, is er mijns inziens al veel gewonnen.
De Bijbel en ambt
Wat hebben we als kerk nu aan het ambt? Ik wil beginnen bij een kerntekst als het gaat over ambt, namelijk het rapport Baptist Eucharist Ministry van de Wereldraad van Kerken (1982). Dit rapport spreekt uit dat het Nieuwe Testament geen eenduidig patroon van ambt kent dat als een blueprint of vaststaande norm voor alle toekomstige ambtsbediening in de kerk kan gelden. Er blijkt een breed palet van ambt te bestaan, verschillend van tijd tot tijd en van plaats tot plaats. Geleidelijk ontstaan er, onder leiding van de Heilige Geest zoals het BEM-rapport stelt, wel patronen die zich ontwikkelen tot een universeel patroon. Daarin blijkt een drievoudig onderscheid tussen bisschop, presbyter en diaken opgeld te doen. In de loop van de tijd ondergaat elk van deze ambten wel substantiële veranderingen, en er komen ook geregeld, zeker in crisissituaties, andere structuren en functies voor. Zo verwijdt het lokale perspectief waarin de episkopos over de lokale gemeente ging, tot een kring van regionaal en zelfs nog breder verbonden kerken.
Het BEM-rapport stelt dat de drieslag aan ambten van bisschop, presbyter en diaken een patroon is waarin de Geest de eenheid van de kerk kan vormen. Heel genuanceerd stelt men dan vervolgens: ‘In de vervulling van hun missie en dienst hebben de kerken mensen nodig die op verschillende manieren uitdrukking en invulling geven aan de taken van het geordineerde ambt in z’n diaconale, presbyteriale en episkopale aspecten en functies’ (p. 22). Daar zit precies de nuance in die nodig is om over een flexibele ambtsinvulling te spreken. Het gaat bij ambt immers niet om de ambten zelf, of om de structuur. Het gaat bij ambt om de gemeente. Concrete kerken hebben het nodig om als lichaam van Christus en het eschatologische volk van God bewaard te blijven bij die roeping. Daar is ambt op gericht – samen met Schrift en belijdenis overigens.[2] Die flexibiliteit wordt benadrukt wanneer het rapport de Bijbelse woorden charisma, dienst en geordineerd ambt kort noemt. Ik laat dat hier verder rusten. De conclusie is namelijk m.i. dat die woorden wel aspecten van ‘ambt’ in beeld brengen, maar niet het geheel. In een protestantse context moet bij ambt ook het ambt aller gelovigen genoemd worden. Ook hier wil ik kort zijn: het is helder dat wij, om met Luther te spreken, door de doop allemaal priesters zijn geworden. Maar omdat het in de gemeente ordelijk moet toegaan is hier structuur geboden. We moeten als gemeente mensen aanstellen om Woord en sacramenten te bedienen. Kathleen Cahalan stelt in dit verband dat we het ambt van voorganger dan ook in nauwe verbinding met het ambt van iedere gelovige moeten zien: ieder is in de doop geroepen leerling te zijn van onze Heer, maar sommigen hebben de speciale roeping anderen hierin voor te gaan.[3] Ambt als speciale vorm van discipelschap om anderen voor te gaan in discipelschap (om een woord uit Matteüs 28 te gebruiken).
Kortom: de Bijbel spreekt wel over taken en functies, maar een structuur van gemeente-leiding ontstaat pas in de eeuwen hierna. Elders heb ik aangegeven dat in dit verband het onderscheid tussen ambt als institutie en instituut zinvol kan zijn.[4] Met institutie wordt een algemeen structuur-principe bedoeld: er is ordening nodig, structuur, gelaagdheid in taken en verantwoordelijkheden. Dat is iets anders dan de concrete invulling die context-afhankelijk is. De bisschop uit de vijfde eeuw is niet de (classis-)predikant van de 21e eeuw. Dat laatste zou ik ambt als instituut willen noemen: vormgeving die flexibel en contextbepaald is. In dit onderscheid schuilt een belangrijk winstpunt voor het gesprek over ambten. Het ecclesiologisch potentieel van de gereformeerde ambtsleer is namelijk dat zij expliciet de flexibiliteit van de vormgeving van het instituut accepteert, zonder de principieel theologisch-normatieve notie van het ambt als institutie op te geven. Daar kunnen Rome en veel charismatische groepen echt wat van leren.
Ambt – persoon – beroep
Kerkleden merken over het algemeen wel iets van een voorganger. Zij[5] preekt, leidt de dienst bij de uitvaart van oma, kwam op bezoek na dat ongeluk. Maar merken ze dan ook iets van haar ‘ambt’? Predikantschap heeft immers drie kanten: ambt-persoon-beroep. ‘Beroep’ gaat over haar of zijn professionaliteit: heeft zij de vaardigheden geleerd voor het ambacht van pastoraat, kent zij didactische principes voor lerende activiteiten? ‘Persoon’ gaat over capaciteiten en karaktertrekken: is zij erg introvert, dominant, of bescheiden? ‘Ambt’ gaat over roeping en bevoegdheid: is zij echt geroepen door God, door middel van de gemeente om hier te dienen? Hoe kan zij Gods profetische woorden laten klinken?
