Skip to main content

nr2 • 1986 • Kroniek

1e jaargang nr.  2 (1986)

Kroniek
ds. T. Poot

Dat er in ons tijdschrift ook een kroniek zou komen stond van meet af aan vast, maar niemand vroeg zich af waarom eigenlijk. We zijn (piep)jong genoeg om ons dat achteraf nog af te vragen. Er zijn sprekende voorbeelden. Om er slechts twee te noemen: de kroniek van prof.dr. A.J. Bronkhorst en dr. A.A. Spijkerboer in ‘Kerk en Theologie’ en de Reflexen in ‘Theologia Reformata’ van de hand van meerdere scribenten.
Met name de Kroniek van ‘Kerk en Theologie’ laat twee modellen van kroniekschrijven zien. Prof. Bronkhorst schrijft veelal over één onderwerp en diept dat aan de hand van zijn fenomenale documentatie en geheugen naar alle kanten uit; dr. Spijkerboer stelt meestal meerdere onderwerpen aan de orde en becommentariëert die dan op de hem zo eigen wijze. Uiteraard schrijven beiden over zaken die in de lucht zitten en op de tong liggen, want actualiteit is stellig een basisgegeven voor een kroniek. Daarmee is dan tevens een van de redenen genoemd waarom een kroniek in een tijdschrift als het onze thuishoort: we willen proberen mee te denken over zaken die in kerk en samenleving nu op de agenda staan.
Mijn mede-kroniekschrijver Abma heeft zich in zijn bijdrage in het eerste nummer van dit blad bewogen in wat ik nu maar het Bronkhorst-spoor noem. Of dat zijn definitieve keuze is, weet ik niet, maar maagdelijk is door deze inzet de opzet van deze rubriek niet meer. Toch ben ik zo vrij het andere spoor te kiezen: een paar onderwerpen, voorzien van enig commentaar. Daarin zit geen spoor van kritiek op Abma’s keuze, maar de mijne vertolkt wel de voorkeur voor een Kroniek: gevariëerde actualiteit of – met een herinnering aan vroegere Diësvieringen van de G.T.S.V. Voetius – actuele varia.
Een Kroniek dient namelijk, naar mijn oordeel, iets lichtvoetigs te hebben, hetgeen uiteraard iets anders is dan luchthartig of lichtvaardig. Ik zie een Kroniek als het lichtverteerbare toetje na de copieuze maaltijd die in de artikelen geboden is. Eigen en anderer leeservaring leert dat een aldus opgediend toetje meestal als ‘voorafje’ geconsumeerd wordt. We vouwen het zojuist in de bus geplofte tijdschrift open – voor een leesjunk ’n altijd prikkelend gebeuren – bladeren het door en lezen dan meestal de terzijdes of de kronieken, want dat hapt zo heerlijk weg. Ook om die reden is het goed dat er in een tijdschrift als dit een kroniek is. We hebben niet altijd tijd en zin voor zware brokken; er moet ook iets te lezen zijn voor ’s avonds laat of tussendoor.
Nog één opmerking: actualiteit is betrekkelijk. Wat op het moment dat wij schrijven de aandacht trekt en om commentaar roept is op de dag dat u leest misschien al achterhaald door iets heel anders. U wilt dat euvel wel voor lief nemen. We zijn nu eenmaal geen dagblad, zelfs geen weekblad. Het enige waar wij op moeten letten is: actualiteit met structurele trekjes; dan is het niet gauw ‘oude koek’!

