Skip to main content

nr3 • 2007 • Kroniek

Februari 2007 (21e jaargang nr.3)

Kroniek:
In Texas woont een goeie dominee
ds. J. Maasland

Dat heb ik maar niet gezegd tegen de hoorcommissie van een vacante gemeente die me onlangs om advies vroeg: weet u nog een geschikte dominee voor ons. Texas is wel een beetje ver uit de buurt als de Veluwe je domicilie is. Ik las die regel  in een gedicht van Paul van Ostayen, Oppervlakkige charleston geheten en door Hans Werkman gebloemleesd in de heerlijke bundel Wij hebben hier een prima domineetje (1997). Je komt er de dominee en al zijn bekommernissen in tegen in 70 gedichten.

In de herfst van 2006 stond de dominee weer eens prominent in de belangstelling van de kerkelijke pers: zijn opleiding en geloof, kortom de status van de herder en leraar der christelijke gemeente. Gewichtige discussies en heftige reacties waren bijna dagelijks te lezen.
Aanleiding was het rapport Pastor in beweging. De toekomst van de predikant in de Protestantse Kerk in Nederland. Het is uiteindelijk voorlopig met een sisser afgelopen. Maar het laatste woord over deze kwestie is zeker nog niet gesproken.
Ik heb sinds een aantal jaren in zo’n heftige situatie de neiging de stoom in het geprikkelde gemoed eerst even weg te laten lopen door in de bundel van Werkman te bladeren. Zo kwam ik het gedicht van Paul van Ostayen binnenwandelen en trof daar de onnavolgbare regels aan:

Als je van het meisje van Milwaukee houdt
(…)
Je voert je bruid naar Texas heen
       in Texas woont een dominee
             in Texas woont een goeie dominee

Ik wil niet beweren dat ik de bedoeling van de dichter helemaal doorgrond. In ieder geval schonk het me de opluchting: zo kun je de positie van de dominee dus ook bezien. Betrokken in een ‘oppervlakkige charleston’ wordt hij onderdeel van het feest van een bruid.  Ik heb me trouwens bij kerkelijke huwelijksinzegeningen menig keer ook zo gevoeld, al was het niet in Texas maar wel in gerenommeerde gemeenten van gereformeerde kleur. Onderdeel van de rite op een dag die vaak met wel wat anders dan de charleston werd afgesloten.

Je voert je bruid naar Texas heen
de negers hebben dikke lippen
de negers hebben dikke rode lippen
en alle dominee’s zijn goed


Ik geef toe: geen gebruikelijke opening van een rubriek die meestal  gevuld is met bezinning op ernstige thema’s. Toch voordat ik mijn mijmeringen over de dominee, zijn opleiding en  geloof ten beste geef, heb ik er behoefte aan eerst deze ironische toon aan te slaan. Het kan soms heilzaam en helend zijn als dominee eens flink om jezelf te lachen. We hebben het in onze traditie graag over het gewicht van het ambt, maar dat wil nog niet zeggen dat we gewichtige mensen zijn en daarom gewichtig moeten doen.

