Skip to main content

nr2 • 1986 • Reformatie en Revolutie. Over het 'nochtans' in het nucleaire tijdperk

1e jaargang nr.  2 (1986)

Reformatie en Revolutie
Over het ‘nochtans’ in het nucleaire tijdperk.
mw. drs. N.M. Boot
drs. J.J. Visser

Onder deze aansprekende titel werden de Kuyper-voordrachten gebundeld, die Dr. R.L. Haan in 1983 hield in het kader van de Kuyper-katheder. Haan is een econoom, een kenner van de Wijsbegeerte der Wetsidee en van de bevrijdingstheologie. Hij is met name beïnvloed door de franse cultuurcriticus Jacques Ellul. Als econoom was hij voor een zestal jaren verbonden aan de protestantse hogeschool ISEDET te Buenos Aires (Argentinië).
De thematiek in dit boek is de confrontatie van onze mondiale samenleving zoals die door de revolutieprocessen in de afgelopen drie eeuwen gevormd is, met het ‘nochtans’ van het geloof zoals dat in de Reformatie beleden werd. Dit ‘nochtans’ is in het bijzonder toegespitst op het staan in de moderne samenleving:

‘De hoop in de menselijke ontwikkeling kan verbleken; dan blijft nog slechts het ondernemen zelf over. Het is handelen ‘om niet’ geworden, ‘ziende op het gebod, blind in de toekomst’. Zo alleen komt God tot Zijn eer. En zo kan slechts een rechtvaardige samenleving worden opgebouwd’.

Vanwege het belang van de aldus belichte thematiek besloten een aantal mensen, die zich in de verbanden van zending en evangelisatie met de vragen van Evangelie en samenleving in mondiaal perspectief bezig houden, om dit boek in een zes-tal sessies met elkaar te bespreken. In de laatste samenkomst was de auteur zelf aanwezig. De doelstelling bij deze bespreking was om vanuit de traditie van de Reformatie zicht te krijgen op allerlei ontwikkelingen, die in onze tijd spelen.
De redactie van Kontekstueel verzocht ons om aan de besproken problematiek een artikel te wijden, wat wij bij deze willen doen.

Achtereenvolgens stellen wij aan de orde:

  • de analyse van de revolutionaire processen in de samenleving op de terreinen van de techniek, de economie en de politiek.
  • de relevantie van deze analyse.
  • de theologische benadering, die Haan geeft van de moderne samenleving en de vragen, die deze bij ons opgeroepen hebben.

Wij hopen, dat een en ander bijdraagt tot verdere studie en doordenking.

Revolutie op alle terreinen
Onder revolutie verstaan Haan de onomkeerbare moderniseringsprocessen, zoals die zich in de laatste drie eeuwen hebben afgespeeld. Revolutie heeft in tegenstelling tot de oorspronkelijke betekenis van ‘terugkeer’ een 'progressistische’ klank van voortgang en verandering. Die veranderingen zijn niet of niet in de eerste plaats politiek van aard, maar alomvattend. Als motor van alle omwentelingen ziet Haan de technologische revolutie, die slechts één beginsel kent, namelijk efficiëntie. Het is het ‘procedé van de beste methode’, dat ten dienste staat van ‘het materialistisch eigenbelang’. Het efficiëntie-principe wordt een systeem, de Techniek, die doorwerkt op alle terreinen van het leven en demonische vormen aanneemt. Demonisch, omdat het een onbespreekbaar principe is in de samenleving en de levens van mensen reguleert.

In navolging van de franse gereformeerde theoloog en socioloog Jacques Ellul geeft Haan de volgende kenmerken van de Techniek:

  • automatisme: de technische beweging ontvangt de richting van zichzelf, als de enige beste oplossing gekozen is.
  • zelfvermeerdering: uitvindingen produceren zichzelf, vaak min of meer gelijktijdig, op verschillende plaatsen in de wereld. Er is geen sprake van finaliteit, maar slechts van causaliteit, waardoor automatisch de volgende stappen gezet worden.
  • monisme: de Techniek is ondeelbaar, daar het systeem de nieuwe behoeften, die het schept ook zelf weer vervult.
  • universalisme: het technisch proces is overal in de wereld gelijkvormig.
  • autonomie: de Techniek is niet onderworpen aan criteria van ‘goed of kwaad’, maar heeft een eigen ethiek die onbespreekbaar en zelfs sacraal is.

