Skip to main content

nr3 • 2007 • Bijbelstudie Galaten 2:16

Februari 2007 (21e jaargang nr.3)

Niet gerechtvaardigd uit werken der wet, maar door geloof in Christus Jezus
Bijbelstudie n.a.v. Galaten 2:16

drs. E. Kok

Verrassend is om deze bekende passage van Paulus opnieuw te lezen met verworvenheden uit het nieuwe bijbelonderzoek. Daarbij speelt de context van Paulus een belangrijke rol in het verstaan van zijn woorden1.

Vertrekpunt is een nieuwe visie op het jodendom rond het begin van onze jaartelling. De traditionele kerkelijke visie houdt in, kort gezegd, dat joden door het houden van de wet proberen gerechtigheid te verdíenen. De boeken van E.P. Sanders2 laten zien dat er goede grond is voor een andere visie die hij aanduidt met de term ‘covenantal nomism’. De wet  heeft een plaats bínnen het verbond. Het verbond dat God met Israël sloot is de basis. Het juiste antwoord van mensen op het verbond is gehoorzamen aan de geboden. Feilloosheid wordt niet verwacht, er is in het verbond voorzien in middelen van verzoening. Door te gehoorzamen aan de geboden verdient een mens Gods genade niet, maar door de geboden wordt de weg gewezen om binnen het verbond te blijven.

Relationeel begrip

Gerechtigheid is een woord dat hierbij een rol speelt. In de meer Griekse manier van denken is gerechtigheid een norm waaraan een mens en een menselijke handeling gemeten kan worden. We komen dan in de sfeer van een rechtbank terecht. In de Hebreeuwse gedachtewereld is gerechtigheid meer een relationeel begrip. Gerechtigheid is niet dat een mens feilloos doet wat de regel voorschrijft. Dat wordt niet gevraagd. Gerechtigheid is een relationeel begrip en dat betekent dat een mens doet wat in de verbondsrelatie van hem of haar verwacht mag worden. Vergelijk het verbond van een huwelijk. Een goed huwelijk betekent niet dat er nooit iets mis gaat, wel dat er telkens weer mogelijkheden gevonden worden door de partners om de relatie in stand en goed te houden. Gods gerechtigheid is dat Hij doet wat van Hem in de verbondsrelatie die Hij zelf met mensen sloot verwacht mag worden. Gerechtigheid heet het als een mens zijn plek als partner in het verbond dat God met mensen sloot inneemt en doet wat in de verbondsrelatie van een mens verwacht mag worden. Gerechtigheid is niet iets dat mensen verdienen. Gerechtigheid is: wat geschonken is door God, zijn verbond, bewaren, bij het verbond blijven. Daarbij spelen de regels van het verbond een belangrijke rol.

Paulus als Zeloot

Nu naar Paulus. Hij was geboren en getogen in het jodendom. Hij was niet zomaar een gemiddelde jood. Bekend is dat hij een farizeeër was. Maar ook was hij naar eigen zeggen een hartstochtelijk ijveraar voor de voorvaderlijke overleveringen. Daarbij schuwde hij fysiek geweld niet (Gal. 1:13-14, vgl. Fil. 3:6). Paulus lijkt daarmee te staan in een traditie binnen het jodendom die teruggaat naar de tijd van de Makkabeeën (2e eeuw v. Chr.). De inwoners van Israël werden toen door Hellenistische overheersers gedwongen hellenistische gewoontes aan te nemen. Gewoontes en gebruiken die hen onderscheidden van de volken om hen heen (zoals de besnijdenis) moesten afgezworen worden. Als reactie daarop ontstond de opstand van de Makkabeeën. Het is in de boeken van de Makkabeeën dat voor het eerst het Griekse woord ‘judaïsme’ verschijnt (wat wij meestal vertalen met: jodendom). Bij dit woord klinkt iets mee van fel verzet tegen het hellenisme (2 Mak. 4:13). In het woord ‘judaïsme’ klinkt mee de noodzaak om je als jood af te scheiden van de rest van de wereld. Juist die onderdelen van de Tora die dat onderscheid duidelijk laten zien werden toen buitengewoon belangrijk. Die onderdelen werden de testcase om te beoordelen of iemand binnen of buiten het verbond van God met zijn volk staat.
Ook ontstaat in die tijd de grote waardering voor de ‘ijveraars’ voor God (in het Grieks: ‘zeloten’), die met fysiek geweld Gods eer gered hebben: Simeon en Levi (Gen. 34), Pinechas (Num. 25:6-13), Elia (1Kon. 18:40), Jehu (2Kon. 10:16-17, 30). Als het nodig is voor het zuiver houden van de scheidslijn kan fysiek geweld gebruikt worden, desnoods tegen volksgenoten. Kenmerk van dit ‘judaïsme’ is de duidelijke afbakening wie wel en wie niet binnen het verbond van God hoort. Let wel, dit was niet de algemeen gangbare opvatting in Israël rond het begin van onze jaartelling, maar deze gedachtegang had nog steeds invloed op individuen en groepen in Israël. Als Paulus in Gal. 1: 13-14 schrijft over zijn vroegere levenswandel in het ‘judaïsme’ dat hij een hartstochtelijke ‘zeloot’ was voor zijn voorvaderlijke overleveringen, dan is het aannemelijk dat Paulus onder invloed stond van de hierboven geschetste lijn. ‘Judaïsme’ in Gal. 1:13 betekent dan ook niet jodendom in het algemeen. Waarschijnlijk wordt hiermee die specifieke stroming bedoeld die stond voor strakke afbakening ten opzichte zowel van andere joden als van de andere volken. Vanuit deze gedachte zal het geweest zijn dat Paulus de gemeente van Christus vervolgd heeft.

