Skip to main content

nr1 • 2007 • Spreken is zilver...

oktober 2007 (22e jaargang nr. 1)

   

Spreken is zilver...
Over de homodiscussie in de Protestantse Kerk in Nederland

Dr. P. van den Heuvel

Op 19 april 2007 heeft de generale synode van de Protestantse Kerk besloten het gesprek over relaties en seksualiteit voort te zetten. Hoe komt het toch dat ik maar niet enthousiast kan worden over dit synodale voornemen? Laat ik voorop stellen: ik ben een groot voorstander van het kerkelijk gesprek. Het mag daarbij ook best pittig toe gaan. We mogen elkaar in het aangezicht weerstaan, zoals Paulus dat bij Petrus heeft gedaan (Gal. 2:11).

Petrus was volgens zijn collega-apostel maar een angsthaas, bang om bij het vrome volk in diskrediet te geraken. We mogen elkaar de waarheid zeggen en beweren dat de ander het naar onze overtuiging volstrekt bij het verkeerde eind heeft. Dat moet kunnen lijden in de kerk. Zo'n hartstochtelijk gesprek is beter dan de lauwe onverschilligheid waarmee we elkaar 'vrij laten'. Ik ben geen voorstander van de postmoderne vrijblijvendheid, die iedereen zijn eigen waarheid gunt.

Gravamen

Het synodebesluit om het gesprek voort te zetten werd genomen naar aanleiding van het 'gravamen De Ronde'. De heer De Ronde, ouderling in Woudenberg, had in 2002 een gravamen ingediend tegen het kerkordeartikel over de zegening van andere levensverbintenissen. Het was niet de eerste keer dat hij in het geweer kwam. Zijn strijd duurt al vijftien jaar: in 1992 diende zijn gravamen inzake homoseksualiteit en kerkelijke tucht. Voor alle duidelijkheid: een gravamen is een bezwaarschrift tegen de belijdenisgeschriften van de kerk. Daar hoort de kerkorde niet bij, dus de behandeling van het gravamen had niet langer dan vijf minuten hoeven duren. Maar de synode wilde de zaak niet afdoen met deze formele constatering en heeft er dus een heus rapport en een uitvoerige bespreking aan gewijd. Met als uitkomst dat het gesprek zal worden voortgezet. Waarom ben ik daar niet blij mee?

Luisterhouding

Voor een echt gesprek is een eerste vereiste dat er aan beide kanten sprake is van een oprechte luisterhouding. Als die ontbreekt, verwordt een gesprek al snel tot een debat om het eigen gelijk. Ik herinner me nog levendig hoe in 1983 voor de eerste keer het onderwerp homoseksualiteit op de synodale agenda stond. Er was een pluriforme commissie ingesteld met als opdracht om in onze kerk het gesprek over homoseksualiteit op gang te brengen. Tot de leden van de commissie behoorden ds. W.R. van der Zee, ds. J. Hoek, ouderling G. de Klerk, ds. P. Oussoren – om een paar bekende namen te noemen. Ze presenteerden een rapport onder de titel 'Verwarring en herkenning. Over gemeente en homoseksualiteit'. In de synode bleek wel hoezeer de kerk aan de bezinning op deze vragen toe was. Het moderamen schreef in het voorwoord: 'Voor- en tegenstanders stonden duidelijk tegenover elkaar en vanuit beide kanten wilde men eigenlijk zo snel mogelijk tot een uitspraak komen'.
In deze laatste zin is precies het probleem geformuleerd. We willen een heldere uitspraak! Zo was het in 1983, en zo is het nog steeds. De kracht van het rapport ‘Verwarring en herkenning’ was dat het een weergave bood van het gesprek dat in de commissie was gevoerd, zonder dat daaruit bindende conclusies werden getrokken. Een ouderling vertelt van een huisbezoek bij een gemeentelid die samenwoont met een vriend. Het avondmaal komt ter sprake. Een predikant vindt na de dienst een anonieme brief op de deurmat, met de vraag om voorbede. Een andere predikant vertelt hoe de dood van een homofiele vriend haar tot een nieuw verstaan van Christus als de nieuwe Mens heeft geleid. Tussen deze persoonlijke verhalen staat het verslag van een gezamenlijke zoektocht hoe de bijbelse gegevens (heel verschillend) worden gelezen. Het rapport maakte duidelijk dat de meningsverschillen hoe we homoseksualiteit moeten beoordelen niet worden veroorzaakt doordat de één zich wel en de ander zich niet op de bijbel beroept. De wijze waarop men de bijbel leest blijkt van grote invloed te zijn.
In elk geval – en dat was essentieel – werd er geen conclusie getrokken, in de trant van: die heeft gelijk.
Ik heb dat altijd heel sterk gevonden. We kwamen als kerk niet verder dan onze verlegenheid. Men had de moed te volharden in de luisterhouding en heeft niet geprobeerd knopen door te hakken. Hoe moeilijk dat is, bleek al spoedig. Er ontstond in de kerk veel beroering, er volgden nieuwe rapporten en synodebesluiten. Die vroegen weer om nadere uitleg. Kortom: iedereen wilde duidelijkheid! We willen weten waar we aan toe zijn. Hoe zit het nu? Mag het wel of mag het niet?

