Skip to main content

nr1 • 2005 • Het draait om Jezus, maar het gaat om God

oktober 2005 (20e jaargang nr. 1)

Het draait om Jezus, maar het gaat om God

De plaats van Jezus in het pastorale gesprek

Dr. P.J. Visser


‘Ik geloof wel in God… maar met Jezus kan ik eerlijk gezegd niets,’ zei een 24-jarige student in een open gesprek op mijn studeerkamer. Hij was opgegroeid in een gewone gereformeerde bondsgemeente. Zijn ouders zijn overtuigde christenen. Hij had er naar eigen zeggen lang over nagedacht. En was gaandeweg tot deze conclusie gekomen. Ik vroeg hem naar de reden. Het antwoord was weloverwogen. Hij kon het allemaal niet meer geloven. Zijn ontboezeming was onthutsend eerlijk.

‘Het hele evangelie is logisch gezien van begin tot eind zo’n ongeloofwaardig verhaal, dat ik het onmogelijk langer meemaak: de maagdelijke geboorte, het wandelen over het water, de kruisiging als betaling voor de zonde, de opstanding en de hemelvaart. Ik zie niet in dat ik alleen maar een goede gelovige kan zijn op voorwaarde dat ik al dit soort absurde voorstellingen aanneem. Bovendien snap ik niet waarom God het kruis en de opstanding van Jezus nodig heeft om mij lief te hebben, te vergeven, nabij te zijn en toekomst te geven. Als ik zonder meer goed voor een ander kan zijn, zou God dit dan niet kunnen?’

Niet nieuw

Ik besefte maar al te goed dat het niet eenvoudig was hier adequaat op te reageren. Sterker nog: ik werd door zijn weldoordachte betoog ineens weer geconfronteerd met het onmogelijke en volslagen vreemde van het evangelie. Vanuit gewenning aan de vertrouwde woorden doen wij in de kerk soms alsof het geheimenis van Jezus de gewoonste zaak van de wereld is. Maar dat is natuurlijk allerminst het geval. Zowel in de evangeliën als in het vervolg van het Nieuwe Testament blijkt voortdurend dat mensen er de grootst mogelijke moeite mee hebben. Dat de realisering van het heil in Christus beslist geen voor de hand liggende zaak is, maar opgevat wordt als pure dwaasheid en aanleiding geeft tot diepe ergernis. De apostelen onderkennen dit terdege. Paulus noemt het een verborgenheid die bedekt was en geeft overeenkomstig de lijdensgeschiedenis aan, dat dit ook precies de reden is waarom de Here der heerlijkheid gekruisigd is en steeds opnieuw gekruisigd wordt (1 Kor. 2:7,8).
De aanspraak van Jezus op Zijn heilsbetekenis ging en gaat mensen te ver. Jood en heiden maken het niet mee dat het geloof in de Gekruisigde en Opgestane noodzakelijk is om een oprechte gelovige te zijn. Ook Johannes worstelt in zijn evangelie en in zijn brieven voortdurend met de tegenspraak die de komst van God in het vlees oproept. Het is letterlijk en figuurlijk een ongehoord iets: wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen (Jes. 64:4 en 1 Kor. 2:9). Dus niets van ‘logisch toch…?’ en ‘dom als je dit niet gelooft…! Eerder ‘gek’ als je het wel gelooft. Of liever gezegd: een regelrecht wonder van de hemel. Zowel Jezus als Paulus en Johannes zijn het er over eens dat vlees en bloed dit niet meemaken, tenzij de Vader in de hemel of de Geest het in onze harten openbaart.

Actuele zorg

Het lijkt mij van wezenlijk belang dit te bedenken nu het geloof in het geheimenis van Jezus steeds meer, zoals collega Frederikze betoogt, op de tocht komt te staan. Blijkens het bovenstaande is dat niet voor het eerst en derhalve minder verbazingwekkend dan het lijkt. Geloven in Jezus als de Christus is nooit een vanzelfsprekendheid geweest en zal dat ook nooit worden, al hebben wij dat ten onrechte veel te vaak gedacht. Het blijft een openbaring die versteld doet staan en daarmee een aangevochten kwestie. Dit besef geeft ons de nodige lankmoedigheid ten aanzien van de gesignaleerde trend, om buiten ‘Jezus Christus en dien gekruisigd’ om te geloven.
Dit neemt niet weg dat het volkomen terecht is als Frederikze dit verschijnsel bestempelt als onze nood. Want wat voor geloof is het, dat het stellen kan buiten Christus? Het viel mij op dat ook collega G.W. Marchal in Confessioneel (28-7-2005) onder de titel Allergie een dergelijke klacht uitte. Hij had tijdens een lezing over het belijden van de kerk nogal wat weerzin tegen dat belijden ontmoet, een allergie voor de vertrouwde woorden. En we kunnen er gerust van uitgaan dat dit dieper zit dan verzet tegen het keurslijf van ‘dé belijdenis’ op zichzelf. Het heeft ook te maken met een behoefte om vrij te zijn in wat men gelooft en niet. De vraag is hoe wij pastoraal en missionair met een dergelijke gelovigheid om moeten gaan.
Mijn uitgangspunt hierbij is met een variatie op A.A. van Ruler: Het draait om Christus, maar het gaat om God. Dit leren wij van Jezus zelf. In al wat Hij zei en deed, claimde Hij geen aandacht voor Zichzelf los van God de Vader. Hij zocht geen eigen eer, maar wilde dat in Hem en door Hem de Vader verheerlijkt zou worden. Vanuit het perspectief van de Vader geldt dit ook. God doet, met eerbied gezegd, Zijn zaak niet over aan Jezus, maar komt in Jezus tot Zijn doel. Sprekend in dit verband is wat Paulus schreef in 2 Korintiërs 5:19: Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende… Dit inzicht zal ons ervoor bewaren om van de weeromstuit teveel alleen over Jezus te spreken los van de (wazige) relatie die mensen God hebben (niet dat Frederikze dit wil, maar in evangelische kringen waar hij met een schuin oog naar kijkt gebeurt dit soms wel). Bij mijn weten is dit uitgangspunt niet alleen bijbels maar ook oergereformeerd. Wie geschoold is in de gereformeerde dogmatiek hoort hierin een echo van de opvatting dat men niet kan spreken over de tweede Persoon buiten de eerste Persoon om. Blijkbaar blijft zo’n oude waarheid, mits contextueel toegepast, van betekenis.