Was de techniek vroeger een middel en een onderdeel van het leven, nu is er sprake van een macht, die niet meer door de mens beheerst wordt.
De economie kan in dezelfde terminologie beschreven worden, want ook dit terrein van het leven wordt nu – anders dan vroeger – gereguleerd door de ‘ene meest efficiënte methode’. Steeds betere en in ieder geval andere producten dienen te worden afgeleverd in steeds grotere aantallen. Daarvoor moeten nieuwe markten gevonden worden met behulp van de zich steeds ontwikkelende reclametechnieken.
De ‘worteloorzaak’ van deze omwentelingen ligt in de mechanisering van het wereldbeeld. Die vond plaats toen er zich een scheiding voltrok tussen het denken over God èn over de wereld, over de natuur èn de bovennatuur. Op dat moment werd in het denken van de mens de wereld een machine, een manipuleerbaar gegeven, los van God. ‘Hij werd in de hemel gebannen’ en gereduceerd tot het Opperwezen. Hij werd echter niet meer begrepen als de God en Vader van Jezus Christus.
De economie gaat een eigen leven leiden ten dienste van de individuele mens. De individu moet zijn of haar talenten maximaal ontplooien en is in voortdurende competitie met de medemens gewikkeld. Op deze wijze worden de sociale relaties ondergeschikt aan de economische structuren. De ontwikkelingen op economisch gebied krijgen een stroomversnelling als de technische en wetenschappelijke revolutie samenvloeien en de Industriële Revolutie voortbrengen. Het wetenschappelijk onderzoek wordt ingeschakeld voor de vervaardiging van steeds verfijndere producten. Het winstmotief vraagt om een in principe onbegrensde markt, die zich over de hele wereld uitbreidt en allerlei andere typen van economie – die gebaseerd zijn op bevrediging van behoeften – absorbeert.
De effecten zijn desastreus. Haan concludeert: ‘Wat de achttiende eeuwse handelsman met zo grote voortvarendheid begon, is nu een wereldomvattend autonoom proces geworden: de uitbuiting van de fysieke kracht van de arbeiders, de verwoesting van het familieleven, de vernieling van buurtschappen, het rooien van bossen, de vervuiling van rivieren, de achteruitgang van ambachtsnormen, de uiteentrekking van traditionele cultuurgebruiken en de algemene ontluistering van het bestaan, met inbegrip van behuizing en kunst, en van ontelbare particuliere en publieke levensvormen die niet aan de winst kunnen bijdragen.’
Deze autonome processen, waarin de mens wordt ingeschakeld, worden vereenzelvigd met ‘vooruitgang’. De mens zelf verandert hierdoor. Het in de Middeleeuwen gewantrouwde eigenbelang wordt geïnstitutionaliseerd tot een sociaal beginsel, dat zich uit in competitie met de naaste:

‘Thus God and Nature linked de general frame
And bade self-love and social be the same’ (Alexander Pope)

De Techniek neemt bezit van het hart van de mens.
Ook de politiek blijkt deze ontwikkelingen niet tegen te kunnen houden. Zij deed aanvankelijk afstand van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid door de idee van de ‘liberale staatsonthouding’. De vrije markt en de vrije competitie zouden de productie doen groeien in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Echter in onze tijd is de staat zelf gaan optreden als financier, coördinator en afnemer. Monopolies zijn daarvan het gevolg. Ook de politiek heeft geen boodschap aan de theologie en verwijst haar naar haar eigen terrein. De privatisering van het christelijk geloof is daarmee onvermijdelijk geworden. Het leven is gecompartimentaliseerd in van elkaar door ‘eigen deskundigheid’ afgebakende gebieden.
Het politieke debat zelf is dat van de actualiteit die door de informatietoevoer en de verbeelding door de media gemanipuleerd kan worden. De burger wordt ondergedompeld in de actualiteit en verdoofd op zo’n absorberende wijze, dat hij aan bezinning en werkelijk verzet niet toekomt.

