Skip to main content

nr2 • 2007 • Laatst geboekt

december 2007 (22e jaargang nr. 2)

   

Laatst geboekt

Drs. W. Dekker

Het boek waarvoor ik hier aandacht vraag, is alweer enige tijd geleden verschenen. Het is echter bedoeld als een standaardwerk voor gemeenteopbouw en bovendien zo dik, bijna 800 bladzijden, dat we er nog wel een tijdje onze tanden in kunnen zetten. Ik las het in het afgelopen seizoen samen met degenen, die bij de IZB bezig zijn in de toerusting van de gemeenten. De kwestie die telkens terugkwam was de volgende: de relatie tussen gemeente en wereld is bij Ploeger duidelijk een andere dan bij ons. De gemeente heeft bij Ploeger de intentie mensen te doen delen in haar verlangen naar het rijk van God, maar onderweg treft ze ook anderen aan met een soortgelijk verlangen, althans ze herkent hetzelfde verlangen. In ons werk vanuit de IZB gaan we veelmeer uit van een tegenstelling tussen gemeente en wereld. Om behouden te worden, moet je getrokken worden vanuit de wereld naar de ark des behouds.

Al lezende en pratende hadden we uiteindelijk er toch geen vrede mee ons zomaar bij deze tegenstelling tussen het boek van Ploeger en ons denken neer te leggen. Daarom heb ik op een gegeven moment geprobeerd enige verheldering aan te brengen wat betreft de traditie waarin wij staan en het denken van Ploeger, dat tegelijk aangeduid kan worden als een denken, dat breed aanwezig is in het midden van de Protestantse Kerk in Nederland. Ik geef deze overwegingen van mij hierbij door, bedoeld als een bijdrage aan het gesprek over waar het vandaag in het kerk zijn om gaat, bedoeld ook als een bijdrage in het gesprek tussen ‘evangelischen’ en ‘oecumenischen’, om het zo maar even samen te vatten.

Calvijn

In welke traditie staan wij zelf? Dat is nog niet zo’n gemakkelijke vraag, want ook wij hebben te maken met verschillende  stromingen en eenzijdigheden. Wanneer ik echter teruggrijp op Calvijn en de hoofdlijn van zijn Institutie probeer te schetsen, dan kom ik tot het volgende: God is de Schepper en Onderhouder van alle mensen en Hij heeft zich ook aan niemand onbetuigd gelaten (Rom.1 en 2), maar van nature hebben mensen geen ware kennis van God, ze is altijd verduisterd door de zonde. Ware kennis van God ontstaat pas door de Heilige Schrift met als centrum wat daarin verteld wordt over Christus. Gods algemene goedheid als Schepper en Onderhouder lezen we af uit de natuur en nog veel helderder vinden we het getuigenis daarvan in de Schrift. Maar om te weten dat God onze verlosser is in Christus moeten we de bijbel kennen en geloven. Dit geloof is het werk van de Heilige Geest, dat onder de bediening van het Woord wordt gewerkt, bij voorkeur in de gemeenschap van de kerk, maar ook in de kerk geloven niet allen. Er is het onzichtbare spoor van Gods verkiezing, dat door de zichtbare kerk van het verbond heenloopt. In het ware geloof zit altijd de concentratie op Christus, uit wie wij een dubbele genade ontvangen, die van de rechtvaardiging = zondevergeving en die van de heiliging = dat we de zonde gaan haten en laten. De kerk behoort bij de uiterlijke hulpmiddelen waardoor God ons tot geloof brengt, is geen doel in zichzelf, slechts hulpmiddel in Gods heilsplan, maar ook wel weer zo belangrijk, dat ze de moeder van de gelovigen kan worden genoemd. Het doel van al Gods werken is uiteindelijk de zaliging van de verkorenen, die het eeuwige leven deelachtig zullen worden. Een christen leeft op aarde in twee rijken. Hij leeft op deze wereld onder de goede zorg van God, een goede zorg die God ook uitstrekt tot alle mensen met het doel dat ze Hem zouden kennen en tot bekering komen. Tegelijk leeft een christen als een vreemdeling en pelgrim in deze wereld, omdat zijn leven verborgen is ‘in Christus, bij God’ (Col. 3) en heeft hij al een voorsmaak van het eeuwige leven. Tot zover heel kort samengevat hoe ik Calvijn versta, hetgeen ook constitutief is voor onze traditie.