Gemeenschappelijke visie

Intussen koesterden we binnen de hervormd-gereformeerde beweging nog de illusie dat de verschillen van inzicht alleen buiten de eigen kring te vinden waren. In 1989 publiceerde het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond een brochure die er geen onduidelijkheid over liet bestaan. In 'Een pastoraal appèl. Homofiele mensen in de christelijke gemeente' werden homoseksuele contacten zonder meer (ook in noodsituaties) afgewezen. Dat men zich daar in de kerk op wilde bezinnen werd geduid als cultuurcrisis en Godsverduistering. We moeten weliswaar op pastorale wijze met homoseksuele gemeenteleden omgaan, maar de bijbelse gegevens zijn duidelijk in hun afwijzing. Het leek alsof er sprake was van volstrekte eensgezindheid. Als we de Heilige Schrift als gezaghebbende bron en norm voor geloven en leven aanvaarden en van harte in de traditie van de belijdenisgeschriften van de Reformatie staan, komen we als vanzelf tot een gemeenschappelijke visie. Zo dacht men!

Verschil van inzicht

Toen gebeurde er iets merkwaardigs. In de zomer van 1991 werd een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van drie hervormd-gereformeerde bonden. De doelstelling was studie en bezinning om te komen tot een praktische handleiding ten dienste van homofiele gemeenteleden, hun verwanten en hun gemeenten. Hoe kunnen we binnen hervormd-gereformeerde gemeenten het open, onbevreesde gesprek bevorderen over homofilie en mét homofiele medemensen, om samen met hen te zoeken hoe het verder moet. Uitgangspunt bij deze bezinning was de als gezaghebbend aanvaarde Heilige Schrift. Alle deelnemers kwamen uit hervormd-gereformeerde kring, onder wie ook enkele homoseksuele gemeenteleden.
We hebben in deze kring diepgaande, bewogen gesprekken gevoerd. Het verlangen om getrouw aan de Schrift een weg te zoeken, was algemeen. Van allerlei kanten zijn de vragen doorgesproken en gewogen. Bij deze zoektocht zijn de fundamentele noties van de Reformatie diepgravend aan de orde geweest. Op een groot aantal punten bleek er hartelijke overeenstemming, maar er bleven verschillen van inzicht. De commissie heeft dit alles gerapporteerd, in de hoop dat de gemeenten met een verslag van dit kerkelijk gesprek zouden worden gediend.
Tot een publicatie is het echter niet gekomen. Ons werd te verstaan gegeven dat daarmee verwarring zou worden geschapen. We moeten met één mond spreken, het is niet goed als naar buiten blijkt dat er ook in de eigen kring verschillen van inzicht mogelijk zijn. Uiteindelijk hebben enkele deelnemers van de commissie op persoonlijke titel bijdragen geleverd aan de uitgave 'Homoseksualiteit en Kerk. Om de voortgang van het gesprek' (1995, onder redactie van ds. A. Kool). Er was nog geprobeerd om deze publicatie tegen te houden, maar daar heeft men zich gelukkig niet aan gestoord. Het boekje heeft een belangrijke bijdrage aan de bezinning binnen onze kring gegeven. In deze bundel zijn de verschillen van inzicht niet verdoezeld en juist zo was het een hulpmiddel om tot dieper inzicht te komen.