Gewicht

Willen we naar een lichtgewicht of houden we het liever op een zwaargewicht? Voegen we ons als kerk naar de trend van de tijd: sterk pragmatisch accent op de opleiding, met een breed spectrum van vakken, waardoor van veel een beetje kennis wordt opgediept? Of blijven we gaan voor een diepgaande academische vorming?
Dr. G. Heitink schreef in het Ouderlingenblad: “Voorgaan is topsport. Kerkgangers moeten in deze tijd kunnen rekenen op prediking van hoge kwaliteit. Zelfs veel predikanten halen dit niveau niet. De eisen die de kerk stelt aan haar voorgangers kunnen daarom niet hoog genoeg zijn”. Topsport, ja. Die hoogte bereikt een sporter pas na oneindig veel trainingen en inspanningen. Er is ook  talent voor nodig, zal iemand tegenwerpen. Dat valt niet te ontkennen. Maar Albert Einstein, toch ongetwijfeld een talent in zijn vakgebied, zei het al: 90% transpiratie en 10% inspiratie. Dat was zijn geheim. Als we het over de dominee hebben, dan zou je kunnen zeggen: wat hij zijn roeping noemt, dat is zijn talent. En voor de rest dient hij er jarenlang, veeleer een leven lang voor te gaan.
Uiteraard ben je als academisch gevormd theoloog oude stijl nog altijd voorstander van een grondige opleiding van een nieuwe generatie vakbroeders. Als voorgaan inderdaad ‘topsport’ is, dan is het beste nog niet goed genoeg. Maar ook de beste academische vorming kan niet garanderen dat de voorganger aan de normen van de ‘topsport’ voldoet en vooral blijft voldoen. Er studeren ook eenden af aan de universiteit. Ze zwemmen een aantal jaren in de wateren van de theologie. Maar zodra ze aan de wal van de gemeente komen, schudden ze een aantal keren flink heen en weer en gaan over tot de orde van de gemeentetheologie. Een intussen niet onvermaard voorganger gaf aan het einde van zijn wetenschappelijke vorming aan het merendeel van zijn theologische boeken te hebben ingeleverd bij het oud papier van een plaatselijke sportvereniging. In bevindelijke kringen werd in mijn jeugd soms smalend gesproken over de ‘domineesfabriek’ waar ik mijn opleiding zou gaan halen. En het valt inderdaad niet te ontkennen dat er studenten zijn die de academie alleen maar nodig hebben om het vereiste papiertje te halen. Voor dominee leren om zo snel mogelijk met Marietje in een pastorietje neer te strijken en daar vervolgens de gewichtige man te zijn in woord en daad.
Knabbelen aan de toelatingseisen voor de studie theologie heeft de kerk in de voorbije decennia geen vooruitgang gebracht. Er zijn naar mijn overtuiging veel ongelukken door veroorzaakt en er is daardoor veel schade toegebracht aan gemeenten. Wie er van overtuigd is dat de kerk het beste gediend wordt door grondig opgeleide mensen, moet daar niet om praktische redenen aan gaan tornen. Gebeurt dat wel, dan krijg je een ander type voorganger in de gemeenten. Ik weet: dat hoeft niet altijd verkeerd uit te pakken. We kenden voorheen ook befaamde hulppredikers in hervormde gemeenten. Sommigen hadden een charisma op de preekstoel en in het pastoraat en hebben heel veel betekend op sommige posten in de kerk. Maar dat waren en bleven uitzonderingen.
Daarmee wil ik niet beweren dat een zeker opleidingsniveau op zich voldoende is. Zo superintelligent hoef je trouwens in onze tijd niet meer te zijn om een academische opleiding te voltooien. Het ‘academische’ moet veeleer in je zitten. Je leven lang willen blijven leren en studeren. Het heeft alles te maken met de habitus van de dominee. Zoals ik las over de onlangs overleden dr. J. Haitsma: In de morgenuren van elke dag verkeren in de aanwezigheid van de ‘grote geesten’ om de rest van de dag te kunnen omgaan met de ‘kleinere geesten’.

Dominees en hun geloof

Ooit had het ambt van predikant status. In de negentiende eeuw en ook daarvoor kwamen predikanten uit de gegoede burgerij voort. Alleen in die kringen waren er financiële middelen om de studie mogelijk te maken. Die tijden zijn allang voorbij. Het doet me denken aan regels uit het befaamde gedicht van J. Greshoff waar hij “Liefdesverklaring” boven zette. Hij zag ze aan het begin van de vorige eeuw dagelijks wandelen over het Velperplein in Arnhem:

Zo onmiskenbaar ziet men aan hun kleren
dat zij rechtvaardig zijn, terwijl de plicht
die eedle lijnen groefde in hun gezicht:
de dominee, de dokter, de notaris,
drievuldig beeld van al wat wijs en waar is.
Maar ’t kan verkeren.