Ploeger

Zetten we nu hiernaast de hoofdlijn van het denken van A.K. Ploeger: God is als Vader, Zoon en Geest van meet af de God, die gericht is op het goede en rechtvaardige leven voor alle mensen in deze wereld. Er is geen dubbele predestinatie, zoals bij Calvijn en het einddoel van al Gods werken is niet de zaliging van de verkorenen, maar een nieuwe wereld, waarin uiteindelijk zijn oorspronkelijke bedoelingen met mens en wereld gerealiseerd zullen zijn. Dit project van God heeft heel wat voeten in de aarde, omdat er veel weerbarstigheid in de wereld aanwezig is om dit plan te saboteren. Wanneer het over de rol van mensen hierin gaat, spreken we over zonde. Gods Geest, die al voor de schepping actief was (zwevend boven de wateren), inspireert mensen echter voortdurend tot het goede. Zo kunnen ze Gods medewerkers zijn in de realisering van zijn bedoelingen, zijn Rijk. In de mens Jezus heeft God voorbeeldig getoond hoe Hij het leven bedoeld heeft. Dit geschiedde zo voorbeeldig, dat God zich met deze mens Jezus heeft geïdentificeerd. Dat is vooral gebleken in zijn opwekking uit de dood. Daarin hebben we ook de garantie, dat Gods bedoelingen uiteindelijk niet kapot te maken zijn, hoewel het aangrijpend is te zien hoever mensen in hun agressie, zonde, sabotage kunnen gaan: het aangrijpende van de kruisiging van Jezus. Sinds de opstanding van Jezus komt er een dimensie bij in het werk van de Geest. Altijd al inspireerde Hij mensen tot het goede, maar nu doet Hij dit ook als de Geest van Jezus, die op een geconcentreerde wijze aanwezig is en werkt in de volgelingen van Jezus: de gemeente, de kerk.
De gemeente is de plek waar het verhaal van Jezus en Gods laatste bedoelingen in Hem levend gehouden worden, waar de vreugde over de opstanding gevierd wordt, waar het verlangen naar de voleinding steeds wordt gevoed en operabel gemaakt. De gemeente ontdekt veel mensen en bewegingen om zich heen, die in meer of mindere mate dit verlangen ook kennen. Dit begint al bij wat wij de ‘rand’ van de gemeente noemen. Er mag niet een al te scherpe scheiding zijn tussen kern en rand, want gelovigen zijn niet anders dan ongelovigen, alleen weten deze eersten zich geroepen door God om het verhaal van Jezus en de daarin geschonken verwachting op een bijzondere wijze levend te houden. Ook ver buiten de gemeente werkt Gods Geest en kunnen we bondgenoten in ons verlangen tegenkomen.

Het gaat voor de gemeente dus om twee dingen. In de eerste plaats moet ze een plaats blijven, die uitnodigt het heil van God, zoals dat in Jezus gestalte gekregen heeft mee te vieren en in de tweede plaats weet ze zich geroepen gestalte te geven aan het goede en rechtvaardige leven: alleen; in sommige gevallen zelfs tegen de stroom in; maar in veel gevallen ook samen met vele anderen van goede wille.  Het uiteindelijke doel van al Gods handelen is de nieuwe wereld van God vol goedheid, gerechtigheid en vreugde, waarin allen zullen delen, die dat tot nu toe moesten ontberen. De beslissende scheiding tussen de mensen loopt niet langs de lijnen van geloof of ongeloof, maar van delen in het verlangen naar het goede en rechtvaardige leven of dit bewust saboteren. Voor de laatsten is er geen plaats in het Rijk van God. Voor hen is het oordeel. In hoeverre dat ook een eeuwig oordeel is, heb ik niet helemaal kunnen nagaan.
De consequenties voor ‘kerk zijn in deze tijd’ zijn vele. In ieder geval moet de gemeente altijd op de wereld gericht blijven, mag ze nooit in zichzelf verstrikt raken. Moet ze aan cultuuranalyse doen, om te ontdekken waar vandaag de bondgenoten zijn. Moet ze de grenzen niet te strak trekken, want gericht zijn op Gods Koninkrijk gaat verder dan behoren tot de kern van de gemeente. Moet ze naar steeds weer nieuwe vormen zoeken om het beslissende verhaal van God, zoals in de bijbel verwoord en in Jezus doorleefd, te blijven vertolken en vieren.