Verschillen

Als het gaat om mensen die weinig met Jezus kunnen, ligt het uiteraard niet bij ieder zo uitgesproken als bij de student met wie ik sprak. Ik zou dan ook onderscheid willen maken tussen hen die bewust afstand nemen van Jezus en hen bij wie Hij onbewust op de achtergrond is geraakt. Bovendien zijn er daarnaast de zogenaamde ‘zoekers’, mensen die wellicht nog weinig met Jezus hebben maar bij wie er wel iets gaande is omdat zij van Hogerhand zijn aangeraakt. Om te beginnen wil ik eerst even stil staan bij een principiële grondhouding die van ons wordt gevraagd.

Leren van Jezus

Het lijkt mij goed om te beseffen, dat toen Jezus Zichzelf begon te openbaren, dit alle mogelijke reacties opriep: ongeloof en onbegrip, verbazing en vervreemding… en uiteindelijk gelukkig ook verwondering en vertrouwen. In het evangelie zien we dat mensen van toen niet minder moeite hadden met Zijn persoon en werk dan mensen van vandaag. Ze dachten toen namelijk ook logisch na! Bovendien had men altijd in God geloofd en met Hem geleefd zonder dat Jezus als de Christus daar een plaats in had. De wijze waarop Jezus in Zijn tijd de mensen benadert, is er één van groot geduld en enorme dienstbaarheid. Hij legt niets zomaar op… maar legt wel steeds een en ander uit en open. Het is een wondere combinatie van zachtmoedigheid en vasthoudendheid, van nederigheid van hart en een besliste houding. En roept Hij ons niet om op juist dit van Hem te leren? Juist postmoderne mensen, met al hun eigen meningen dwingen ons tot het beoefenen van een grondbeginsel van het Koninkrijk: dienstbaarheid. Zij verlangen gehoor voor hun individuele mening en authentieke beleving en zijn er gevoelsmatig op gespitst of dit ook echt gebeurt. Alleen dan is er bereidheid tot gesprek. Treffend blijf ik in dit verband vinden wat Bonhoeffer, die uitermate kritisch stond tegenover een religie zonder Christus, eens schreef (vgl. Brevier, Baarn 2001, p, 139): ‘De aanblik van de volksmassa, die bij Zijn discipelen misschien afkeer, toorn of verachting opwekte, vervulde het hart van Jezus met diep erbarmen en verdriet. Geen verwijt, geen aanklacht!’