Daar zijn we intussen achter gekomen. Wie status zoekt, worde geen dominee. De winst van de secularisatie is dat we meer en meer geleerd hebben dat dominees ook maar mensen zijn. Bij het zestigjarig jubileum van de IKON hield deze in samenwerking met de Vrije Universiteit in september 2006 een onderzoek onder predikanten en vroeg hen naar de stand van hun geloof. Kranten stelden uit de resultaten van het onderzoek pakkende koppen samen. Ik citeer er enkele: bij jonge dominees nog een klassiek godsbeeld. Nog een: één op de zes predikanten betwijfelt of ontkent dat God bestaat. Of deze: de jonge garde is vromer. Of: vooral de oudere dominee twijfelt aan bestaan van God. Dat klinkt allemaal nogal radicaal. Een kerkganger zou kunnen denken: word ik elke zondag dan misschien bedrogen?
Zelf vond ik de uitslag minder onthutsend dan geestverwanten lieten blijken. Je moet zulke onderzoeken ook weer niet al te serieus nemen, denk ik dan. Het is een momentopname om te beginnen. Het geloof is een levend ding in een mensenhart. Meer ‘neer’ dan ‘op’ zei ooit ds. Ledeboer al. Bovendien, dominees zijn geen beroepsgelovigen. Juist zij worden, soms dagelijks, geconfronteerd met de misère van het menselijk bestaan. Dat kan heel fundamenteel aan je geloofsovertuiging knagen. Toen ik jonger was, geloofde ik ook vromer dan ik nu doe. Grondige studie en bezinning op visies en meningen van anderen leidt niet altijd tot bevestiging van wat je altijd voor waar hebt aangenomen en doorgegeven. Iemand schreef eens: “Wanneer mensen iets alleen maar overeind kunnen houden door dingen niet te denken, geeft dat veel te denken over wat ze overeind willen houden”. Ik acht het winst als wij het gebed van Jezus uit Lucas 22:32 gedurig als een bevrijding en fundamentele ondersteuning ervaren: Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.
Uitermate troostend is in dit verband de preek die K.H. Miskotte ooit over deze woorden hield onder de titel ‘Geloof bij de gratie Gods’.  Een enkel citaat: “Er is maar één Man, die geloven kan: Jezus Christus. Zijn geloof wordt ons toegerekend en geschonken (…) Het zij ons genoeg te weten dat de gemeenschap met de Heer aan “ons” geloof niet hangt, maar aan zijn priesterlijke bewaring. En het is dáárin, dat wij ons betrouwen hebben te stellen (…) het rechte kennen is de kennis, dat wij gekend wórden; met alle andere weten zijn wij tenslotte weerloos tegen de zifting, waarover wij nu spreken”( Kennis en Bevinding p. 16vv.)
Een topsporter, om op dat beeld nog even terug te komen, kent soms ook perioden van diepe inzinkingen, langdurige blessures en een ernstig gebrek aan motivatie. We kunnen niet altijd op hoog niveau blijvend goed presteren.  Na de Karmel zijn er soms de veertig dagen waarin we weg willen vluchten en liever de toga definitief aan de kapstok zouden willen hangen. En hebben we een hernieuwde godsontmoeting nodig bij de Horeb om weer op de been geholpen te worden.
Ik wil hiermee niet wegpoetsen dat ook predikanten ver van huis kunnen raken. Ik bedoel: ver van het bijbels georiënteerde geloofsleven. Wie kent niet de innerlijke strijd achter het bureau van de studeerkamer waar alle twijfels en aanvechtingen na een zondag op de kansel bij elkaar komen in de heftige vraag: waar sta ik eigenlijk en wie ben ik nu precies? Hoe geloofwaardig is mijn functioneren nog voor het aangezicht van God en zijn gemeente? Leid ik geen dubbelleven: orthodox naar buiten en aangevreten door vrijzinnigheid naar binnen? En wanneer kan het moment zijn aangebroken dat we de eerlijke conclusie moeten trekken door tot een andere staat des levens over te gaan?
Overigens verkies ik persoonlijk deze dreigende spagaat boven een ingedut en onbestreden rechtzinnigheid,  al wil ik daar absoluut geen waardeoordeel mee uitspreken over de rechtschapenheid van anderen.