Kerk en Evangelisatie
In juli j.l. vond in Amsterdam een massaal evangelistencongres plaats met Billy Graham als centrale figuur. Rond 8000 evangelisten waren naar Mokum – zo u weet: dè plaats – getogen om in bijbelstudie, workshops en practische arbeid toegerust te worden voor de opdracht ‘het Evangelie te prediken aan alle creaturen’ (Mc. 16:15 St.vert.).
Juist in die congresdagen werd bekend dat we inmiddels met 5 miljard creaturen de aardkloot bevolken. En men verwacht dat we in 1999 met zes, in 2010 met zeven en in 2022 met acht miljard mensen zullen zijn. U gelieve u te realiseren dat 2022 niet een magisch jaartal in verre verten is, maar dat we over 35 jaar zover zijn – als God deze pluis op de rok van het heelal dan nog in zijn hand heeft. Mijn vorig najaar geboren kleinzoon David zal dan bijvoorbeeld net aan zijn tweede baan toe zijn. Als er nog een baan voor hem is natuurlijk. ‘Gaat heen in de gehele wereld en predik het Evangelie aan alle creaturen’. Deze Pinksteropdracht wordt, in plaats van langzamerhand vervuld te raken, met de dag gigantischer!
Deze explosieve bevolkingsgroei – dr. Boerwinkel schreef er al over in zijn ‘Inclusief denken’ (1966) en telde haar onder de ‘zes cascadische versnellingen’ die onze tijd kenmerken – treft vooral de derde wereld: dáár worden thans negen van de tien baby’s geboren. In West-Europa loopt de bevolking in aantal terug – iedere vrouw minstens twee kinderen is her en der al de leus – maar nemen secularisatie en ontkerkelijking hand over hand toe. Aan twee, op wereldschaal weliswaar kleine, feiten werd dat voor mij in de dagen van het evangelistencongres voelbaar.
Het eerste: acht nederlandse kerken richtten in juni j.l. de SILA op (Stichting Interkerkelijke Leden Administratie) om na 1 januari ’88 kerkelijke ledenadministraties op te zetten c.q. bij te houden. Met ingang van die datum zal namelijk de overheid de kerkelijke gezindte of levensbeschouwing niet langer in het bevolkingsregister opnemen. Als reden daarvan wordt, behalve de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger, opgegeven dat de overheid ‘geen belang heeft bij geloof of levensbeschouwing van de burgers’. Godsdienst is dus volledig Privatsache geworden. Als wij met art. 36 van de N.G.B. belijden dat het het ambt van de overheid is ‘niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan de heilige kerkedienst… het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God door een iegelijk geëerd en gediend worde’ dan laat de bovengenoemde maatregel ons pijnlijk beseffen hoe ver wij ontzonken zijn aan het theocratisch ideaal van een christelijk gemenebest.
Het tweede, kleinere feit: op zondag 29 juni j.l. werd in de Westerkerk, Kraneweg 5 te Groningen een laatste kerkdienst gehouden. Belangstellenden werden via kranteadvertenties uitgenodigd deze dienst bij te wonen. Wij hebben in onze groningse jaren enige tijd vlak bij die gereformeerde Westerkerk gewoond. Een niet zo fraai, maar wel monumentaal bolwerk van gereformeerd kerkelijk leven, dat nog niet zo heel lang geleden ’s zondags stampvol zat. Thans gesloten. Niet meer nodig.
Secularisatie en ontkerkelijking. Evangelisatie is meer dan ooit nodig, in en buiten Europa, onder een groeiende wereldbevolking. Alleen al om die reden mag zo’n congres als in Amsterdam met zoveel bevlogen mensen op onze hartelijke belangstelling en warme sympathie rekenen. En dat er, met namen in kerkelijke kring, zo smalend gedaan is over wat er in Amsterdam – en in Zandvoort – plaatsgreep, zegt, dunkt mij, meer over die criticasters dan over die 8000 evangelisten.
Toch gevoel ik, bij alle sympathie voor wat de broeders en zusters in A’dam bewoog, ook bij mijzelf een zekere terughoudendheid. Is het vanwege de massaliteit van het gebeuren? Vanwege de geöliede organisatie? De schare, vermoeid en belast, als schapen zonder herder dwalend, hoort thuis in het Evangelie; met de massa, uniform gericht komt men in de buurt van de ideologie. Toch is dat niet de diepste reden van mijn innerlijke afstand. Er zijn andere, van meer principiële aard.