Het resultaat van dit alles is, dat de zaken gaan, zoals ze gaan. Zij worden bevorderd door velerlei technici, die ieder voor zich in de eigen institutie ‘efficiënt’ zijn. Duidelijk komt dit tot uiting in de bureaucratie, waarin ieder op zijn terrein werkt en waarin niemand het overzicht heeft.
Het efficiëntie-principe manifesteert zich geprononceerd in de bewapeningsspiraal. Steeds meer geavanceerde systemen worden geïntroduceerd vanwege de noodzaak van modernisatie. De drijvende kracht is de technologie. Het ‘Star War’ programma is hiervan de meest recente illustratie. Niet meedoen betekent achterblijven in de technologische ontwikkelingen, wat economische gevolgen zal hebben. Ook deze ontwikkeling lijkt eerder causaal dan finaal bepaald te zijn. De impulsen komen niet vanuit een gesteld doel, maar vanuit de technologie zelf, die verbonden is met het militaire-industriële complex.
Het vijandsbeeld functioneert in deze als legitimatie. In werkelijkheid bestaat er tussen Oost en West een ‘antagonistische samenwerking.’
Beide stelsels, communisme en kapitalisme, zijn gevangen in het systeem van de Techniek. Het resultaat is dat beide maatschappijvormen steeds meer convergeren. Dit geldt zowel op economisch als op politiek gebied. Beide zijn vertechniseerde samenlevingen, waarin de waarde van het materiële en morele gemak hoog aangeschreven staan. De kleur en terminologie mogen verschillen, maar aard en richting zijn gelijk.
De concurrentie tussen beide maatschappijvormen gaat echter ten koste van de Derde wereld en wat Haan ‘de derde persoon’ noemt. De ‘derde persoon’ is degene die niet bij de contractuele besluitvorming betrokken is, maar er wel de gevolgen van ondervindt. Hij wordt gemanipuleerd en blootgesteld aan allerlei propaganda. Hij levert zijn arbeid voor de markt, maar heeft geen stem. Verzet hij zich, dan is hij de ‘vijand’. Hij is met name het slachtoffer van de vertechnisering.

