Skip to main content

nr3 • 2007 • Over missionair kerk-zijn

Februari 2007 (21e jaargang nr.3)

Over missionair kerk-zijn
Theo Doornenbal en Krijn Hage

Zes maanden studeerden Theo Doornebal en Krijn Hage aan Wycliffe Hall.1 Maanden waarin zij ondergedompeld zijn in de wereld van de evangelicale theologie, spiritualiteit en praktijk.. Hun doel was de evangelicale leefwereld van binnenuit te leren kennen. Hoe staat een evangelical in het geloof? En: wat betekent dit voor zijn staan in kerk en wereld? We zochten het waarheidsmoment van de evangelicale traditie en de relevantie ervan voor de gereformeerde theologie. Nadat in vorige nummers van ons blad columns van hen waren te lezen, nu een afrondend artikel van beiden.

Veel tijd kostte het niet om de kracht van de evangelicals op het spoor te komen. Moeiteloos kun je verschillende punten noemen: de dagelijks terugkerende chapel service, de directe betrokkenheid van de theologie op de (kerkelijke) praktijk, het belang van spiritualiteit etc. Het meest in het oog springend is echter hoezeer de evangelicale traditie doordrongen is van de urgentie van het missionair gemeente zijn.

Evangelicaal missionair élan
Het missionair élan aan Wycliffe Hall contrasteert sterk met de missionaire verlegenheid die we uit Nederland meebrachten. Daarom zijn we op zoek gegaan naar de theologische voedingsbodem van dit élan van de evangelicals. Wat is hun missionaire drijfveer en hoe kan die vruchtbaar gemaakt worden binnen de Nederlandse kerkelijke context?
We zochten het antwoord onder meer door studie te maken van het evangelicaal geïnspireerde kerkelijk rapport Mission-shaped Church.2 In dit rapport probeert de Church of England de missionaire kansen van de snel veranderende Engelse samenleving te verzilveren door nieuwe, missionaire vormen van kerk-zijn te ontwikkelen. Het document werd verbluffend goed ontvangen: in 2 jaar tijd gingen maar liefst 18.000 exemplaren over de Engelse toonbank! Ook in Nederland bleef het rapport niet onopgemerkt: onmiskenbaar vormt het een bron van inspiratie voor de onlangs door het Evangelisch Werkverband uitgegeven brochure Als de moederkerk zwanger wordt.3 Maar ook in gereformeerde kring is het gesignaleerd: in het wijkblad van de Utrechtse Jacobikerk komt het rapport overwegend positief ter sprake.4
We zijn Mission-shaped Church dankbaar voor de stimulans om het missionair gemeente-zijn opnieuw op de agenda te zetten. Toch plaatsen wij hier een kanttekening bij deze missionaire ecclesiologie uit de anglicaans-evangelicale traditie. We beperken ons daarbij tot de theologische verantwoording van de in het rapport ontwikkelde missionaire ecclesiologie. Verder concentreren we ons op het verstaan van de incarnatie als fundament en grondpatroon voor het missionair gemeente-zijn. Het onderstaande betoog is dus niet zozeer een bespreking van Mission-shaped Church, als wel een opmerking naar aanleiding van het rapport.