Om te beginnen heb ik moeite met de aanbevolen en gepractiseerde evangelisatie-methodiek. De apostel Petrus vermaant ons bereid te zijn tot verantwoording aan al wie ons rekenschap vraagt van de hoop die in ons is (1 Petrus 3:15). De amsterdamse evangelisten werden het zandvoortse strand op gestuurd met antwoorden op vragen die ze eerst zelf bedacht en geformuleerd hadden. Dat doen zij niet alleen; dat kenmerkt veel evangelisatiearbeid. Ik heb daarover destijds iets geschreven in het boekje dat uitgegeven is ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de B.K.V.: 50 + 50 = EEN EEUW. Mag ik mijzelf even citeren? ‘Een gemeente die zichzelf christelijke gemeente noemt, maar niet messiaans leeft, zo goed als niets vertoont van het ‘gij geheel anders’ van Efeziërs 4:20, maar even wereldgelijkvormig is in haar denken en doen als de anderen, roept geen vragen op en derhalve worden haar ongevraagde boodschappen als irritant en huichelachtig ervaren. En om die vragen gaat het juist! Er moeten vragen opgeroepen worden door het alternatieve bestaan van de Christus heiligende gemeente. Verbaasde vragen, lastige vragen, venijnige vragen, geërgerde vragen, hongerige vragen, nieuwsgierige vragen, maar VRAGEN om rekenschap van de hoop die in ons is. Op dat punt begint de evangelisatie. De apologetische evangelisatie. Evangelisatie als antwoord geven.’ Einde citaat. Er is ons gezegd dat we ons als kerken moeten schamen eerder dan critiek te hebben, omdat Billy Graham ons een schuldrekening voorhoudt. Ik ben bereid mij te schamen over het gebrek aan werfkracht van de gemeente, want als er geen ‘geopende deur is voor ons aangezicht’ (Openb. 3:8) is dat een teken van onze geestelijke armoede, maar ik ben niet bereid mij te spiegelen aan de vertoonde methodiek, want ik acht haar onbijbels en tot weinig nut voor het Koninkrijk.
Ik heb ook en vooral theologische bezwaren tegen de leer, zoals die opgeld deed op het amsterdamse congres. Daarover is echter al zoveel gezegd en geschreven dat ik er kort over zal zijn. Prof.dr. J. Verkuyl, als waarnemer aanwezig, vatte ook mijn bezwaren kort en bondig samen toen hij zei dat de verkondiging van het Evangelie alle nadruk kreeg ten koste van het Evangelie metterdáád. Het helpt natuurlijk niet om op te merken dat in andere kringen het evangelisch activisme ten koste gaat van de verkondiging. De ene eenzijdigheid maakt nu eenmaal de andere niet goed. Maar als alle nadruk valt op persoonlijke wedergeboorte en persoonlijke levensheiliging en de vernieuwing van de samenleving en bevrijding van mensen uit onderdrukkende verslavende machten smalend ‘koninkrijkstheologie’ genoemd wordt, dan zou men de broeders en zusters toch in de leer wensen bij hun broeders ‘evangelicals’, die de wedergeboorte des harten en sociale actie als het éne Evangelie van het Koninkrijk bijeen pogen te houden.
Ik heb in dit opzicht veel geleerd uit twee boeken die ik de afgelopen zomer las: het al wat oudere ‘Tegen de stroom in’ van Jim Wallis en het recentere ‘Vroom en radicaal’ van Evert van der Poll en Jurjen Beumer (beide boeken zijn uitgegeven bij Ten Have, Baarn). Ze verdienen, niet alleen bij de amsterdamse evangelisten, maar ook in de kerken grondige aandacht, opdat we de breedte niet ten koste van de diepgang laten gaan, maar ook van de diepgang geen smalspoor maken en dat laatste bedreigt ònze kring, net als die van de evangelisten, het meest.
En dan tenslotte iets, wat misschien heel subjectief is, maar wat mij innerlijk het meeste afstand geeft tot zulke happenings als in Amsterdam. Dat is de, wat ik nu maar noem, ‘voorwaarts christenstrijders-sfeer’ die zulke samenkomsten omgeeft. Het massale samen-staan-we-sterk roept de suggestie op van een te klaren karwei, benevelt zo gemakkelijk met een lichte overwinningsroes. Ik mis de diepgang van het roepen uit de diepte, van het wachten op God. dat Hij het maken zal. Iemand die mij dierbaar was, was, dorstig naar blijdschap, in een bepaalde fase van zijn leven in opwekkingskringen terecht gekomen. Na zich een tijdlang gelaafd te hebben aan het vreugdevolle hallelujageroep keerde hij zich tenslotte, teleurgesteld, af. Gevraagd naar het waarom zei hij: ze hadden daar geen weet van