Twee heel verschillende paradigma’s

Het is duidelijk dat we in het hierboven geschetste te maken hebben met twee heel verschillende paradigma’s van het christelijk geloof. Voor de helderheid moeten we eerst vaststellen hoe verschillend ze zijn. Maar dan zijn we niet klaar. Want niet voor niets sprak ik van twee paradigma’s. Noch Calvijn noch Ploeger vallen samen met de bijbel. Steeds opnieuw moeten we proberen in de wisselwerking tussen bijbeltekst en eigentijdse context van kerk en wereld te ontdekken waar het nu op aankomt. Niemand heeft zomaar de volle waarheid van God te pakken. Die volle waarheid hoort bij de voleinding. Nu zijn we nog op weg en kennen ten dele. Dat betekent voor mij, dat ik steeds weer me laat verrassen door de bijbel zelf middenin de vragen van nu. Tegelijk helpen paradigma’s van anderen mij als leesbril of juist als baken in zee of beide.
Ik kom voorlopig tot de volgende overwegingen: Het paradigma van Calvijn, waarbij het God uiteindelijk zou gaan om de zaligheid van de verkorenen is mij te smal. De bijbel spreekt breder en ook meer historisch over het heil: heil voor de volkeren, heil voor alle verdrukten en ontrechten, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont, de bergen die vrede zullen dragen. In de traditie na Calvijn heeft men wel eens de oplossing gezocht in de richting van een duizend jarig vrederijk op aarde. Dan zou beide kunnen: veel aardse beloften worden in dit vrederijk gerealiseerd, terwijl het uiteindelijke heil bestaat uit het eeuwige leven voor de gelovigen. Ook dat lijkt me echter meer een constructie dan dat het helpt de bijbel in de volle breedte recht te doen.
Hoe de voleinding precies zal zijn weten we niet, maar dat het dan om meer zal gaan dan de eeuwige zaligheid van de gelovigen staat voor mij vast. Daarmee ben ik dichter in de buurt van Ploeger gekomen. Toch dreigt bij hem het verschil tussen geloof en ongeloof te vervagen. En daarmee ook het bijzondere van de kerk en de noodzaak tot evangelisatie en zending in de zin van een duidelijk appèl aan alle mensen om zich te laten dopen en zich te laten redden.

We hebben naar mijn idee een meer exclusieve leer van de kerk nodig: de kerk is bijzonder, behoren tot de kerk is een bijzondere genade. In de kerk beleven we al een voorsmaak van Gods nieuwe wereld. Die nieuwe wereld van God is aan het licht gebracht in de opstanding van Jezus. Deze opstanding van Jezus ging door het absolute nulpunt heen. Zo zal ook de nieuwe wereld van God geboren worden door het nulpunt heen en betekent analoog daaraan ook  geloven: opstaan uit de dood. Waar dit radicale verlaten wordt, worden geloven en kerk zijn, modulaties binnen de humaniteit en dat kan ik zo in de bijbel niet terugvinden.
Praktisch betekent dit dat ik heel zuinig wil zijn op de eigen gestalte van de kerk en dat ik het bijzondere van geloven wil blijven benadrukken. Daarbij vallen woorden als genade, verkiezing, volharden tot het einde; ook oordeel over het ongeloof. Voor de missie van de kerk betekent dit: het voortdurende appèl op mensen tot geloof en bekering. Voor de verdwijnende kerk in Europa betekent dit de aansporing tot volharding in het uur van de afval en de grote verzoeking.