De relevantie van de analyse
De meest voor de hand liggende vraag ten aanzien van deze doordringende analyse is of het efficiëntie-principe in zichzelf zo ontmenselijkend is. Zit het kwaad niet in de mens, die dit principe hanteert? Vanaf Genesis wordt ons de mens ook getekend als broedermoordenaar. Een computer bijvoorbeeld kan op twee manieren gebruikt worden en het is de mens die daarvoor de criteria aanlegt. De mens kan juist van efficiënte methodes gebruik maken om zijn rentmeesterschap op aarde beter te kunnen vervullen. Het gaat niet om de structuren maar om het hart.
Haan ziet de keuze-mogelijkheid van de mens echter als zeer beperkt. Vanaf zijn geboorte wordt hij in het systeem gesocialiseerd. De ontwikkelingen tonen aan, dat de techniek een eigen weg gaat. Automatisering kost banen in een tijd van werkeloosheid. Robots blijken robots te maken.
De atoomenergie werd eerder voor vernietigings- dan voor vreedzame doeleinden gebruikt. De mens heeft mee te doen in het systeem als hij tenminste op zijn specifieke terrein (techniek of economie etc.) mee wil blijven tellen. In deze betrekken wij dan nog niet eens de onbedoelde effecten van de technologische ontwikkelingen zoals die van de overtollige voedselproductie in de westerse landen en de ontwrichting van het milieu.
Is de aanvaarding van het systeem dan de prijs die wij voor de materiële welvaart moeten betalen? Is er dan niet sprake van een effect op de mens, die de gehele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel?
De Bijbel spreekt over zonde en kwaad vanaf de eerste bladzijden. Zij laat ons ook de samenballing van het kwaad in een stelsel zien, zoals bij de torenbouw van Babel en de alomvattende macht van het Beest in Openbaring.
Het is het systeem, aldus Haan, dat het Hart van de mens aantast. De mens staat voor de keuze het te accepteren of er buiten te vallen. Het is de keuze van een afgestudeerde, die een baan accepteert, niet vanuit een roeping, maar vanwege het inkomen, wat daaraan vast zit. Het alternatief voor hem kan de bijstand zijn. Het is de keuze van een gemeentebestuur dat opteert voor de constructie van een kerncentrale of een vervuilende industrie, omdat het werkgelegenheid biedt. Het systeem dwingt.
Een tweede vraag, die oprijst is of de technologische revolutie toch ook niet een aantal positieve ontwikkelingen tengevolge gehad heeft in de drie laatste eeuwen. Door de medische wetenschap is bijvoorbeeld de pokken wereldwijd uitgeroeid, de gemiddelde levensduur verlengd en de kindersterfte omlaag gebracht. De rechten van de mens zijn vastgelegd. De slavernij is afgeschaft. Het Evangelie is tot aan het einde der aarde geboodschapt en de bijbel is in honderden talen overgezet.
Ook op politiek gebied zijn er soms verrassende ontwikkelingen zoals het einde van de dictaturen in de Filippijnen en Argentinië. Zijn deze – met tal van voorbeelden uit te breiden – gegevens toch ook niet aanduidingen, dat wij de loop der geschiedenis niet al te zwart mogen inkleuren? Zijn goed en kwaad niet ineengestrengeld? Iemand als Berkhof ziet de doorwerking van kruis en opstanding in de geschiedenis. Hoewel Haan geen behoefte zal hebben om positieve zaken te ontkennen, zal hij toch geneigd zijn op de keerzijde van deze medailles te wijzen: de medische manipulatie, de martelingen en het laten ‘verdwijnen’ van tienduizenden.
In zijn kritische analyse van onze samenleving staat Haan niet alleen. F. de Graaff en – recent – W. Aalders hebben vanuit andere optieken onze cultuur doorlicht en met name gewezen op de demonische trekken. De kritische houding beperkt zich niet tot Nederland. Lesslie Newbigin heeft in zijn ‘The other side of 1984’ het fundament van onze cultuur, namelijk een zingevingssysteem, dat niet op het geloof, maar op de rede gebaseerd is, ter discussie gesteld. Deze publicatie heeft een lawine van reacties tengevolge gehad, zowel in de gehele Angelsaksische wereld als in mindere mate elders in de wereld. Studiegroepen, samengesteld uit verschillende disciplines, hebben de door hem toegeworpen handschoen opgevat en beraden zich op de voorwetenschappelijke vragen.
Dit alles duidt op een desoriëntatie in onze samenleving en cultuur. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat de kerk in de periode sinds de Verlichting is afgebroken: aanvankelijk aan invloed, vervolgens in ledental en tenslotte in de gebouwen en instituties. De kerk signaleert wel de problemen, getuige deze en andere oproepen, aanzeggingen en apologieën, maar is blijkbaar niet in staat om in enig opzicht leiding te geven. Een actueel voorbeeld is de kwestie van de euthanasie.

In dit verband kunnen wij de vraag stellen of en in hoeverre het efficiëntie-principe in de organisatie en in het spreken van de kerk zelf is doorgedrongen. Heeft ‘de beste benadering’ met voorbijgaan van andere niet tot versplintering geleid? Staat het spreken van de kerk soms niet ver af van wat in het dagelijks leven van de mensen aan de orde is? Is zij ook niet wereldgelijkvormig in organisatorische zin, inclusief compartementalisaties? Spelen ook bij haar niet de materiële en morele gemakken? Zijn zij en daarmee ook wij wel ‘vreemde elementen’ in onze tijd?

In de traditie van de Reformatie en de Nadere Reformatie staat de verborgen omgang met God en Zijn Woord centraal. Wij geloven en belijden, dat dit Woord een categorie ‘sui generis’ is, die de heilsbeweging in de wereld heeft teweeggebracht en voortgaat. Ook Haan wijst in deze richting wanneer hij de Heidelberger Catechismus citeert. De vraag ‘waaruit kent gij uw ellende?’ wordt beantwoord met ‘Uit de Wet Gods’. Deze wet belicht het gehele leven. Zij verootmoedigt en is een belofte. Zij roept op tot handelen ‘om niet’.