Incarnatie als fundament
De concentratie op de vraag naar het verstaan van de incarnatie in Mission-shaped Church betekent dat we het rapport selectief lezen. Toch is deze toespitsing allerminst willekeurig: de incarnatie vormt namelijk het fundament en grondpatroon voor de missionaire ecclesiologie van Mission-shaped Church. Bovendien komen we vanuit de incarnatiegedachte als vanzelf bij de vraag hoe het rapport (a) het werk  van Jezus Christus, (b) de kerk, (c) de zending en (d) de wereld verstaat.
Om te beginnen veronderstelt Mission-shaped Church het anglicaanse incarnatiebegrip. De sleutel voor het verstaan daarvan is het concept ‘corporate personality’: de incarnatie betekent niet alleen dat God in Jezus Christus de menselijke natuur aanneemt, maar ook dat Jezus Christus als ‘tweede Adam’ de hele mensheid representeert. Door zijn incarnatie, kruis en opstanding komt de mensheid in een ‘sacramental universe’ te staan. Tegen deze achtergrond spreekt men over de kerk als een gemeenschap die het evangelie ‘belichaamt’.
Wat het werk van Jezus Christus betreft, erkent Mission-shaped Church dat de incarnatie een uniek goddelijk handelen is: alleen God kan de menselijke natuur aannemen om ons te redden. De incarnatie betekent enerzijds dat Jezus Christus zich kwetsbaar identificeert met de ander: God neemt in Christus ‘een specifieke culturele identiteit’ aan. Anderzijds impliceert de incarnatie de radicale zelfontlediging van Gods Zoon. In het verlengde hiervan komt het kruis ter sprake als ‘het profetisch kritisch staan van Jezus Christus in zijn cultuur’. Opmerkelijk is dat het rapport zich vrijwel geheel beperkt tot de – op zichzelf zinvolle – vraag naar de betekenis van Christus’ werk voor de cultuur. Wat de anglicaanse traditie als ‘culturele verbreding’ van het incarnatiebegrip bedoelt, wordt in het rapport dus tot een ‘culturele versmalling’ van de incarnatie – hetzelfde geldt mutatis mutandis voor kruis en opstanding. De culturele betekenis van Christus’ werk komt immers op zichzelf te staan, terwijl het theologisch verstaan ervan vrijwel geheel ondersneeuwt. 
Vervolgens verstaat Mission-shaped Church de kerk als ‘belichaming’ van het evangelie. Vanuit de ‘corporate personality’-gedachte legt men grote nadruk op de eenheid van Christus en de kerk. Daarom betrekt het rapport Christus’ leven en werk direct op het wezen en het handelen van de kerk. Men beschouwt de kerk niet alleen als een ‘incarnationele gemeenschap’, maar trekt ook een directe lijn van de zelfontlediging en het offer van Christus naar het wezen van de kerk. Mission-shaped Church accentueert dus de eenheid van Christus en zijn kerk, maar vergeet dat het om een ‘eenheid in verscheidenheid’ gaat. De kerk deelt namelijk niet zondermeer in het leven van Jezus Christus, maar krijgt op voluit menselijke wijze deel aan het god-menselijk leven van haar Heer. De kerk is daarom geen (historische) voortzetting van de incarnatie, maar hoogstens een gelijkenis of weerspiegeling van Christus’ god-menselijke leven.5
Ook de zending dient volgens Mission-shaped Church gestalte te krijgen naar het model van incarnatie en kruis: de kerk imiteert Christus’ liefdevolle identificatie met en zijn kritisch staan in de cultuur. Het rapport werkt dit ‘incarnationeel zendingsbegrip’ uit tot een missionaire strategie van ‘contextualisatie door kerkplanting’. Concreet houdt dit in dat de kerk zich – evenals Christus – moet ‘planten’ in de specifieke sociale en culturele omstandigheden van de mensen onder wie zij leeft. Het gaat erom dat zij wordt, wat de mensen zijn, opdat zij kunnen delen in het heil dat de kerk gevonden heeft. Volgens het rapport is een dergelijke contextualisatie een herhaling of zelfs een verdieping van de incarnatie. Opnieuw maakt Mission-shaped Church hier onvoldoende onderscheid tussen (a) wie Jezus Christus vóór ons zónder ons is in het verwerven van de verzoening en (b) wie Hij door de Geest mét en ónder ons is in het uitdelen en toepassen van de door Hem verworven verzoening. Daarmee komt ook de eenmaligheid en volkomenheid van Christus’ verzoenend werk onder druk te staan.6
Wanneer we ten slotte vragen hoe Mission-shaped Church de wereld verstaat, blijkt het ook het theologische begrip ‘wereld’ vrijwel geheel te reduceren tot het sociologische begrip ‘cultuur’. Daarmee ontbreekt het besef dat Jezus Christus de Heer van de wereld – en niet alleen van de kerk! – is.7 Verder wordt het kwaad in de wereld nergens gepeild en ontmaskerd als zonde en verzet van de mens tegen God. Tenslotte spreekt het rapport de wereld nergens aan op het feit dat God zich in Jezus Christus genadig tot haar gewend heeft, zodat zij de met God verzoende wereld is.8 Kortom: ‘cultuur’ blijft een neutraal begrip. Men ‘vergeet’ niet alleen dat het kruis een oordeel over de wereld is, maar ook dat er in Christus’ opstanding een nieuwe werkelijkheid is aangebroken.

