Skip to main content

nr5 • 2023 • De oneindigheid en grenzen van verbeelding

37e jaargang nr.  5 (mei 2023)
thema: Gereformeerd belijden nú

Johan Visser

Laatst geboekt
De oneindigheid en grenzen van verbeelding

Dit jaar bestaat de Noorderkerk in Amsterdam vierhonderd jaar. Dat jubileum was voor mij, als predikant van deze kerk, een aanleiding om weer eens de geschiedenis in te duiken. Al lezend over het begin van de zeventiende eeuw kwam ik toevallig de naam van de Engelse dichter en predikant van de Saint-Paul’s Cathedral in Londen tegen, John Donne, die kort na het einde van de Synode van Dordrecht in 1619 Den Haag bezocht. In een podcast over diens leven werd de nieuwste biografie genoemd, waarvan de titel Super-Infinite me intrigeerde.

Deze biografie, geschreven door de Oxfordse literatuurwetenschapper en schrijfster Katherine Rundell, is niets minder dan een ode aan de taal en de geest van John Donne. Rundell schrijft geestig, levendig en met een scherp oog voor het alledaagse (harde) bestaan in de zeventiende eeuw. Ook proef je het respect voor Donne’s leven, dat gekenmerkt werd door veel ellende en een hele reeks transformaties, en de grote bewondering voor de oneindige verbeelding waarmee hij zijn gedichten, brieven, devotions en preken schreef. Al houd ik als gelovige lezer wel het gevoel dat Rundell bij het geloof van Donne wat meer afstand houdt (of noodgedwongen moet houden?).

Super oneindig
Bij het lezen van deze biografie ervaarde ikzelf de afstand in tijd en levensomstandigheden. Voordat Donne door de Engelse koning werd benoemd tot Dean van de Saint Paul’s, werd zijn leven getekend door veel miserie en tegenslag (hij schreef in een donkere periode zelfs een verhandeling over zelfdoding). Opgegroeid in een familie die behoorde tot de vervolgde katholieke minderheid, betekende de dood van zijn achttienjarige broer, die een priester op zijn kamer had verborgen, een einde aan zijn vrolijke bestaan als rechtenstudent. Hij had een levenslange zwakke gezondheid en leefde jaren in armoedige omstandigheden met bijna ieder jaar een kind dat werd geboren. Zes van zijn twaalf kinderen stierven jong. In die omstandigheden was hij altijd maar bezig met vleierij en het maken van connecties om in de gunst van de machtigen en de rijken te komen en zo hogerop te raken. Als je zijn leven tot je door laat dringen, besef je dat de tijden veranderd zijn – ten goede en ten kwade. Ik zou niet willen leven in de tijd dat de koning het laatste woord in kerkelijke benoemingen had en Donne liggend op de grond vergeving aan Charles I moest vragen voor een preek die hij aan het hof had gehouden, terwijl hij zelf niet eens goed wist wat de koning precies ontstemd had. Maar een kerk in het midden van de samenleving en preken die in de stad werden gedeeld en besproken, zoals vandaag het nieuws rondgaat, dat roept bij mij wel enig nostalgisch verlangen op.
Toch geeft Rundell veel meer dan alleen een levendige en heldere schets van het leven van Donne in die andere tijden. Haar geestdrift ontbrandt als ze schrijft over de literaire nalatenschap van Donne – de taal waarmee hij voortleeft in zijn gedichten en preken en andere teksten. Rundell noemt haar biografie ‘an act of evangelism’ – en het evangelie in kwestie is de taal van Donne, waarin de kracht tot transformatie en ontwaken schuilt. Donne probeert ons wakker te schudden en met aandacht te kijken naar de wereld, naar God, naar jezelf, naar de dood, naar liefde, naar het lichaam. Zijn taal is geestig én doodernstig, spannend sensueel als hij over liefde en seks schrijft én intellectueel scherp en veeleisend, ook in zijn gedichten. ‘Donne suggests that you look at the world with more awe and more skepticism: that you weep for it and that you gasp for it’, schrijft Rundell. Donne durft met zijn verbeelding naar het hele volle en rauwe leven te kijken – naar boven en onder, naar binnen en buiten, naar lichamen en naar de ziel, in het duister en in het licht. En die verbeelding is oneindig. Altijd weer daagt hij de lezer uit om verder te kijken, te denken, te verlangen. Dat illustreert het onmogelijke woord uit de titel van het boek zo prachtig: Super-Infinite. Het is een typisch woord uit de geest van Donne, die grossiert in samenstellingen met ‘super’. In een preek bij de begrafenis van de moeder van de dichter George Herbert valt het woord als hij spreekt over de overledene die lichamelijk zal wonen in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde ‘for ever and ever and ever, and infinite and super-infinite forevers.’ Oneindig en eeuwig zijn niet genoeg als het gaat over God en het leven. Juist in het gezicht van de dood klinkt het ‘super oneindig’, de taal van de aanbidding die de grenzen van het menselijke denken en spreken voorbij wil.
Ik ben wel gewonnen voor Rundells evangelie van de verbeelding en de taal van verlangen en oneindigheid. Wat kan ik de verbeelding missen in het geloof en in de taal waarmee we over het geloof spreken. We gebruiken de taal vaak alleen voor informatieoverdracht, morele overtuiging of propaganda/reclame. We lezen de Bijbel zo vaak met de moderne bril die vraagt of het klopt, wat het betekent en wat wij ermee moeten (of nog kunnen). En de verbeelding is het ondergeschoven kindje, terwijl de Bijbel zwanger is van goddelijke verbeeldingskracht. Dit gebrek heeft denk ik ook met schaamte te maken. De schaamte van een minderheid, in het defensief, worstelend met het ongeloof en tegenkrachten, is geen goede aarde om eerlijke, kwetsbare en wilde verbeelding voort te brengen. We missen de innerlijke vrijheid die Donne in zijn leven ontving om een dwaas van Christus te zijn. Ik zou willen dat ook wij opnieuw gedoopt mogen worden met die dwaze, oneindige verbeeldingskracht die het ongeloof in zijn vele gedaanten opschort en uitdaagt.