Scheiding weggebroken

Tot de Heer hem verscheen op de weg naar Damascus. Toen veranderde voor Paulus alles radicaal. Wat voor hem bovenaan zijn prioriteitenlijstje stond, datgene waarin het anderszijn van Israël het duidelijkst naar buiten kwam (besnijdenis, sabbat, reinheidswetten), kwam nu onderaan zijn lijstje. In Christus is die scheidslijn opgeheven. Zoals Paulus eerst een missionaris was van de afgrenzing van Gods verbond, zo werd hij nu hartstochtelijk missionaris van de grenzeloze ruimte van Gods verbond met mensen, door geloof in Christus Jezus. Met die missie is hij op weg gegaan en is o.a. in Galatië een gemeenschap van christenen ontstaan. Aan die gemeente(n) schrijft hij een felle brief. Wat is er aan de hand?
Paulus verkondigde het evangelie van Jezus Christus. Besnijdenis en reinheidswetten, kortom die gebruiken waarin Israël zich duidelijk onderscheidde van de volken, kwamen niet aan de orde. Die grens was immers afgebroken in Paulus’ visie. Dat riep uiteraard elders vragen op bij joodse medechristenen die van jongs af aan gewend waren deze dingen wezenlijk te achten voor het verbond met God. Op een vergadering in Jeruzalem werd gesproken over dit grote probleem in de eerste christelijke gemeente. Ik ga er even vanuit dat Gal. 2:1-10 en Hand. 15 over dezelfde vergadering gaan. Uit beide verslagen lijkt er in Jeruzalem een eindconclusie getrokken te zijn die niet onomstreden was, maar waar men mee kon leven. Vervolgens gaat het in Antiochië fout (Gal. 2:11-14). Petrus is in Antiochië. Hij schijnt er geen moeite mee te hebben om met niet-joodse christenen aan één tafel te eten. Maar als er medechristenen komen ‘uit de kring van Jakobus’ trekt hij zich terug en gaat hij het oude joodse gebruik weer respecteren. Zo komt er een scheiding te lopen door de gemeente in Antiochië. Iets dergelijks dreigt er ook bij de Galaten te gebeuren. Daar gaat het geluid rond: wil je bij het verbond van God horen dan zul je ook de geboden die dat verbond markeren (o.a. besnijdenis en reinheidswetten) in acht moeten nemen. Hier wordt bij Paulus een uiterst gevoelige snaar geraakt. Datgene waar hij eerst voor gevochten had, de regels die de ware jood onderscheidden van de mensen om hem heen, waarvan hij vervolgens ontdekt had dat in Christus die scheiding is weggebroken, juist dat dreigt aan de mensen in Galatië als een voorwaarde te worden opgelegd en opnieuw als een scheiding te gaan functioneren. Hier is voor Paulus het hart van het evangelie in het spel: het is volstrekt onnodig eerst de joodse leefwijze aan te nemen om deel te hebben aan het verbond. In de Galatenbrief probeert hij zijn lezers daarvan te overtuigen.

Wij, geboren Joden, en geen zondaars uit de heidenen (Gal. 2:15). Wij, dat zijn Paulus, en Petrus, over wie hij hiervoor sprak, en alle andere joodse medechristenen. Paulus lijkt hier terminologie te gebruiken zoals die gebruikelijk was in de gedachtewereld waar de wereld wordt ingedeeld twee groepen mensen: geboren joden, en zondaars uit de heidenen, duidelijk van elkaar onderscheiden. Wij, zo schrijft Paulus, wij allen die tot de eerste groep behoren en niet tot de tweede, wij delen met elkaar de opvatting dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door geloof in Christus Jezus. Paulus spreekt zijn joodse medegelovigen aan op een principe waarvan verwacht mag worden dat zij dat allen delen: een mens wordt gerechtvaardigd door geloof alleen. Het woordje ‘alleen’ gebruikt Paulus niet, maar de redenering bedoelt duidelijk te zeggen dat geloof de énige grond is.
Als ik probeer samen te voegen, dan klinkt in het woord ‘gerechtvaardigd’ hier nauwelijks iets door van de juridische kant, veelmeer de relationele kant, en dan in die zin dat in ‘gerechtvaardigd’ hier vooral meeklinkt: in de verbondsrelatie met God gezet zijn. Paulus ontkent dat dat gebeurt op basis van de ‘werken der wet’. De traditionele opvatting is dat Paulus zich hier richt tegen de opvatting dat mensen hun heil zelf kunnen bewerken door de wet te houden. Het nieuwere onderzoek toont aan dat dat niet de gangbare opvatting was in het jodendom van toen. Israël was (en is) zich bewust dat het Gods genade is dat een mens in de verbondsrelatie met God wordt gezet. Waar het Paulus hier om te doen is, is dat er niet weer met behulp van de onderscheidende joodse wetten een scheidsmuur wordt opgericht tussen wie wel en wie niet Gods volk is. Met ‘werken der wet’ doelt Paulus hier niet op de hele Tora of de Decaloog, maar in het bijzonder op die specifieke onderscheidende wetten.
Kortom, de waarheid van sola fide wordt hier onderstreept, maar tegen aan andere achtergrond dan gedacht. In Christus is de tussenmuur weggebroken! 

Ds. Eibert Kok is predikant van de Protestatse gemeente te Naaldwijk i.o.

Noten:

1. Ik heb mij m.n. laten leiden door James D.G. Dunn, The Epistle tot the Galatians, London 1993, en The Theology of Paul the Apostle, Edinburgh 1998.

2. Paul and Palestinian Judaism: A Comparison of Patterns of Religion, London and Philadelphia 1977, en Paul, the Law, and the Jewish People, Philadelphia 1983.