De theologische benadering

Dit handelen om niet wordt onderbouwd aan de hand van de volgende kernpunten:

Verbond en verkiezing
Kenmerkend voor de Reformatie is de herontdekking van de relatie tot God als een verbond. God en mens hebben geen contract met elkaar, waarin bemiddeld kan worden tot wederzijds voordeel. God sluit een verbond met de mens; dat betekent dat Hij in zijn vrijheid voor de mens kiest. Elke mogelijkheid tot zelfredding wordt verworpen. Wij bestaan bij de gratie van Gods keuze voor ons, ongeacht ons eigen pogen om onze verlossing naderbij te brengen. God is ons trouw, zonder daar iets voor terug te verwachten. En zo kan ook de mens God dienen, zonder daarmee iets voor zichzelf te willen bereiken. Essentieel voor de verbondsrelatie is de wederzijdse keuze voor elkaar, op geen andere grond dan die van het Woord.
J. Elluk (Le livre de Jonas) zegt: ‘In Jona’s terugkeer tot God zien wij de herontdekking van wat God is: niet die soort ruilhandel van gelijk oversteken – ‘ik heb berouw, dus Gij zijt genadig’. Maar God heeft gratie verleend vanaf het begin. Jona bevindt zich in het binnenste van het monster uit de zee, in de hel, d.w.z. in de totale verlatenheid van God. Maar de herontdekking van de verbondsrelatie brengt hem tot dankzegging voor Gods trouw, ook zonder dat er iets zichtbaars tegenover staat (…). In deze relatie handelt God om niet, uit trouw, en ook de mens handelt om niet, uit trouw’. In dit licht staat ook het leerstuk van de verkiezing. De verkiezing is geen verklaringsbeginsel, maar onderstreept het om-niet karakter van Gods handelen. Als zodanig is de verkiezing gericht op de uitvoering van Gods werk voor de ander. Verkiezing is altijd verkiezing tot dienst. Jona krijgt een verkiezingsopdracht; het gaat om het herstel van het beeld Gods: de mens als Gods medearbeider, de hoeder van de broeder.

Handelen om niet
God verkiest mensen en sluit met hen een verbond om niet. Hij concludeert nooit uit wat voorafgegaan is, maar Hij spreekt het grote ‘nochtans’. Zijn vrijspraak is nooit af te leiden uit welke menselijke conditie dan ook. God doet iets nieuws op aarde: Hij doorbreekt de cirkel van het bestaande. Deze discontinuïteit tussen Gods handelen en de gegeven werkelijkheid betekent dat de mens zich daarin niet meer kan nestelen, maar vreemdeling wordt. Van het handelen van God in Christus hangt ons leven af. Wij kunnen ons slechts nog oriënteren op dit vrijsprekende Woord Gods, en kunnen ons nooit meer vestigen in aardse zekerheden. In deze wereld moeten we leven uit het Woord, waarvan we volkomen afhankelijk zijn. Dat houdt in dat we niet uit het succes en niet uit de traditie leven, en niet ‘naar een doel’, maar uit het Woord, op een grondslag. Levend uit het Woord gaat het niet om de doelmatigheid, de efficiëntie, maar om de trouw en de gehoorzaamheid. In de verbondsrelatie handelt de mens niet ’met het oog op’, maar ‘om niet’. Daarom is de Reformatie de uittocht uit de dwang der efficiëntie. We handelen niet uit verdragsverplichting, maar uit verbondstrouw.
De rechtvaardiging uit het geloof betekent, dat de voor God onacceptabele zondaar nochtans wordt geaccepteerd. En in die herstelde relatie geldt dit ‘nochtans’ wederzijds.
God is God, ook als Hij zich verbergt. ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ luidt psalm 22. ‘Ik roep des daags en Gij antwoordt niet, en des nachts en ik kom niet tot stilte. Nochtans zijt Gij de heilige…’.
De dwang van de doelmatigheid, van het ‘handelen om iets’, is weg, en er is ruimte voor keuze in vrijheid, hopend op Gods trouw. En de christelijke hoop schakelt ons niet uit, maar in. Het om niet van Gods genade schept de ruimte om de weg van de gehoorzaamheid te gaan. Het is handelen om niet geworden, ziende op het gebod, blind voor de toekomst. Wie gelooft gaat niet uit van zichzelf; niet van zijn zonden en niet van zijn successen. Hij gaat uit van het niet ledig wederkerende, dus efficiënte Woord. God heeft zijn ‘nochtans’ gesproken, en Hij had het eerste woord. Voor de gelovige is daarom het ‘nochtans’ van de genade niet langer een tegenspraak, maar een zekerheid en het uitgangspunt van zijn handelen.
Het ‘nochtans’ is nu aan de verbondspartner, de mens.
‘Al gaat de wereld om ons heen de weg van een hysterische ontwikkeling, al worden alle maatstaven omgevormd naar nuttig en onnuttig voor de wereld, al duizelt het om ons heen’, nochtans ‘gaan wij de rechte weg, weten het onderscheid, weten wat gedaan moet worden en wat niet’.
God heeft gekozen en Hij is trouw. We leven uit de ongelimiteerde genade. Daarom hebben we een ongelimiteerd uithoudingsvermogen, in het aangezicht van de realiteit.