‘k Ben gewoon in bange dagen
mijn benauwdheid U te klagen.
Gij toch, die d’ellenden ziet,
hoort mij en verstoot mij niet.
(Ps. 86:4a)

Vanwege deze diepgang kan mijn hart nooit helemaal meekomen met zulk groot geroep als in de RAI en ook elders wel te horen is.

Kerk en Israël
De kwestie rond het ontslag van dr. G.H. Cohen Stuart als theologisch adviseur in Jeruzalem van de Ned. Herv. Kerk, een verdrietige zaak op zich, dreigt blijkens interventie van joodse zijde, langzamerhand schadelijke gevolgen te krijgen voor de voortgang van het gesprek tussen christenen en joden in dit land.
U kent de feiten. In juni van dit jaar besloot de synode van de Ned. Herv. Kerk het contract met dr. Cohen Stuart, dat in 1988 afloopt, niet te verlengen. De zaak werd ter synode achter gesloten deuren behandeld en ook de Raad voor Kerk en Israël bleek niet bereid mededelingen te verschaffen over de redenen van dit toch wel spectaculaire ontslag. Geruchten zijn evenwel niet tegen te houden en zo ontstond een fluistercircuit, waarin allerlei veronderstellingen de ronde deden, van heel persoonlijke tot meer principiële. Wie zwijgt om personen niet te benadelen moet wel overwegen dat zwijgen betrokkenen soms meer kan schaden dan openbaarmaking van feiten.
Wie er ook zweeg, dr. Cohen Stuart zelf niet. In enkele gestencilde rondzendbrieven deed hij zijn beklag over het ongevraagde ontslag, verklaarde nimmer te zijn ingelicht over de redenen ervan en kondigde aan tegen het synodale ontslagbesluit in beroep te gaan bij de commissie voor bezwaren en geschillen.
Intussen mengden zich ook joden in het geschil. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 4 juli 1986 las ik een Ingezonden Stuk van de hand van Rabbijn drs. Nathan T. Lopes Cardozo onder de titel ‘Luisterpost’. Omdat waarschijnlijk niet velen van u het NIW lezen neem ik het stuk hier in zijn geheel over:
‘Het ontslag van dr. Cohen Stuart, theologisch adviseur in Jeruzalem der Ned. Herv. Kerk is voor mij en velen van mijn collega’s een pijnlijke en zeer verontrustende aangelegenheid met vergaande consequenties.
Het zal niet moeilijk zijn te begrijpen dat de aanwezigheid van een theologisch adviseur in Jeruzalem door een groot gedeelte van het joodse volk met velerlei bedenkingen wordt beoogd. Tweeduizend jaar christelijk antisemitisme en zendingsactiviteiten hebben daar zeker voor gezorgd. De Hervormde Kerk moet zich dan ook bijzonder bevoorrecht voelen, wanneer dr. Cohen Stuart, als haar afgevaardigde, goede contacten met de joodse gemeenschap in Israël heeft kunnen opbouwen en met open armen in deze gemeenschap wordt ontvangen. Dit is verre van vanzelfsprekend. Het is niet zozeer uit sympathie voor de kerk dat rabbijnen, talmoedisten en joodse filosofen medewerking aan de theologisch adviseur wensen te verlenen. Het is voornamelijk uit respect voor de persoon van dr. Cohen Stuart. Dit op grond van het feit dat de heer Cohen Stuart niet alleen een oprecht mens is, maar bovendien bereid is om openlijk voor Israël en het jodendom op te komen, zich niet met zendingsactiviteiten wenst in te laten en weigert mee te doen met christelijke gesprekken met de PLO, zolang daar van joodse kant bezwaar tegen wordt gemaakt. Ook zijn persoonlijke oproep aan medechristenen om boete te doen voor de vele ondraaglijke pijnen, welke de kerk het joodse volk heeft aangedaan, heeft daartoe bijgedragen. Zoiets vereist grote moed en dwingt onze waardering af.
Zijn ontslag is dan ook een klap in ons gezicht. Het roept bij ons de vraag op of de kerk dr. Cohen Stuarts pro-joodse instelling niet langer meer kan tolereren, zijn respect voor het jodendom te pijnlijk vindt en zijn identificatie met Israël als te diep ervaart.
Het stilzwijgen van de kerk omtrent de beweegredenen tot dit ontslag bevestigen dit voorgevoel. De kerk zal zich dan ook moeten afvragen of haar volgende adviseur evenveel medewerking zal ondervinden als tot nu toe het geval was. Zou het niet belangrijker zijn zich te bezinnen op de vraag op welke voorwaarden de joodse gemeenschap bereid is haar assistentie aan de kerk te verlenen, dan de vraag in hoeverre de theologisch adviseur aan de criteria der kerk voldoet? De kerk zou er dan ook zeer wijs aan doen de heer Cohen Stuart op zijn luisterpost te laten.’