Rapportcijfers

Twee rapporten werden in 2006 uitgedeeld en neergelegd binnen onze samenleving. In september bracht het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het rapport Godsdienstige veranderingen in Nederland uit. Het dagblad Trouw kopte met de woorden “Een land van lege kerken”. 64% van de Nederlanders noemt zich sinds 2004 buitenkerkelijk. Tegelijk laat de uitkomst van dit rapport zien dat er intussen nog heel wat geloofd wordt in Nederland ook al gaan de meeste  mensen daarvoor niet meer naar de kerk.
In december volgde een nieuwe “verkenning” van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR): Geloven in het publieke domein – Verkenningen van een dubbele transformatie.
Opmerkelijk: in het eerste rapport krijgt religie een hoog cijfer en in het tweede komt het christendom er heel goed af, ook al moet bij dat laatste wel aangetekend worden dat het niet wil zeggen dat de kerken achterover kunnen leunen. Ik citeer: “Christenen zijn nog steeds een relatief grote categorie in de samenleving, maar er gaan wel steeds minder christenen wekelijks naar de kerk en de kerkbezoekers vergrijzen”.
Ik vraag me altijd af bij het lezen en bestuderen van dit soort onderzoeken: wat moeten we daar nu mee? Om te beginnen de grote aandacht die geschonken wordt aan wat we ‘religie’ noemen. De aarde wordt steeds religieuzer, ook al seculariseert het Westen, merkte prof. Hijme Stoffels op. De secularisatiethese kan bij het oud papier gelegd worden. We dachten: godsdienst is een uitstervend fenomeen, zoiets als een fossiele rest uit een lang vervlogen tijd. Vergeet het maar. Wereldwijd motiveert religie miljarden mensen. Het bepaalt zelfs de agenda van de wereldpolitiek. Het zal allemaal best. En de opkomst van de islam zal wel de grootste verklaring voor deze stelling zijn.  Maar om dichter bij huis te blijven: wat betekent dat concreet in ons eigen land? Wat zie je daar dan van om je heen? Nu woon ik in één van de meest christelijke dorpen van ons land. Onlangs las ik zelfs dat we bij de topdrie van de reformatorische gemeenten van ons land gerekend worden. Duizenden gaan hier inderdaad op zondag nog naar de kerk en niet alleen op zondag. Maar wij noemen dat hier geen religie, maar we weten ons, overigens in alle verscheidenheid, verbonden met het geloof van de kerk der eeuwen.
Maar hoe zit het nu met die bloei van de religie? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Als de WRR stelt dat religie een opmerkelijke comeback maakt, waar baseert men die uitspraak dan op? De Raad stelt dat de media niet alleen ‘voertuig voor religie’ zijn, maar ook ‘nieuwe religiositeit’ creëren. Jan Siebelink schijnt in de verkoopcijfers van zijn Violen ook al een bewijs van de herkerstening van ons volk te zien. Ik merk dat journalisten in wat we dan de ‘linkse pers’ noemen, heel ongemakkelijk reageren op de beweringen van de WRR. En ik geef eerlijk toe dat ik daarin met ze meevoel. Want moeten we, zeker als christenen, nu wel zo juichen over die zogenaamde comeback van religie. En is dat feitelijk ook wel zo? Moeten we inderdaad niet eerder zeggen dat het praten over religie een comeback maakt in plaats van de religie zelf? Maar als we het begrip religie op een of andere manier gaan koppelen aan wat wij met het woord geloof bedoelen, slaan we de plank grondig mis.
Want religie is een zeer rekbaar begrip. De ontkerkelijkte Nederlanders, of zoals de Raad het zegt, ‘de ongebonden spirituelen’ zijn massaal op zoek naar nieuwe vormen van religieuze inspiratie. Dan kun je denken aan de ietsisten, de wicca’s, de tarotkaartleggers en zij die doen aan yoga en vormen van meditatie. Ik las: “Enkele tienduizenden Nederlanders hebben via Tellsell een Biostabil aangeschaft, een magneetje aan een kettinkje (zilver: € 119, goldplated: € 229). Het ding heeft geen medische werking. Moeten de dragers van de Biostabil nu als religieus worden aangemerkt?”
Onlangs rekte de Leidse godsdienstsocioloog Meerten ten Borg het begrip religie nog eens flink op: religie is alles wat ‘de mens helpt zich te verzoenen met zijn eindigheid’. Dat kan volgens hem een geloof in God zijn, maar bijvoorbeeld ook het opgaan in de massa. Ten Borg gaf als illustratie van zijn stelling de samenzang in de Arena ter ere van de overleden André Hazes. Collectieve religiositeit, noemde hij dat.
Op het moment dat ik dit schrijf is er een kabinet in de maak waarin christenen de meerderheid zullen vormen. De Amsterdamse grachtengordel met aanhang wordt nerveus. Maar ik merk ook onder christenen een dubbele houding die een zekere nervositeit openbaart. Twee extreme reacties: doe niet mee en stap alsnog uit de besprekingen. Je verliest meer dan dat je wint. De andere: grijp nu zoveel mogelijk je kans en hou je rug recht. Zelf denk ik eerder aan Gods indringend advies in zijn geding met zijn afgodische volk via de mond van zijn profeet Micha: Hij heeft u bekend gemaakt, o mens! wat goed is; en wat eist de HEERE van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God? (Micha 6:8)
Recht doen.
Trouw betrachten
Nederig de weg van God gaan.
Meer zit er niet in. Meer is ook niet nodig.