Een alternatief?
Hierboven verkenden we het incarnatiebegrip van Mission-shaped Church en de doorwerking ervan in de missionaire ecclesiologie van het rapport. Op een viertal beslissende punten – het werk van Jezus Christus, de kerk, de zending en de wereld – bleek deze missionaire ecclesiologie behoorlijk discutabel te zijn. Dit roept de vraag op of er een alternatief is voor Mission-shaped Church. Wij zijn van mening dat dit inderdaad het geval is. Hieronder geven we daarom een aanzet voor een missionaire ecclesiologie die de sterke punten van Mission-shaped Church honoreert en tegelijk haar zwakke punten corrigeert. Daartoe combineren we een inzet bij de opstanding van Jezus Christus met een pneumatologische uitwerking van zijn aanwezigheid en werkzaamheid in de christelijke gemeente.

Jezus maakt zichzelf bekend!
De opstanding van Jezus Christus betekent dat Hij lééft. Daarom behoort Jezus Christus niet tot het verleden, maar is Hij de Levende die zich hier en nu present stelt door de Geest. Wat dit betekent voor het missionair gemeente zijn ontdekken we met behulp van Barths concept van Christus’ profetisch ambt en zijn daarop voortbouwende ‘missionaire ecclesiologie’.9
Barth ontvouwt Christus’ profetisch ambt als antwoord op de vraag hoe de kloof tussen Christus en de wereld die Hem (nog) niet kent overbrugd wordt: als profeet maakt Jezus Christus zich zelf bekend aan de wereld. Barth noemt Jezus Christus in dit verband dan ook het ‘Licht des Levens’. Wij danken onze kennis van Jezus Christus en de in Hem volbrachte verzoening immers aan het feit dat Hij zichzelf bekend maakt en daarmee onze duisternis en onwetendheid wegneemt.
Barth benadrukt dat Christus’ leven geen doel in zichzelf, maar een leven voor de wereld is. Daarom heeft het particuliere leven van Jezus Christus een universele strekking: het is geen willekeurige ‘individuele levensgeschiedenis’, maar heilsgeschiedenis. Bovendien is Christus de opgestane Heer die zichzelf hier en nu ter sprake brengt. Niet alleen de verzoening, maar ook onze kennis ervan is uitsluitend het werk van Jezus Christus zelf.
De inhoud van Christus’ profetisch woord is: ‘Jesus ist Sieger!’ Barth verstaat Christus’ profetisch werk namelijk als een geschiedenis van conflict tussen Christus’ zelfopenbaring en de ontkenning ervan door de wereld. De effectiviteit van Christus’ zelfopenbaring garandeert dat Hij als het Licht des levens de duisternis en onwetendheid van de wereld zal overwinnen. De geschiedenis van de verzoening is daarom niet maar een geschiedenis, maar de geschiedenis: we delen erin, of we het ons realiseren en willen of niet. Barths concept van Christus’ profetisch ambt onderstreept dus dat het kerugma de activiteit is van de opgestane Christus zelf. Wat betekent dit nu voor het missionair kerk-zijn? We noemen drie punten.
Allereerst dient de kerk in haar missionaire praktijk recht te doen aan Christus’ zending als een in zichzelf ‘volmaakt’ werk dat (a) geen aanvulling of voortzetting behoeft om zijn doel te bereiken; en (b) zijn doel daadwerkelijk en niet slechts potentieel bereikt. Concreet houdt dit in dat de kerk zich rekenschap geeft van Christus’ aanwezigheid en activiteit: ook in het hier en nu is Hij de levende Heer die zichzelf bekend maakt.
De zending van de kerk is daarom geen herhaling of vervanging van Christus’ zelfopenbaring. Zij hoeft de kloof tussen Christus en de wereld niet te overbruggen, maar getuigt ervan en wijst erop dat God dat in Christus zelf gedaan heeft. Zending is niets anders dan het belijden van Christus en het heenwijzen naar het in Hem gesproken ondubbelzinnige ‘ja’ van Gods goedheid. De kerk getuigt in  verkondiging, verklaring en toepassing van het evangelie van deze voorgegeven werkelijkheid.
Ten slotte wordt de wijze waarop de kerk de wereld(geschiedenis) verstaat en daarin participeert bepaald door het evangelie. Zij beseft dat de geschiedenis geen permanente dialectiek is tussen Gods regering en de menselijke verwarring, maar verstaan moet worden in het licht van Gods toewending in Jezus Christus. In Hem is deze dialectiek doorbroken en een nieuwe werkelijkheid aangebroken.