Het ‘meer’ van ambt
Persoon, ambt en beroep zijn in het optreden en leven van een voorganger altijd met elkaar verweven. En vaak springen hierbij de aspecten van persoon en beroep in het oog. Maar wat merk je er als gemeentelid van dat je predikant ‘ambtsdrager’ is? De eerste ingang hiervoor die in onze tijd en context zinvol kan zijn, is ‘leiderschap’. Iedereen begrijpt dat voor de koers en richting van een kerk geestelijk leiderschap nodig is. Zo’n kerk is geen club religieuze hobbyisten of vriendelijke diaconale vrijwilligers. De kerk viert het heil, hoort Gods woord, door de doop komen er mensen bij, in het avondmaal verbindt Christus zich aan ons. De kerk heeft vanuit dat heil de roeping om voor zichzelf en de wereld Gods reddende kracht te belichamen in woord en daad. Zorgen dat de kerk bij die roeping bewaard blijft vergt erediensten waarin de bron van ons heil gevierd wordt en de gemeente geestelijk wordt gevoed en toegerust. Dat vergt ook goed leiderschap door het team van ambtsdragers. Soms nadrukkelijk tegenover de gemeente, vaker gelukkig diep-betrokken naast en met kerkleden. ‘Ambt’ gaat over die nadrukkelijk geestelijke dimensie van kerk-zijn: hoe blijft de gemeente bewaard bij Christus en belichaamt ze haar roeping? Dat vergt meer dan professionaliteit en persoonlijkheid. ‘Ambt’ gaat precies over dat ‘meer’. Ook meer dus dan leiderschap als in ‘managen’.
Dat zou mijn tweede ingang bij ‘ambt’ zijn: de kerk viert het heil. Hier raken we een laag van kerk-zijn die niet gemakkelijk in concepten en woorden te vatten is. Het betreft namelijk de manier waarop de levende God, Schepper van hemel en aarde, Verlosser, Heiligmaker – de Drie-ene ons leven en kerk-zijn raakt. Ik schrijf dit artikel aan het begin van de adventstijd waarin iets van dat ongrijpbaar nabije van de Heilige wordt verwacht. Het is van hieruit dat het dilemma van de functionaliteit en sacramentaliteit van het ambt opnieuw doordacht moet worden. Dat is in lijn met wat Martien Brinkman e.a. bijna vijfentwintig jaar geleden al schreven.[6] Zij trekken drie conclusies. Allereerst dat er geen blauwdruk voor het ambt bestaat, zoals ook Graafland en het BEM-rapport erkenden. Maar er is wel een grondlijn zichtbaar waarin episkopè centraal staat. Een vorm van dienstbaarheid in trouw en zorg en solidariteit voor de lokale gemeenschap, die tegelijk over lokale (kerk)grenzen heen omkijkt naar de ander en concreet belichaamd wordt in personen. Ten tweede dat het bij ambt gaat om de vertegenwoordiging van Christus. Wie zegt dat de kerk het lichaam van Christus is, dat Hij het hoofd is van dat lichaam en wij de leden, die zal op de een of andere manier de heerschappij van Christus door mensen heen moeten erkennen. Dat is het probleem van de macht. De derde conclusie is dat de kerk met haar ambten als een tegencultuur kan fungeren: het ambt symboliseert het andere, de Ander, dat wat boven deze werkelijkheid uitstijgt en niet in woorden te vatten is. Daarmee is de kerk met haar ambten zelf een waarborg tegen een functionalistische reductie: alsof het in de kerk of in het ambt gaat om een zo efficiënt mogelijke distributie van (geestelijke) goederen over de mensen.
Dat zijn twee zinvolle ingangen rond ambt. Leiderschap dat in gezamenlijkheid de verschillende praktijken van kerk-zijn organiseert, richting geeft, kritisch evalueert et cetera. Hierin schuilt het waarheidselement van een functionele ambtsopvatting. En tegelijk een meer ecclesiologische inzet waarbij het symbolisch-sacramentele van het ambt tot haar recht komt. Episkopè belichaamt zo in woord en sacrament een belangrijke kant van kerk-zijn.
Het gaat om het vieren van Gods heil
Wie niet diep genoeg over ambt durft te spreken, en bij de organisatiekant van kerk-zijn blijft staan om van daaruit over leiderschap als ‘managen’ te spreken, mist het geheim van kerk-zijn. Dat ligt in het feit dat de kerk door Christus zelf bijeengeroepen wordt. De kerk is lichaam van Christus en tempel van Gods Geest. Dat zijn meer dan metaforen: ze geven taal aan een werkelijkheid die met woorden aangeduid wil worden. Ze geven in elk geval de oorsprong- en doel-relatie van kerk-zijn aan. Vanuit die goddelijke oorsprong en eschatologische richting van kerk-zijn krijgt spreken over ambt de diepte die het nodig heeft.