‘Je mag ook niks meer zeggen’
Ja, onze tijden, waarin in onze contreien de cultuuroorlogen woedden. In die oorlogen speelt taal ook een grote rol. Als wapen en actiemiddel en als slagveld waarop woorden winnen en verliezen, verdwijnen en ontstaan. Mounir Samuel, politicoloog, christen en bezitter van een enorme hoeveelheid diversiteitsvinkjes (zoals hij zelf spottend opmerkt) schreef een boek over de in zijn ogen noodzakelijke vernieuwing van taal in onze veranderende tijden. De titel ‘Je mag ook niets meer zeggen’ is goed gekozen. In het gepolariseerde klimaat waarin je woorden op een goudschaaltje moet wegen, voert hij een pleidooi voor een ‘veilige, inclusieve en toegankelijke taal voor iedereen.’ Het is niet een boek dat ik graag wilde lezen. Ik probeer namelijk zoveel mogelijk op veilige afstand te blijven van dit slagveld. Voor je het weet word je vermalen tussen de woke-inquisitie en het scheppingsorde-sanhedrin (of, erger nog, de neofascistische tribunalen). Het was Donne’s verbeeldingskracht die me overhaalde om het toch te wagen. Taal is levend en waarom zou God door de menselijke verbeeldingskracht ook geen wegen kunnen wijzen of scheppen voor de grote vragen van onze tijden? Dat is Samuels doel en hoop: een taal die recht doet aan de veranderde werkelijkheid en tegelijk recht doet en verzoening brengt als het gaat over thema’s als genderidentiteit, seksuele oriëntatie, handicap, racisme, diversiteit of minderheden.
Daarmee is duidelijk waar de auteur voor staat en wat je als lezer kunt verwachten: een progressief en activistisch pleidooi voor vernieuwing van de taal. Met voorstellen wat je niet meer kunt zeggen (ras, laagopgeleid, Midden-Oosten, vloeken), maar ook welke woorden passend zouden zijn (het genderinclusieve ‘mapa’ voor een non-binaire ouder, Zuidwest-Azië voor het Midden-Oosten), nieuwe woorden voor nieuwe waarden en taken (zoals ‘diversvaardig’ en ‘toegankelijkmaking’) en scherpe analyses en voorstellen waarom dat volgens hem nodig is. Samuel wijst daarbij een cancelcultuur af. Het gaat hem om een mentaliteitsverandering die alleen kan groeien door het scherpe en lastige gesprek in de samenleving.
Wat mij in het pleidooi vooral raakt is de oproep om oog te hebben voor minderheden en voor wat taal doet met mensen die erdoor worden gekleineerd of buitengesloten. Ik heb een hekel aan betutteling en ik kan ook denken ‘Je mag niks meer zeggen!’ of ‘Waarom doe je zo moeilijk?’, maar als gelovige word ik daarin gestoord door het gebod van de liefde, dat ook concreet wordt in fijngevoeligheid (Filippenzen 1:9, 2:1-4). En juist gelovigen zouden moeten weten dat taal niet onschuldig is, maar ook een middel van duivelse krachten is (Jakobus 3). Daarom wil ik Samuels pleidooi ter harte nemen door kritisch te kijken naar woorden en taal die ongevoelig zijn voor anderen en door te zoeken naar een taal die hen rechtdoet. Misschien is de witte, hoogopgeleide, gezonde, cisgender, heteroseksuele man wel een beetje te veel de aartsschurk in Samuels wereldbeeld, maar dat dit dominante exemplaar van de homo sapiens een toontje lager zal moeten zingen kan geen kwaad: had Maria niet al een keer gezongen over God die de hoge meneren van de troon stoot?