De Heilige Geest is Getuige en Trooster
De hierboven geschetste lijnen willen we pneumatologisch uitwerken. Wanneer Jezus Christus zichzelf bekend maakt, dan doet Hij dat op de wijze van de Geest. De Heilige Geest is immers de Geest van Christus en Hij richt onze aandacht op Hem. Zo bestaat er een onlosmakelijk verband tussen Christus en de Geest. De betekenis hiervan voor de missionaire ecclesiologie verkennen we aan de hand van J.P. Versteeg.10
Versteeg wijst erop dat in de opstanding van Jezus een nieuwe werkelijkheid is aangebroken die een universele gelding heeft: het heil is niet langer alleen voor Israël, maar ook de heidenen mogen erin delen. Daarom zendt Jezus zijn leerlingen uit om dit heil tot aan de uiteinden van de aarde te verkondigen. Versteeg benadrukt dat de opdracht tot zending die Jezus na zijn opstanding aan de discipelen gaf, slechts vervuld kan worden in de kracht van de Heilige Geest. Alleen de Geest kan de discipelen brengen tot het vervullen van de opdracht van de opgestane Jezus. De in Jezus’ opstanding gefundeerde opdracht tot zending riep om een door de Geest gewerkte uitvoering van die opdracht. In dit opzicht was de uitstorting van de Geest de vervulling van Jezus’ opstanding. Versteeg wijst erop dat er een onlosmakelijk verband ligt tussen de Geest en de zending: door de Geest gaat God zijn volk vergaderen uit alle volken en talen en naties. In het zenden van de Geest komt tot uitdrukking dat alle mensen mogen delen in de aangebroken heilstijd.
De zending van de Geest staat in een heilshistorisch en eschatologisch kader, aldus Versteeg. Het eschatologische karakter van de zending van de Geest komt het meest pregnant tot uitdrukking wanneer in het Nieuwe Testament gesproken wordt over de Geest als eersteling of onderpand. Omdat de Geest eersteling en onderpand is, wijst Hij op grond van het reeds aanwezige heil in Christus altijd vooruit naar de toekomst. Deze uitdrukkingen maken duidelijk dat het heil gekend wordt in de modus van het geloof en de hoop. Daarom kan de gelovige of de gemeenschap van gelovigen nooit de beschikken over het heil, maar wel dat de uitstorting van de Geest moet worden beantwoord door in de Geest te wandelen.
In verband met de missionaire ecclesiologie wijst Versteeg ook op het feit dat de Geest de Trooster wordt genoemd (met name in het Johannesevangelie). Troosten in de bijbel heeft een rijkere betekenis dan alleen maar een betekenis die in de gevoelsfeer ligt. Troost is de kracht om de taak in het leven tot eer van God te vervullen. Het is de troost waardoor iemand het breekpunt bereikt zonder te breken. Zo is de Geest de Trooster die troost, d.w.z. die bemoedigt om het vol te houden en door te gaan ondanks alles. In dit licht staat de missionaire taak van de gemeente in het Nieuwe Testament.
Tevens heeft de Geest als Trooster heeft ook een juridische connotatie: de Geest is Parakleet, Voorspreker. Het juridisch karakter komt uit wanneer gesproken wordt over de Geest die getuigt: Hij zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel. Zo komt de missionaire verkondiging te staan in het kader van Gods rechtsgeding met de wereld. Door de zending wil God Zijn recht in Jezus Christus doen triomferen. In dit licht blijkt hoezeer zending in eigenlijke zin Gods werk is en zij de menselijke mogelijkheden te boven gaat. Het is de Geest die beslissend getuigt van Jezus Christus, al gaat dat niet buiten het menselijk getuigenis om.

Missionair kerk zijn
In dit artikel hebben we in theologische hoofdlijnen een aanzet gegeven voor een alternatieve missionaire ecclesiologie. Daarin zijn de opstanding van Jezus Christus en de Heilige Geest als Trooster bepalend voor de vorm in inhoud van het missionair kerk-zijn. In het verlengde hiervan en met het oog op de situatie van de Protestantse Kerk in de Nederlandse samenleving maken we nog een viertal opmerkingen.11
Allereerst zal een missionaire ecclesiologie zich moeten bezinnen op haar boodschap, het kerugma. Dat betekent dat de kerk eerst zelf geluisterd en gehoord moet hebben: zij kan slechts doorgeven wat ze ontvangen heeft. Een missionaire kerk verkondigt de gekruisigde en opgestane Jezus en belijdt dat Hij zichzelf bekend maakt in de kracht van de Geest.
Dit betekent vervolgens dat de kerk in haar missionaire werk niet ecclesiocentrisch kan en mag zijn. Het gaat niet primair om wat de kerk in zichzelf is, in hoeverre zij groeit of welke maatschappelijke relevantie zij heeft. In de kerk spreken we niet over onszelf, maar over Gods daden. Dat is de basis van elke missionaire arbeid.
In de derde plaats zal de kerk moeten beseffen in welke tijd zij leeft. De kerk bestaat in het licht van de voleinding. In haar missionaire werk zal zij zich daarom oog hebben voor de nood van de tijd en zich laten leiden door het troostende oordelen van de Heilige Geest. Dan zal de kerk getroost kunnen volhouden en volharden in haar missionaire taak zonder apatisch en pessimistisch te worden. De kerk leeft immers van wat reeds is en ziet uit naar wat nog komt.
In dit licht kan de kerk ten slotte haar missionaire taak positief opvatten. In Jezus Christus is er immers een oordeel over de wereld gegaan! Daarin en daardoor is de wereld een bevrijde en met God verzoende wereld. De kerk hoeft de wereld niet te verzoenen met God, dat heeft Hij zelf al lang gedaan.