Naar mijn mening is door de niet mis te verstane inhoud van deze (en andere) opmerkingen van joodse zijde de zaak Chen Stuart op een niveau gekomen dat het persoonlijke ver te boven gaat. In geding is hoe de kerk en met name de Ned. Herv. Kerk zich opstelt tegenover jodendom, synagoge en Israël. Met stilzwijgen is hier niemand gediend.
Dat klemt te meer omdat we nog altijd zitten met de uitlatingen en het geschrijf van het evangelistenpaar Lucas en Jenny Goeree. Ik vergis me niet als ik zeg dat WIJ daar mee zitten. Om meer dan één reden. Om te beginnen moeten we niet denken dat de buitenwacht zich druk maakt over een eventueel verschil tussen wat de Goerees denken en wat de kerk beweert. Dat is voor hen allemaal één pot nat. De Paus, dominees, de Goerees en nog zo wat, dat is allemaal ‘de kerk’. Zo werkt dat en dat weet ieder die zijn neus wel eens buiten de kerkdeur steekt. Betogen en betuigen dat wij de Paus, de Goerees etc. niet zijn helpen niet. WIJ hebben dat gezegd of gedaan.
Vervolgens is het nodig om ‘wij’ te zeggen als het gaat over de Goerees, omdat ik vind dat velen zich al te goedkoop van hun uitlatingen distantiëren. Niet alleen omdat dat wat zij zeggen eeuwenlang in de kerken gepredikt is, maar ook omdat zij niet schromen te betuigen dat voor jood en niet-jood Jezus de Weg en de Waarheid en het Leven is en ik niet goed zie hoe dat met de bijbel in de hand te weerspreken is, tenzij dan dat men de weg van de ‘twee-wegen-leer’ op wil.
Om alle misverstand uit te sluiten: ik neem hartgrondig afstand van de goddeloze moed van de Goerees om Gods gericht over zijn volk in de geschiedenis te willen localiseren door de Holocaust in verband te brengen met de joodse verwerping van Jezus als Messias, de vervulling van Mattheüs 27:25. Als God een gericht heeft met zijn volk Israël is dat een zaak tussen Hem en dat volk. Daar kunnen wij gevoeglijk buiten blijven. Wie over gerichten Gods spreekt en daarbij naar anderen wijst en daarbij minstens de suggestie oproept dat wij wel gemachtigd zijn dat gericht over anderen tot uitvoering te brengen, moge zich profetische allure aanmeten, maar mist de Geest van de ware profetie.
Intussen, wat betekenen die geduchte woorden uit Mattheüs 27 dan wel? Eerlijk gezegd voel ik mij soms beschaamd door de exegetische kronkelredeneringen die sommige christenen er op na houden, om, ten koste van alles, de joden vrij te pleiten van de dood van Jezus. Als ik jood was zou ik op die manier niet door christenen in bescherming genomen willen worden. Er is een joods spreekwoord dat in dit opzicht boekdelen spreekt: ‘Niet van uw honing, niet van uw angel’. Het zou door mensen met al te neerbuigende jodenliefde aandachtig overwogen dienen te worden. Joden hebben recht op