De kerkorde

Ik ga niet uitvoerig verhalen wat er zich allemaal heeft afgespeeld rondom de kerkorde van de Protestantse Kerk. De orthodoxe flank pleitte ervoor elke verwijzing naar andere levensverbintenissen buiten de kerkorde te houden. Daar was veel voor te zeggen geweest en dat had veel bittere polarisatie kunnen voorkomen. Een dwingende noodzaak voor deze bepaling was er niet: geen van de drie kerken kenden kerkordelijke bepalingen op dit punt. Men had de vragen dus voor zich uit kunnen schuiven (zoals dat in 1950 met het vraagstuk van de vrouw in het ambt was gebeurd), om in gezamenlijke verlegenheid de bestaande praktijk te continueren. De progressieve vleugel was daartoe echter niet bereid: er moest en er zou duidelijkheid (lees: volstrekte gelijkwaardigheid) komen. In beide kampen was men zo rotsvast overtuigd van het eigen gelijk, dat men de gedachte dat ook de ander (geheel of ten dele) bijbels recht van spreken zou kunnen hebben, niet kon verdragen. Zo wilde heel kerkelijk Nederland een beslissing afdwingen: er moesten knopen worden doorgehakt. Dat liep uit op een compromis: er staat nu in de kerkorde een bescheiden regeltje over andere levensverbintenissen (ord. 5-4). Een kerkenraad heeft de mogelijkheid om tot zegening over te gaan. Wat mij betreft: nu de bepaling aanvaard is, moet zij ook maar blijven staan. Zo heeft de gemeenschappelijke verlegenheid toch nog een kerkordelijke vorm gevonden.

Opnieuw in gesprek?

Daarmee was de heer De Ronde echter niet tevreden. Er moet duidelijkheid komen. Met andere woorden: de andere visie moet van tafel, moet voor ongeldig worden verklaard. Ord. 5-4 moet uit de kerkorde. 'Het zegenen van homorelaties is in strijd met de Bijbel. In mijn Bijbel staat dat deze levensvorm door God vervloekt is'. Aldus de heer De Ronde in het Nederlands Dagblad. Juist dergelijke uitlatingen voeden mijn scepsis. Op zo'n basis is er geen gesprek mogelijk. De uitkomst staat – althans voor De Ronde – al bij voorbaat vast.
P.J. Vergunst schrijft in De Waarheidsvriend: 'Het moeizame, emotionele gesprek over (homo)seksualiteit zal dus gevoerd worden – en waarom zouden we dit niet onbevangen kunnen doen in een integere luisterhouding naar het Woord van God'. Prachtig! Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat we van die onbevangenheid nog niet veel hebben laten zien in het verleden. Durven we aan de tegenstem in ons midden echt ruimte te geven? Houden we echt rekening met de mogelijkheid dat we onze gevestigde standpunten wellicht moeten verlaten, zoals we in het verleden al zo vaak hebben moeten doen?

Ontwikkelingen

Intussen gaan de ontwikkelingen door. Het klimaat begint te veranderen, en daar ben ik blij mee. Ds. H.G. de Graaff schreef onlangs in De Waarheidsvriend over 'Pastor zijn voor homoseksuele jongeren’. Hij is niet onduidelijk over zijn visie dat een homoseksuele relatie bijbels gezien een onbegaanbare weg is: ze is niet heilzaam, daarin gedijt het leven niet. Toch ademen de artikelen een andere geest (het is niet voor niets dat veel homoseksuele jongeren juist bij deze pastor 'te biecht' gaan). Het waardevolle in zijn benadering is vooral de structuur en de volgorde die hij aanbrengt! Het gaat in zijn pastorale gesprekken eerst om de aanvaarding, om het geloofsbesef: 'ik ben – ook als homoseksueel mens – aanvaard door God als kind van Hem'. Pas in het vijfde en laatste gesprek komt de vraag van de navolging aan de orde. Hij signaleert daarbij een spanning tussen enerzijds de persoonlijke verantwoordelijkheid van de jongere zelf en het respect voor diens keuze en anderzijds de geloofsovertuiging van de pastor. In deze volgorde! Hij laat dus de persoonlijke verantwoordelijkheid staan, zonder zijn eigen visie te verloochenen. Hij spreekt over een 'moreel beraad'. Dat is een volstrekt andere benadering dan een 'pastoraat' dat als uitgangspunt de morele veroordeling heeft, waarbij van te voren vaststaat wat de uitkomst zal moeten zijn, op straffe van kerkelijke tucht.  

Wachten op licht

Wat de kerk betreft: laat de bezinning vooral doorgaan. Maar we moeten voorlopig niet aan een synodeberaad beginnen vanuit de (al dan niet uitgesproken) wens dat knopen moeten worden doorgehakt. Ik geloof dat ik als synodelid voor het amendement van de lutherse ouderling mevrouw Hiebsch zou hebben gestemd. Zij heeft gezegd: 'Misschien vraagt het meer moed om de pijn van het verschil nu maar eens te laten staan, dan om er elke keer opnieuw over te blijven praten'.
Toen op een college lastige vragen aan de orde kwamen, waar we niet goed uit kwamen, zei professor Van Ruler: 'Misschien moeten we wachten tot de Heilige Geest ons daarin meer licht geeft'. Dat woord is me altijd bij gebleven. Soms schuilt er meer wijsheid in wachten dan in doorpakken. Spreken is zilver...

 

Voor een reactie op dit artikel van dhr. A.W. de Ronde, klik hier