De studie van Theo Doornebal en Krijn Hage in Oxford werd mogelijk gemaakt door onder andere het Geertruida Berendina de Tombe-Rasker Fonds.

Noten

1. Vgl. de columns Oxford en evangelical theology en Pasen op Wycliffe Hall.
2. Graham Cray e.a., Mission-shaped Church, Church Planting and Fresh Expressions of Church in a Changing Context, Church House Publishing, London, 2004.
3. Hans Esbach, Als de moederkerk zwanger wordt. Protestantse pioniers plekken als uitdaging voor de gemeente, Driebergen, 2005. Zie ook EW Actueel, Als de moederkerk zwanger wordt, jaargang 5, nr. 1, voorjaar 2006.
4. Vgl. de gedachtewisseling tussen Arjan Markus en Gerrit Vreugdenhil in Wijkblad, jaargang 47, nr. 1 en 2.
5. Terzijde wijs ik erop dat het anglicaans kerkbegrip onderscheiden dient te worden van het rooms-katholieke. Volgens de rooms-katholieke traditie is de kerk als instituut de voortzetting van de incarnatie. Volgens de anglicaanse traditie zet de incarnatie zich voort in de kerk als gemeenschap: de mensheid – en daarmee ook de kerk – is immers in Jezus Christus als ‘tweede Adam’ begrepen. Daarom treedt de kerk in het voetspoor van Christus en is zij de ‘historische voortzetting’ van de incarnatie. Hoewel het anglicaanse kerkbegrip vergeleken met het rooms-katholieke een stap in de goede richting is, gaat zij niet ver genoeg: zij benadrukt eenzijdig de verbondenheid tussen Christus en de zijnen, maar verwaarloost het (blijvend) verschil.
6. Om nog maar te zwijgen van:
(a) het Woord dat vlees – d.i. mens onder Gods oordeel – wordt: het gaat dus niet zozeer om Gods aansluiten bij of bevestigen van de schepping of van een bepaalde cultuur, maar om zijn reddend handelen waarin Hijzelf het oordeel over schepping en mensheid op zich neemt.
(b) de oudtestamentische achtergrond van de incarnatie: zij is de vervulling van Gods verkiezing en verbond met Israël is en daarom kon Jezus Christus uitsluitend Jood worden. Het is dan ook de vraag of de zending van de kerk gefundeerd kan worden in de incarnatie: de kerk is immers geroepen om uit te gaan tot ‘alle stammen, talen, volken en naties’.
(c) het ecclesiocentrisch zendingsbegrip dat uit dit alles voortvloeit: zending draait niet langer om de verkondiging van het evangelie, maar om de kerkplanting!
7. Dit besef is overigens wel aanwezig is in het Anglicaans incarnatiebegrip. Het rapport verwerkt dit echter niet in haar missionaire ecclesiologie.
8. Opnieuw zou dit besef wel ter sprake kunnen komen vanuit het Anglicaans incarnatiebegrip. Toch zwijgt het rapport erover.
9. Vgl. Karl Barth, KD IV / 3, §69 en §72
10.  J.P. Versteeg, ‘De bijbelse fundering van het zendingswerk’ in: J.P. Versteeg e.a., Gij die eertijds verre waart. Een overzicht van de geschiedenis en taken van de zending, Utrecht 1978, 11-60. Vgl. ook J.P. Versteeg, ‘Christus en de Geest’, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 78(1978)1, 16-30.
11. Vgl. het visiestuk van de synode ‘Leren leven van de verwondering’.