Zo spreken over ambt, als symbool van het anders-zijn van kerk-zijn, is dan ook werkelijk onopgeefbaar. Juist omdat dit anders-zijn zo waardevol en belangrijk is voor het functioneren van de kerk. Dat is, tenslotte, de vraag waar ik mee begon: wat heeft de kerk en een kerklid nu aan het ambt? In onze platte en geseculariseerde westerse wereld, met kerken die krimpen, middelen die afnemen, de kring van wie zich kan of wil inzetten kleiner wordt, kunnen we juist met een symbolisch-sacramenteel ambt veel beginnen.
Het is niet voor niets dat er nog altijd, soms ongedacht, en soms zelfs weer in toenemende mate, behoefte is aan kathedralen, evensongs, kloosterretraites en dergelijke fenomenen. In zulke ruimtes die gevuld zijn met prakijken van liturgie ontspringen de trage vragen, de verwondering, de rust en het verwijzen naar het andere en daardoorheen naar de Ander: God die van gene zijde ons aanspreekt en roept. Die in de verhalen en geschiedenis van het Joodse volk zo anders en toch nabij is. Die in Christus ons nader komt dan wij onszelf kunnen zijn.
Het is meer dan retorisch om zulke spirituele verlangens te verbinden met ambt. In de Confessio Augustana van Melanchton (1530) staat in artikel V: ‘Om dit geloof te verkrijgen is het ambt ingesteld om het evangelie te leren en de sacramenten aan te reiken.’ De nadruk ligt hier op de bemiddeling van dit geheimvolle heil, redding, via evangelie en sacrament. Heil moet ons altijd worden aangezegd en toegesproken – het klinkt nooit vanzelf of automatisch. Dat is precies het existentiële niveau waarop het bij ambt aankomt. Redding en verlossing komen niet ‘vanzelf’ op uit de mensen. God schenkt ze, en omdat hier nogal wat op het spel staat is zorgvuldige bemiddeling belangrijk.
Dat is waarom juist hier de link met de liturgie gelegd moet worden. Voor ambt zijn talstellingsvergaderingen niet de kern. De liturgie is dat wel. Daar viert de gemeente het heil dat haar geschonken wordt – en wel zichtbaar en hoorbaar voor allen (publiek). Heil voor een wereld en mensen in nood. Dat moet aangezegd, uitgedeeld worden. Ik zou haast willen zeggen: een ‘theology of ministry’ (ambtsleer) bestaat niet. Het is hoogstens een aspect van de kerkleer die weer onderdeel is van de heilsmiddelen – althans in de opsomming die Calvijn in de Institutie geeft. En die is veelzeggend. Het gaat bij ambt echt allereerst om God zelf die via mensen dat grote en heilige geschenk van redding aanbiedt zoals dat in het avondmaal belichaamd wordt en in het woord wordt toegesproken.
Wie de lijn van mijn verhaal volgt (en deelt), snapt dat zo de tegenstelling tussen sacramenteel en functioneel overstegen kan worden. Vanuit een ecclesiologische invalshoek is het gesprek over ambt een ingang om de kern van kerk-zijn opnieuw te doordenken en belichamen. Als kleine stukjes hiervan doordringen tot op een talstellingsvergadering of in een voorbereidingspreek rond de talstelling, dan kunnen er inspirerende nieuwe wegen gevonden worden om flexibel met onze ambten om te gaan.
Dr. J.H.F. Schaeffer (1972) is hoogleraar Praktische Theologie aan de Theologische Universiteit Kampen en is lid van het bestuur van Kontekstueel. Mailadres:
Noten:
[1] C. Graafland, Gedachten over het ambt (Zoetermeer: Boekencentrum, 1999), 15.
[2] A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus: de theologie van de kerk en de Heilige Geest (Zoetermeer: Meinema, 2012).
[3] Kathleen A. Cahalan, Introducing the Practice of Ministry (Collegeville: Liturgical Press, 2010).
[4] Vgl. Hans Schaeffer, Kerk om te vieren: praktisch-theologische reflecties op kerkzijn (Kampen: Summum Academic Publications, 2019), 87–116.
[5] Waar ‘zij’ staat, kan natuurlijk ook ‘hij’ gelezen worden.
[6] Martien E. Brinkman en A. Houtepen, Geen kerk zonder bisschop? Over de plaats van het ambt in de orde van de kerk (Zoetermeer: Meinema, 1997). Tot dezelfde conclusie – ook in relatie tot sacramenteel/symbolisch en functioneel – komen ook Jan Martijn Abrahamse e.a., ‘“Geordineerd ambt en leiderschap”’, in Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland, onder redactie van Leon van den Broeke en Eddy Van der Borght (Utrecht: KokBoekencentrum, 2020), 257–94.
- Raadplegingen: 1346