een eerlijke omgang en tot die eerlijke omgang behoort voor mij dat wij de Messias Jezus belijden als de ene Naam die onder de hemel tot zaligheid gegeven is (Hand. 4:12). En voorts dat wij met de oudste gemeente (geroepenen uit de joden!) uitspreken dat tegen Gods heilige knecht Jezus, die Hij gezalfd heeft, vergaderd zijn Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël om te doen al wat Gods hand en Gods raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou (óók Hand. 4; vs. 27, 28) . Van deze belijdenis moeten we ons niet laten afdringen, noch door schaamte over wat door onze hand aan joden geschied is, noch door verkapte dreigementen zoals – het spijt mij ’t te moeten zeggen – in het schrijven van rabbijn Lopes Cardozo te beluisteren vallen.
Mede daarom heb ik respect voor drs. H. de Jong, nederlands gereformeerd predikant te Amsterdam, die zonder de gewraakte uitlatingen van de Goerees voor zijn rekening te nemen, opkomt voor het goed recht van hun evangelisch getuigenis, ook tegenover Israël. Jood zijn en joods geloven, betoogt hij, dienen onderscheiden te worden op straffe daarvan dat elke critische benadering van het joodse geloof uitgelegd wordt als discriminatie en antisemitisme. Helaas spreekt ds. De Jong in dit verband over ‘geestelijke bestrijding van de joodse religie’ en noemt hij die wezenlijk voor het christelijk geloof. Terecht wees een lezer in ‘TROUW’ er op dat wij niet geroepen zijn te bestrijden, maar om te getuigen van de Messias Jezus. Als ons rekenschap gevráágd wordt! Maar dán mogen we niet zwijgen. Dát is wezenlijk voor het christelijk geloof!
Daarom vind ik het méér dan alleen pijnlijk dat op de synodezitting van de Ned. Herv. Kerk in juni j.l. bleek dat aan het gesprek in de OJEC (overlegorgaan van joden en christenen) deelneming van christen-joden niet mogelijk bleek en dat om die reden ds. G.H. Cassuto, lid van de Raad voor Kerk en Israël, niet welkom was bij de joodse gesprekspartners. Pijnlijk voor ds. Cassuto, maar erger: de zoveelste klap in het gezicht van de Jezus Messias belijdende joden in ons land. Zij zijn de eerstelingen uit Israël, die het ganse deeg heiligen (Rom. 11) en wij staan toe dat ze geweerd worden uit het gesprek met hun eigen vlees en bloed. Als ik zoiets lees overvalt mij schaamte vanwege mijn broeders en zusters uit de kerk.

Al met al, veel sores in de verhouding tussen kerk en synagoge. Dat in dìt schisma de echte beslissingen vallen wordt al duidelijker. Daarbij vergeleken is zoiets als SOW kruimelwerk. Helaas kriebelen de kruimels ons soms meer dan de grote brokken. We mogen allen die in onze kerken in het bijzonder geroepen zijn tot het gesprek met Israël wel veel wijsheid van Gods Geest toebidden!

  • Raadplegingen: 135