Het archimedisch punt
Aan de samenlevingsproblematiek wordt richting gegeven vanuit het geloofsaspect, zoals in het voorgaande ingevuld is: God verkiest de mens voor de uitvoering van zijn werk voor de ander. De A/ander is het archimedisch punt van Haans theologie van de samenleving. De A/ander is God en de naaste als beeld van God. Daarbij gaat het niet om de ander met wie ik in een liefdevolle relatie sta, maar juist om de ‘derde persoon’, die in mijn maatschappelijk systeem niet participeert, maar er wel effecten van ondergaat, de non-contractant. Met zijn ogen moet ik de samenleving bekijken. Wie de ander is, wordt duidelijk gemaakt aan de hand van het vijfde gebod, dat staat op de grens tussen de eerste en de tweede Tafel van de Tien geboden. De ouder is degene, die jezelf niet uitkiest, en je toch tegenover je vindt. De ouder is degene die je een naam x geeft, die jou identificeert en definieert. De ouder staat in diepste zin voor de naaste, en wel de hulpbehoevende naaste, de arme. Het sprak in Israël vanzelf dat de ouders door de kinderen gehoorzaamd werden: wat dat betreft zou dit gebod overbodig zijn geweest. Wat wel voor kwam, is dat ouden van dagen, nadat hun ‘productieve’ tijd voorbij was, alleen in de woestijn werden achtergelaten om te sterven.
Dat was in Israël verboden. De ouder is de hulpbehoevende, degene die niet productief (meer) is. Hem houd je in ere. Hij staat boven je. Calvijn merkt op n.a.v. het vijfde gebod: ieder van ons is onderworpen aan zijn naaste. De naaste geeft me een naam: hij staat altijd hoger dan ik zelf. Hij is beeld Gods: hij leeft in relatie met de God die hem noemt. De ander en God zijn samen. De wederzijdsheid met de naaste is analoog met de verbondsrelatie God-mens. Als God de Absolute is, is ook de ander absoluut.
Dat doet de vraag opkomen, of zo de ander en de Ander niet inwisselbaar zijn. In de gereformeerde traditie is de bevindelijke godsontmoeting criterium voor de ontmoeting met de ander. Kun je ook, omgekeerd, via de ander God vinden?
En als het zo gesteld wordt, wordt dan de werkelijkheid niet tot openbaring verheven? Dit wordt in het boek niet helemaal duidelijk. Essentieel in het betoog is, dat er wel een regelrechte verbinding is tussen God en de ander. Ook in de gereformeerde traditie kun je nooit jezelf verzelfstandigen en als uitgangspunt nemen. Het gaat om God, maar daar hoort onmiddellijk een geassociëerde bij; het eerste en het tweede gebod zijn gelijk. Vgl. ook 1 Joh. 3:17: wie zijn hart voor de ander sluit, verhardt in dubbele zin, ook in zijn relatie tot God. Niemand, in wie de liefde van God is, kan zijn hart voor de naaste sluiten. De verbondsrelatie tot God betekent per definitie ingeschakeld worden bij de dienst aan de naaste. De rechtvaardiging uit het geloof wijst een weg om te gaan.

Bevrijdingstheologie
Haan heeft veel waardering voor de latijns-amerikaanse bevrijdingstheologie, een duidelijk voorbeeld van kontekstuele theologie, van theologie die haar archimedisch punt in de ander kiest. De bevrijdingstheologie ontstaat vanuit reflectie op de situatie en analyseert de situatie vanuit het centrale verbondsthema: denken vanuit de A/ander. Vooronderstelling is namelijk de voorafgaande keuze voor de arme. In de nieuwe kerkelijke praktijk, die zo ontstaat, ziet Haan een equivalent van de Reformatie binnen het latijns-amerikaanse katholicisme. De kerk wordt volkskerk, kerk van de arme.
Zij is niet een kerk die een ‘eigen terrein’, dus veiligheid zoekt. Zij is een kerk die zichzelf verliest, er principieel is voor de wereld en zodoende afziet van het efficiëntiemotief.
De keuze voor de revolutie, voor het antikapitalisme in Latijns Amerika, is een keuze vanuit het beginsel, in het aangezicht van de ander. Dat vraagt niet naar efficiëntie en haalbaarheid, maar is daad van gehoorzaamheid. Daarbij gaat het niet om een rechtvaardiging van elke revolutie als zodanig. Een revolutie is legitiem, voor zover zij gegrond en georiënteerd is op de A/ander.