Gebrek aan samenleving
Toch aarzel ik wat bij Samuels vernieuwingsdrang. Dat heeft ermee te maken dat het individu basiswaarde en ijkpunt van zijn wereldbeeld is. Uiteindelijk komt mij zijn mensbeeld toch heel schraal en individualistisch voor. Hij omarmt de nieuwe tijd waarin het individu zelf bepaalt wie hij/zij/hen is als een gegeven en als de morele basis waarop we een samenleving waarin ieder individu meeteelt en meedoet moeten bouwen. Het is een van de spanningen en paradoxen van onze tijd: de individuele identiteit(en) die de basis moeten zijn voor samenleven en verbinding, maar tegelijk een bron van versplintering en afstandelijkheid vormen. Ik geloof niet dat het individu het centrum kan zijn dat alles en iedereen samenhoudt en verbindt. Veel stemmen in het publieke debat wijzen op de crisis van het individualisme, waar Samuel ook oog voor heeft. Mijn vraag is of de nadruk op diversiteit en individuele identiteit in de praktijk niet strijden en botsen met het verlangen naar een samenleving.
Daarmee verbonden struikel ik ook over het geloof in maakbaarheid dat Samuels pleidooi doortrekt. We moeten en kunnen door verandering van taal, mentaliteit en beleid een betere wereld scheppen, zodat ieder individu zijn eigen identiteit kan en moet bepalen en maken. Er is in dat maakbaarheidsgeloof weinig oog voor de gegevenheid, de gebrokenheid en de onmogelijkheid. Ik besef maar al te goed dat je je uit behoudzucht of fatalisme ook te gemakkelijk kan neerleggen bij de gegevenheden (en ik dank Samuel oprecht voor de prikkels in het conservatieve vlees). Maar wie met taal een nieuwe werkelijkheid schept die losraakt van de bestaande realiteit, stapt een imaginair doolhof binnen. Dat gevaar lijkt me niet denkbeeldig bij de oneindige mogelijkheden op het gebied van genderidentiteit en seksuele oriëntatie, die Samuel bepleit. Of de neutrale, fijngevoelige taal om iedere verwijzing naar handicap (of uitsluiting, of pijn) te voorkomen recht doet aan de pijnlijke werkelijkheid, vraag ik me af.
Hier raken we naar mijn gevoel dan ook aan de grenzen van de verbeelding. Ze mag hoog stijgen, zowel in het geloof, als in de visie op ons samenleven, zolang ze de verbinding met het ingewikkelde en reële bestaan maar niet kwijtraakt. Dat heeft namelijk gevolgen, zowel voor de verbeelding, die zweverig en irreëel wordt, als voor de realiteit, die niet meer door de verbeelding onder spanning en in beweging wordt gezet.

Katherine Rundell, Super-Infinite. The Transformations of John Donne (Faber & Faber, 2022).
Mounir Samuel, Je mag ook niets meer zeggen. Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd (Nieuw Amsterdam, 2023).

J.H. Visser is predikant van de Noorderkerk (PKN) in Amsterdam. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

  • Raadplegingen: 434