Maar wanneer mensen vragen: wat is dan geloven en wat voegt het toe aan het leven, kom ik weer in de buurt van Ploeger als hij zegt, dat het een betrokken raken betekent bij de bedoelingen van God, namelijk het goede en rechtvaardige leven. In onze piëtistische -gereformeerde setting betrekken we geloven vooral op het kruis van Jezus of op persoonlijk gered worden .Te weinig betrekken we het op ‘weer het beeld van God gaan vertonen’, weer gaan lijken op de mens, zoals God die bedoeld heeft, weg uit de vervreemding. Zonde is vervreemding van wat God met ons voorhad: het goede en rechtvaardige leven zélf leven en anderen voorleven. Geloven is weer mens worden naar Gods bedoeling. We worden christen om mens te worden, niet omgekeerd. Wanneer we zo christen geworden zijn, gaan onze ogen er ook voor open, dat God overal in deze wereld bezig is, ook daar waar niet van kerk sprake is. Hij is immers de Schepper van ieder mens en de hele wereld en Hij leidt alles naar zijn Rijk, zijn vernieuwde schepping. In dit brede werk van God heeft de kerk een heel bijzondere plaats, maar God doet meer dan wat Hij in en door de kerk doet. Zo komt er ook ruimte voor de bondgenootschappen waar Ploeger voor pleit. De antithese is een goede houding in kwade dagen. Maar in de meeste andere dagen mag er juist ook dankbaarheid zijn voor wat we aan goede en rechtvaardige dingen opmerken overal in de wereld en soms op de meest onverwachte plaatsen en momenten.

Onze missionaire houding

Wat betekent dit praktisch voor getuigend christen zijn in de wereld?
1. We beschouwen het als een bijzondere genade door God geroepen te zijn, omdat we weten dat we geen haar beter zijn dan wie dan ook en dat we bovendien elke dag vastgehouden moeten worden.
2. We beleven het christen zijn als deel mogen hebben aan Gods nieuwe wereld. In de doop hebben we de oude wereld achter ons gelaten en zijn nu al burgers van Gods nieuwe rijk.
3. We weten dat God daarheen met heel zijn schepping op weg is. Daarom zeggen we tegen iedereen: er is hoop. Er is hoop voor een geschonden wereld, voor alle ontrechten en verdrukten. God zal hen oprichten in zijn rijk dat komt. We nodigen mensen van harte uit dit met ons mee te geloven, omdat zo het leven heel wordt en we in staat gesteld worden mee te werken aan Gods grote doel. Dat bepaalt de zin van het leven.
4. We ondersteunen allen, die dankzij Gods goedheid ook een vermoeden hebben van een andere en betere wereld. We zijn kritisch op alle ideologieën, die door menselijke inspanning en macht de nieuwe wereld tot stand willen brengen. Dat levert alleen maar ongelukken op en zo hoeft het ook niet, want we geloven in de nieuwe wereld als een geschenk van God, dat er intussen toch niet komt zonder dat wij worden ingeschakeld.
5. In ons missionair getuigenis stellen we niet zonde en genade voorop, maar levensbestemming en levensvervreemding, gemeten aan Gods bedoelingen, zoals we die in de bijbel vinden. Wanneer mensen op deze weg zich mee willen laten nemen, komt vanzelf het schijnbaar onoplosbare probleem van het kwaad aan de orde en wat God daaraan heeft gedaan: zijn liefde tot het einde in Jezus getoond, zijn verzoening. Jezus en de verzoening zijn een heel belangrijk moment in het handelen van God, maar niet het eerste en het laatste. 

N.a.v. Albert K. Ploeger, Joke J. Ploeger-Grotegoed, De gemeente en haar verlangen. Van praktische theologie naar de geloofspraktijk van de gemeenteleden, Kampen 2001.