Onze situatie
In de huidige kerkelijke praxis ten aanzien van de hierboven geschetste vertechniseerde maatschappij, hebben we te maken met een gepolariseerde situatie. In de gemeente is vaak wel aandacht voor de zgn. micro-ethische vragen en aan een radicalere maatschappij-analyse komen we dan niet toe. De vragen rond bewapening, arm-rijk, blijven liggen. En omgekeerd: wie zich wel met deze problematiek bezig houdt, heeft geen interesse voor de micro-ethische vragen, en we laten elkaar links, dan wel rechts liggen, al naar gelang de eigen blikrichting.
Het is van het grootste belang zich aan deze samenhang niet te laten uitleveren, maar de bereidheid te hebben, om daarin te blijven getuigen. Durven we de radicaliteit van de analyse wel aan? De uitdaging ligt er. Maar als je zo de nadruk legt op de concrete radicaliteit van het Evangelie, kun je het dan een gemeente wel aandoen?
Het blijkt maar al te vaak en pijnlijk duidelijk dat het gewone werk niet te combineren is met deze visie op de zaken. Want ‘wij zijn maar gewone mensen’, en in ons heel gewone leven kan de veeleisendheid van het Evangelie ons in een onmogelijke positie brengen.
Hoe moet er met deze vragen omgegaan worden? Mag je wel zeggen dat de echte gemeente weg gaat bij b.v. ‘Holland Signaal?’ Of wordt aan de gemeente op die manier iets opgelegd wat niet te dragen is? Ook in de confrontatie met deze vragen moeten we de analyse niet uit de weg gaan, maar alle ruimte geven. Wie vanuit een zekere ‘pastorale mildheid’ hierop in wil gaan, moet weten hoe de zaak in elkaar zit, en kan dan iemand anders begrijpen. Niemand kan naar de ander gaan met de pretentie van zijn eigen radicaliteit. We maken allemaal deel uit van het systeem en niemand houdt schone handen. Met andere woorden: de diagnose moet wel radicaal zijn, maar de therapie kan dit nog niet zijn. Wij veranderen niets, maar het is wel aan ons om ruimte te creëren en zodoende de rechtvaardiging vruchtbaar te laten zijn. De weg moet gewezen kunnen worden. Probleem daarbij is vaak, dat vanwege het gebrek aan geloofskennis / theologische kennis het vrijwel onmogelijk wordt, om de verbinding tussen geloof en politiek handelen te zien. Daarom zal in het pastoraat de catechese van het grootste belang zijn.
Misschien kan vernieuwing beginnen in kleine groepen, heel fragmentarisch, nauwelijks merkbaar en schijnbaar irrelevant temidden van de realiteiten die ons overweldigen. ‘Nochtans’ niet zinloos. Want we zijn niet geroepen het heden te verabsoluteren. Het Rijk van God kan nooit geïdentificeerd worden met het hier en nu, maar het biedt wel een strategisch alternatief. De toekomst van het rijk waarborgt het rechtsbesef in het heden en leert de mensen te ‘handelen om niet’. Om nog eens Ellul te citeren:

‘Naar de maat van Gods genade is alle menselijk handelen strikt betrekkelijk, en toch moet het gedaan worden, niet voor het absolute succes ervan (dat slechts mogelijk is in het Koninkrijk van God) maar omdat het in dit betrekkelijke is, dat de liefde zich uitdrukt. ‘Indien gij over weinig getrouw zijt geweest, zal ik u zetten over veel,’ Voor ons is er deze belofte’.

Wat door het Evangelie gebracht wordt, kan toch nooit een illusie zijn?

  • Raadplegingen: 1819