Intellectuele weerstand

Het is van wezenlijk belang om ieder die intellectuele moeite heeft met het geheimenis van Jezus serieus te nemen. In het licht van bovenstaande is dat zelfs bijbels geboden. Vervolgens mogen wij zulke mensen niet met een vroom kluitje in het riet sturen, in de trant van: ‘tja, ’t is voor wijzen en verstandigen verborgen maar het wordt aan kinderen geopenbaard’. Wij moeten moeite doen om hen op niveau te antwoorden. Dit impliceert dat wij apologetisch ook best in eerste instantie rationeel te werk mogen gaan. Bijvoorbeeld door te laten zien dat het ‘wondere’ van Jezus in Zijn dagen dezelfde vragen opriep. En door erop te wijzen dat het zó ‘vreemd’ is en zo haaks op de heersende gedachten stond, dat het bijna ondenkbaar is dat de evangelisten het zelf bedacht hebben. Zouden ze ooit dergelijke dingen geschreven hebben, als die ook niet werkelijk waren geschied? Tenzij zij notoire religieuze oplichters zijn geweest natuurlijk!
Tegelijk besef ik maar al te goed dat iemand daardoor wel aan het denken kan worden gezet, maar niet innerlijk wordt overtuigd en tot overgave komt. Uiteindelijk kunnen we er dan ook niet om heen de intellectueel in alle ernst en eerlijkheid aan te sporen met al zijn innerlijke moeite op de knieën te gaan en uit te dagen God Zelf in dezen te zoeken. Want het blijft natuurlijk wel ook voor intellectuelen, dat ‘het de kinderen wordt geopenbaard’. En dat niet ons IQ maar de Heilige Geest beslissend inzicht geeft. Tussen haakjes: uit een artikel van dr. G. van den Brink in De Waarheidsvriend (4-8-2005) over een opvallend boekje van prof.dr. C. Sanders (em. hoogleraar psychologie van de VU), Reiken naar God. Over de mogelijkheid en onmogelijkheid van godskennis, blijkt dat men ook in andere hoeken van de kerk weer aandacht vraagt voor deze optie.
Met Lesslie Newbigin zou ik dan tegelijk aandacht willen vragen voor de inclusieve rationaliteit van het evangelie die relationeel van aard is en voortkomt uit het vertrouwen op God. Met andere woorden, wie innerlijk overtuigd raakt van de waarheid en waarde van Christus Jezus gelooft geen onzin! Maar die raakt betrokken op de wijsheid Gods, wat overigens wat anders is dan een soort hogere wiskunde waarmee je alle problemen oplost. En zo’n criticus mag dan ook best weten dat overtuigde christenen niet per definitie domoren zijn, maar dat IQ en verlichte ogen van het verstand goed samen kunnen gaan. Hiermee komen we, zonder het evangelie te verliezen, tegemoet aan verschillende belangrijke elementen van onze postmoderne cultuur: de relativering van de absolute rede (ook van die van de intellectueel!), het persoonlijke element van kennis en het besef dat niemand de waarheid zomaar bezit maar deze zichzelf zal bewijzen.

Slijtageproces

Wanneer wij te maken hebben met mensen die als het ware zonder erg Jezus hebben verloren en bevindelijk geen weet meer hebben van het geheimenis en de ergernis van het kruis, ligt het weer wat anders. In plaats van een doordachte afwijzing is hier eerder sprake van een slijtageslag, een sluipend proces. En dat is minstens zo bedreigend. Want een bewuste afwijzing is duidelijk en die kun je desnoods bestempelen als vrijzinnig. Maar hier is meer sprake van een virus dat het geloofsleven infecteert, ondermijnt en verziekt. Het laat zich in dit bestek niet zomaar even uitleggen hoe wij daar adequaat mee kunnen omgaan. Daarvoor is de verscheidenheid van mensen en meningen te complex. Waar het in hoofdzaak echter op aankomt, met inachtneming van wat ik hiervoor schreef over onze houding, is dat wij deze ‘vrije’ manier van geloven confronteren met wat God zoekt en bedoelt. Beantwoordt deze omgang met Hem aan de liefde die Hij verlangt? Is dit de relatie die Hij met ons wil? En vervolgens lijkt het mij dan heilzaam om de mentaliteit van ‘het moet zo maar goed wezen’ te houden in het licht van Gods goed recht. Zal iemand dan niet (onder de leiding van de Geest!) met zijn bestaan in de crisis kunnen komen… en daarmee onder het kruis van Christus? Eenvoudigweg omdat het Gods oordeel verdient dat door Hem gedragen is? Een dergelijke benadering is niet simpel en vereist veel moed, omdat we uitgerekend hier oplopen tegen het springende punt van de ‘ergernis’. Niettemin mogen wij om deze ‘steen des aanstoots’ niet heen…

Zoekers

Tot slot nog heel kort iets over zoekers. Zij werden hoe dan ook iets gewaar van Boven. Om het met J.H. Bavinck te zeggen: Hij ging met hen het gesprek aan. Zouden wij dan, om te beginnen, niet zorgvuldig moeten luisteren naar wat zij hebben vernomen? In ieder geval is zo iemand er niet mee gediend als wij hem dan gaan ‘bestoken’ met Jezus. Hoe waar het ook kan zijn wat er dan gezegd wordt, het kan toch misplaatst zijn. Het goede woord vraagt ook om de rechte tijd! Wij worden geroepen meerdere mijlen op te wandelen zonder het doel uit het oog te verliezen: delen van het geheimenis dat God in Jezus ons midden in de reddeloosheid en raadselachtigheid van dit bestaan als geen ander genadig de hand reikt.
Ter afsluiting citeer ik de woorden waarmee collega Marchal zijn eerdergenoemde artikel eindigt: ‘Er blijft al met al voldoende werk in de kerkelijke winkel. Het Woord van God en het belijden van de Kerk zijn sterker dan mensen en meningen. Daarom ga ik moedig, volhardend en met vreugde verder op de geloofsweg.’ Van harte stem ik hiermee in. Laat het daarbij ons aanhoudend gebed zijn dat zich door die dienst heen realiseert wat Paulus schreef in 2 Korintiërs 4:6: Want God die gezegd heeft dat het licht zou schijnen uit het duister, is Degene die in onze harten geschenen heeft, tot verlichting van de kennis aan de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus. Zodat het blijft draaien om Christus en blijft gaan om God!

Dr. P.J. Visser is is predikant in Den Haag (PKN)